12

09/08/2007

‘Veel te duur en veel te lelijk,’ zei Sellers terwijl hij naar Belcher Close nummer 2 keek. ‘Ik haat dit soort poppenhuisnieuwbouw.’ Hij wist dat zijn maîtresse Suki er zo over dacht. Ze had liever een verbouwde kerk of stal – iets dat al eeuwenoud was, en ongewoon.

‘Ik vind ze anders niet zo erg,’ zei Gibbs. ‘Beter dan waar jij woont. Debbie zat een tijdje terug nog te zeuren of ik niet zoiets wilde kopen. Droom maar lekker verder, zei ik. Huizen met vier slaapkamers doen algauw een half miljoen tegenwoordig.’

Sellers mobieltje ging over. Gibbs stond naast hem te mompelen: ‘Mooi, schatje, en nou opgehoepeld, je taxi is er…’ Deze lompe imitatie van Sellers was een vast onderdeel geworden van zijn repertoire.

‘Hou toch eens op, man. Sorry, Waterhouse.’ Sellers draaide zich van Gibbs weg. ‘Ja, geen probleem. Als zij dat weten.’

‘Als zij wat weten?’

‘Hij wil dat wij de voornaam van Amy Oliva’s vader achterhalen.’

‘Waarom belt hij dan niet even met St Swithun?’

‘Omdat de school nu gesloten is, lulhannes.’

Sellers belde aan. Een mannenstem riep: ‘Ik kom eraan!’ Ze wachtten af.

Hij was rood in het gezicht toen hij opendeed, en hij trok zijn das af. Zijn haar zat door de war en stak hier en daar in vreemde pieken omhoog. Eind twintig, begin dertig, dacht Sellers. Het jasje van zijn pak lag als een verfrommeld hoopje op de trap achter hem en zijn koffertje lag open, midden in de hal, met de inhoud verspreid eromheen.

Hij bedoelt het goed, maar je hebt geen reet aan zo iemand, dacht Gibbs.

‘Sorry, ik ben net terug van mijn werk, en ik ben mijn portemonnee kwijt. Ik was er boven naar op zoek. Dit is echt zo’n dag, weet u wel. Ik weet zeker dat ik hem mee naar huis heb genomen, maar…’ Hij keek naar zijn voeten, en wierp toen even een blik achter zich. ‘Maar goed…’

‘Rechercheurs Sellers en Gibbs, Culver Valley recherche,’ zei Sellers terwijl hij de man zijn identificatiebewijs liet zien.

‘Recherche? Wat… er is toch niks met mijn kinderen?’

‘We hebben geen slecht nieuws voor u,’ zei Sellers tegen hem. ‘We zijn op zoek naar de familie Oliva. Was dat de naam van de mensen van wie u dit huis hebt gekocht?’

‘Nou, eh,’ zei de man. ‘Wacht even. Wacht.’ Hij holde de hal in en verdween in een kamer aan het eind van de gang. Toen hij terugkwam droeg hij een stapel enveloppen van wel 25 centimeter hoog, in beide handen. ‘Als u ze kunt vinden, dan mag u deze aan ze geven. In het eerste jaar na de verhuizing hebben ze hun post laten doorsturen maar die service hebben ze kennelijk niet hernieuwd, want…’ Hij overhandigde de brieven aan Gibbs, die een stap achteruit deed om te voorkomen dat hij ze moest aannemen.

‘Hebt u geen nieuw adres van hen?’

De man keek ontstemd. ‘Ze hebben wel een adres achtergelaten, en een telefoonnummer, maar dat bleek vals.’

‘Vals?’ Sellers voelde iets van opwinding. Dit begon op een ontwikkeling te lijken. Vaak voelde hij dat aan zijn water, vlak voor het gebeurde. Suki zei altijd dat hij een sterke intuïtie had.

‘Ik heb het nummer gebeld, maar die mensen hadden nog nooit van de Oliva’s gehoord. Toen heb ik nog een paar vragen gesteld en toen bleek dat het telefoonnummer ook helemaal niet hoorde bij het adres dat ze me hadden gegeven. Dus of ze hebben me het verkeerde nummer gegeven, of ze hebben gelogen omdat ze niet wilden dat wij zouden weten waar ze naartoe zijn vertrokken.’ De man schokschouderde. ‘God mag weten waarom. De verkoop verliep gladjes, en we hebben geen ruzie gemaakt over gordijnen en lampen die ze lieten hangen, wat je wel eens hoort.’

Sellers pakte de brieven van hem aan. Het meeste was reclame, gericht aan Encarna Oliva, Encarnación Oliva of Mrs E. Oliva. Er zaten ook een paar enveloppen tussen die aan Amy geadresseerd waren. Maar niks voor de vader, zag Sellers.

‘Die meneer Oliva, hoe heette die van zijn voornaam?’

‘O, eh… wacht even, hoor.’ De man bij de deur kauwde op zijn duim.

‘Was het een Spaanse naam?’ vroeg Gibbs.

‘Ja! Hoe weet u… o, natuurlijk, omdat ze Spaans waren en weer terug zijn gegaan naar Spanje.’ De man lachte verlegen. ‘Kijk, daarom zitten jullie dus bij de recherche, en ik niet. En daarom ben ik nu mijn portemonnee kwijt. O, ik weet het alweer, Angel, zo heette hij. Spaans voor engel, maar dat spreek je anders uit, An-hel. ’s Lands wijs, ’s lands eer, zullen we maar zeggen. Ik zou als Engelse kerel niet graag Angel willen heten.’

‘Weet u nog wat hij deed voor de kost?’ vroeg Sellers.

‘Hartchirurg in Culver Valley General.’

‘En was is uw naam?’

‘Harry Martineau. Met e-a-u op het eind.’

‘Wanneer hebt u dit huis precies van de Oliva’s gekocht?’

‘Eh... o, god, dat moet u mijn vrouw vragen. Eh, vorig jaar ergens. Ja, in mei. Ik weet het nog, want het was vlak na de Bekerfinale. Die hebben we nog in het oude huis gekeken, maar toen waren we al wel aan het inpakken. Sorry, ik ben nogal simpel.’ Hij moest lachen.

Gibbs mocht hem niet, die Martineau. Wat was er simpel aan dat je nog wist waar je was tijdens de Bekerfinale? Gibbs had hem dit jaar gemist, en dat was voor het eerst in zijn volwassen leven. Debbie had een miskraam gekregen; ze hadden de hele dag en nacht in het ziekenhuis gezeten. Gibbs had het aan niemand op zijn werk verteld, en hij had aan Debbie gevraagd om er niks over te zeggen tegen Sellers of de anderen. Hij vond het niet erg als haar collega’s het wisten, maar hij wilde niet dat er op het bureau over werd geluld.

‘Hebt u dat adres en dat telefoonnummer nog?’ vroeg Sellers aan Martineau.

‘Ja, wel ergens, maar… kunt u anders morgen terugkomen rond deze tijd? Mijn vrouw weet denk ik wel waar het is. Of wacht, kom anders even binnen, dan kunt u op haar wachten. Ze zal zo wel thuis zijn. Of anders morgenvroeg. We gaan altijd pas om...’

‘Bel mij als u het hebt gevonden.’ Sellers gaf Martineau zijn kaartje omdat hij de stroom onaantrekkelijke mogelijkheden wilde stoppen.

‘Zal ik doen.’

‘Eikel,’ mompelde Gibbs toen hij met Sellers terugliep naar de auto.

Sellers hing alweer aan de telefoon met Waterhouse. Gibbs luisterde mee naar wat Sellers te vertellen had en hoorde hoe diens toon omsloeg van tevreden naar gefrustreerd, en van gefrustreerd naar verbijsterd.

‘Hoe kan dat nou?’ vroeg Sellers zich hardop af. Hij tikte met zijn telefoon tegen zijn kin terwijl ze in de auto stapten. Nou, dat ging lekker, met die intuïtie van hem. Misschien had hij wel helemaal geen intuïtie; Stace had er nog nooit wat van gezegd. Misschien nam Suki hem wel in de maling. ‘Waterhouse zegt dat hij die naam eerder heeft gehoord,’ zei hij tegen Gibbs. ‘Pas nog. Hij klonk heel opgefokt – je weet wel hoe hij dan is.’ Sellers trok de lijst met namen die hij van Barbara Fitzgerald had gekregen uit zijn zak: de lijst van het uilenuitje. Nee, daar stond hij niet op. Ineens kwamen alle namen op die lijst hem bekend voor. Was hij soms gek aan het worden? Kwam het nou doordat hij de lijst al een keer eerder had gezien, toen de directrice die aan hem overhandigde?

‘Dus Waterhouse had al gehoord van An-hel Oliva?’ vroeg Gibbs. ‘Waarom moeten wij dan verdomme...’

‘Nee,’ kapte Sellers hem af. ‘Harry Martineau. Met e-a-u op het eind. Dat zei hij – precies zoals Martineau het net zei. Woord voor woord.’

Charlie Zailer zat in kleermakerszit op de grond in haar zitkamer, met twee stofstalen voor zich: Villandry Champagne en Caitlyn Biscuit. De ene was geribd, lichtgoud, en de andere was een weelderige fluwelen stof, ook goudkleurig. Charlie zat er al meer dan een uur naar te staren en nog had ze niks besloten. Hoe namen mensen dit soort beslissingen eigenlijk? Het was donker buiten, maar ze kon zich er niet toe zetten om op te staan en de gordijnen dicht te trekken.

Het kiezen tussen de twee stalen die haar zusje had meegebracht was niet de enige uitdaging waar ze voor stond; ze moest ook een stoel en een bank uitkiezen die met die stof bekleed zouden worden. Een stoel model Winchester? Een bank model Burgess? Charlie besteedde het grootste deel van haar avond aan het doorbladeren van de Laura Ashley catalogus die Olivia haar had gegeven, zenuwziek van haar onvermogen om tot een keuze te komen. Ondanks haar aanvankelijke onwil was ze nu toch behoorlijk in de ban geraakt van de catalogus. Ze bleef maar kijken naar de roze en lila kleurtjes, de kwastjes, de glazen kralen en de lovertjes – dingen waar ze vroeger de pest aan had. Die weelderige, rijke kamers in het ‘inspiratie’-gedeelte zagen er zo… nou ja, het waren kamers van het soort vrouw met wie mannen wel willen trouwen.

Charlie kreunde vol walging bij die gedachte. Wat werd ze toch ineens een kwijlend, onnozel, hersenloos gansje. Maar de gedachte bleef toch hangen: als mijn slaapkamer er nou ook zo uitzag, dan zou ik met Simon kunnen trouwen en dan wist ik tenminste zeker dat het zou werken. Vrouwen met satijnen beddenspreien in de kleur butterscotch worden niet gedumpt.

Ook gênant, dat je op je negenendertigste nog puberaler bent dan op je zestiende.

Caitlyn Biscuit. Villandry Champagne. Wat maakte het uit. Charlies botten deden pijn doordat ze al zo lang in dezelfde houding zat.

Er werd aangebeld. Ze sprong op alsof ze zich betrapt voelde. Had degene die nu aan de deur stond gezien hoe ze over twee stukjes gouden stof gebogen had gezeten? Hopelijk niet. Ze keek op haar horloge: tien voor elf. Simon, dus. Dat kon niet anders. Ik zal hem wel laten kiezen, dacht ze. Dan duw ik die twee stofjes onder zijn neus en dan geef ik hem vijf tellen om te zeggen welke hij de mooiste vindt. Kijken wat hij doet.

Het was Simon niet. Het was Stacey, de vrouw van Colin Sellers. Charlies glimlach verschrompelde. Stacey was in haar pyjama – wit, met roze varkentjes erop – met daar overheen een zwarte regenjas. Haar ene voet was bloot, en de andere stak in een donkerblauwe pantoffel. De andere pantoffel lag op zijn kant in het voortuintje. Stacey stond te shaken en snikte het uit.

Charlie nam haar mee de gang in, en deed toen een stap naar achteren. Ze vroeg zich af wat ze nu moest doen. Stacey maakte een gorgelend geluid en sloeg haar armen om zichzelf heen. Dit is niet zo moeilijk, dacht Charlie. Je weet niets van Suki Kitson af. Je hebt geen idee dat Sellers vreemdging, maar je gaat ook niet beweren dat hij daar nooit toe in staat zou zijn; je doet gewoon of je neus bloedt. Je hebt verder geen informatie, en ook geen mening. Je hebt alleen maar wodka en Marlboro Lights; en hooguit een halfuurtje de tijd.

Ze nam Stacey mee naar de keuken, schonk twee flinke borrels in en stak een sigaret op. Ze had er nog maar drie, dus bood ze Stacey niks aan. ‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ze. Ze kon nauwelijks medeleven opbrengen nu ze eigenlijk alleen maar kwaad was. Stacey had waarschijnlijk geen idee welk effect alleen al het horen van haar naam op Charlie had sinds het verjaardagsfeestje bij haar thuis, toen Sellers veertig werd. Kon dat jankende wezen dat nu over haar keukentafel hing zich dat überhaupt nog wel herinneren?

Nou, Charlie wel, en daar ging het om. Stacey en twee van haar vriendinnen hadden een slaapkamer in gegluurd waarvan de deur openstond; een slaapkamer waar Charlie zat, spiernaakt. Simon had haar daar vijf seconden eerder achtergelaten. Ze stonden op het punt om voor het eerst samen in bed te belanden, toen hij zonder verdere uitleg wegvluchtte, en daar hadden ze het sindsdien nooit over gehad. Charlie was te geschokt en te verdrietig om op te springen en de deur dicht te doen, of zelfs maar een laken te pakken om zich mee te bedekken. Simon had haar van zich af geduwd, daardoor had ze op de grond gelegen toen Stacey en haar dronken vriendinnetjes het nodig vonden om haar eens even goed te bekijken. De twee vriendinnen vonden het nog gênant, en trokken zich onmiddellijk terug, maar Stacey, die Charlie wel kende omdat ze Sellers’ baas was, had gegiecheld en ‘Oeps!’ geroepen voor ze vertrok. En dat zou Charlie haar nooit vergeven.

Charlie was op het feestje gebleven totdat Sellers iedereen eruit had gegooid, omdat ze per se wilde bewijzen dat ze zich heus wel kon vermaken in Simons afwezigheid. Later, in de vroege uurtjes, hoorde ze Stacey roddelen over wat ze had gezien. Stacey zag niet dat Charlie op de bank zat waar zij tegenaan leunde terwijl ze zat te vertellen dat Charlie al eeuwen achter Simon aan zat, en dat ze zich afvroeg hoe verschrikkelijk het moest zijn als je de man van je dromen eindelijk in je zak lijkt te hebben maar dat die op de vlucht slaat zodra je je kleren hebt uitgetrokken. Charlie had het zelf niet beter kunnen navertellen.

Het drong tot haar door dat Stacey haar iets vroeg. Ze wilde weten of ze Frans sprak. Frans? Wat had dat ermee te maken dat Sellers het deed met Suki?

‘Nou, ik heb er eindexamen in gedaan, maar ik kan niet zeggen dat ik het vloeiend spreek, nee.’

‘Ik dacht dat jij talen had gedoceerd op Cambridge.’

‘Ja, oud-Engels en Keltisch. En het ging meer om literatuur en geschiedenis dan om de taal. Hoezo?’

Stacey trok een vel papier uit de zak van haar jas en schoof het over de tafel. Charlie bleef staan waar ze stond, te ver van het papier om te kunnen lezen wat er op stond. ‘Wat is dat?’

‘Dat is mijn Franse huiswerk, wat ik allemaal moet doen tijdens de zomervakantie.’

Dus jij komt hier midden in de nacht in je pyjama om over je huiswerk te kletsen? Mens, zak erin.

‘Wist je dat ik een cursus Frans doe?’

Alsof het op het nieuws was geweest. ‘Nu wel.’

‘Dit hebben we van onze leraar gekregen.’ Stacey zweeg om van haar wodka te nippen. Er droop wat langs haar kin. ‘Het is een strofe uit een lied, zowel in het Frans als in het Engels. We moeten bepalen of het door een Fransman is geschreven of door een Engelsman. Maar dat kan toch helemaal niet!’ huilde Stacey. ‘Ik bedoel, ik ben heus wel slim, en ik heb goeie cijfers gehaald voor mijn woordjes en mijn grammatica, maar… ik snap gewoon niet hoe ik dit zou moeten zien. Het kan wel door iemand uit, weet ik veel, Buiten-Mongolië zijn geschreven. En Colin – ik haat die man! Hij wil absoluut niets voor me doen. Ik heb het aan vriendinnen gevraagd, maar niemand heeft enig idee. Dus toen dacht ik aan jou en… nou ja, jij moet me kunnen helpen.’

Charlie was toch wel geïnteresseerd. Ze pakte het papier op en las eerst de Engelse tekst.

Mijn vriend François

Mijn vriend François is een vrolijke Frans.

Mijn vriend François zingt er vrolijk op los.

We vroegen hem vriendelijk om zijn waffel te houden.

‘Ach, hou je koest,’ zei hij,

En toen viel er een rechtse directe

En toen had je Leiden in last.

Ja, dat is nou typisch François!

De Franse versie was getiteld ‘Mon ami François’ en los van het feit dat het in een andere taal was geschreven, stond er precies hetzelfde. Charlie wilde lachen. Goed gedaan, meneer de Franse leraar. Iedereen kon woordjes leren, maar niet iedereen had flair voor de logica achter talen. ‘Ik weet zeker dat jij niet de enige bent die geen idee heeft hoe dit zit,’ zei ze tegen Stacey. ‘Dan zeg je toch tegen je leraar dat je er niet uitkomt?’

‘Colin weet wel hoe het zit, en hij wil het me niet vertellen! Hij zegt dat ik een domme koe ben als ik dit niet zie, en dat ik mijn tijd verdoe als ik probeer om wat bij te leren. Hij kan toch zo hatelijk zijn!’

‘Ik vond hem juist altijd de gezellige lieverd toen ik nog met hem werkte,’ zei Charlie. ‘Maar ja, dat was omdat hij altijd met Chris Gibbs was, natuurlijk.’

‘Heeft hij wel eens… iets over mij gezegd? Dat hij van me hield, of zo? Ik dacht, misschien… omdat jij een vrouw bent…’

‘Nee,’ zei Charlie bot, omdat ze vreesde dat dit een inleiding vormde tot de werkelijke reden van Staceys bezoekje.

‘Mag ik hier vannacht blijven slapen?’ vroeg Stacey.

‘Sorry, ik heb geen bedden. Ik heb alleen een matras, en daar slaap ik zelf op.’

‘Maar ik slaap wel op de grond, dat maakt me niet uit.’

‘Nee, dat gebeurt niet.’ Geen sprake van.

Er werd weer aangebeld. Stacey slaakte een kreet en vroeg Charlie om niet tegen Sellers te zeggen dat ze hier was. ‘Je auto staat op de stoep, domme zeug,’ mompelde Charlie terwijl ze open ging doen. De mogelijkheid dat het late bezoek ook wel eens iemand anders kon zijn dan Colin Sellers was niet bij haar opgekomen, en dus schrok ze zo dat ze even niets zei toen ze Simon Waterhouse voor haar deur aantrof, met zijn enigszins verwonderde grijnsje, alsof het hem zelf ook verbaasde.

Charlie greep naar hem met beide handen en trok hem mee naar de keuken. ‘Je moet nu echt weg,’ zei ze tegen Stacey. ‘Simon en ik hebben iets te bespreken, toch, Simon?’

Hij had zijn handen diep in zijn broekzakken gestoken en keek beschaamd.

‘Maar je hebt me nog niet verteld hoe het zit!’ zei Stacey. Haar mond hing open. De onderste helft van haar gezicht was bedekt in een glimmend laagje speeksel.

‘Het schiet zijn doel voorbij als ik het je vertel,’ zei Charlie. ‘Jouw leraar wil juist kijken of je er zelf achter kunt komen, en dat kun je dus niet.’

Ze keek Stacey na terwijl die de hal door strompelde, de regen in. Ze hinkte langs haar pantoffel zonder die op te pakken. Nog nooit had het Charlie zo veel voldoening geschonken om de voordeur dicht te doen.

‘Wat was dat allemaal?’ wilde Simon weten.

Terwijl ze tekst en uitleg gaf, pakte hij het vel papier op dat Stacey in haar ellende achter had gelaten. Hij liep heen en weer terwijl hij het las. ‘Dit is door een Engelsman geschreven, toch?’

‘Ja, dat lijkt me duidelijk.’

‘De naam François is alleen bedoeld om je te laten geloven dat het door een Fransman is geschreven, dus dan zal dat wel niet zo zijn. Want dan was het te gemakkelijk.’

‘Wat? Je maakt een geintje, of niet?’

Maar Simon maakte geen geintje.

‘Kom op, man, dit is toch doodsimpel?’

‘Nou, voor mij kennelijk niet,’ zei hij.

‘Dan ben jij dus even dom als Stacey Sellers,’ zei Charlie. ‘Wat kwam je trouwens doen?’ Ze probeerde nonchalant te klinken.

‘Heb je gehoord wat we bij Corn Mill House hebben gevonden?’

‘Dus je wilt het over het werk hebben? Jouw werk? Dan bel je Sam Kombothekra maar lekker uit zijn bed. Ik ga slapen.’

‘Ik vroeg me ook af… of je nog hebt nagedacht over dat andere gedoe.’

‘Dat andere gedoe? Dat andere gedoe?’ zei ze fel, en ze sloeg met haar handpalmen tegen zijn borst, zodat hij achterwaarts de keuken in tuimelde. ‘Je kunt het niet eens gewoon zeggen, man! Omdat je er niks van meent! Jij houdt helemaal niet van me – tenminste, ik heb het je nog nooit horen zeggen. Nou?’ Ze wist wel dat ze nu moest zorgen dat er een stilte viel als ze wilde dat hij zou reageren.

‘Jij maakt het me onmogelijk om de dingen tegen je te zeggen die ik eigenlijk wil zeggen,’ wist hij uiteindelijk te zeggen.

‘Jammer dan,’ zei Charlie kattig. ‘Jij behandelt me eerst als een lepralijder en dan wil je ineens met me trouwen, terwijl we nog niet eens met elkaar hebben geslapen, en nog niet eens een keer samen uit zijn geweest? Wat is er ineens zo anders?’

‘Jij bent anders.’

Charlie wachtte af.

‘Nu heb je me nodig. Dat was eerst niet zo. Maar zelfs toen gaf ik al meer om jou dan om wie dan ook, ook al heb ik dat misschien nooit laten blijken.’

Charlie liet haar peuk vallen in wat er nog over was van Staceys wodka. ‘Misschien dat ik de zaak nog wat kan bespoedigen door mijn polsen door te snijden,’ zei ze. ‘Dan vind je me tenminste helemaal onweerstaanbaar.’

Simon schudde zijn hoofd. ‘Het heeft geen zin, hè? Ik kan maar beter gaan.’

‘Nee. Blijf. Vertel me meer over de zaak.’ Charlie had tijd nodig om na te denken over wat hij net had gezegd.

‘En als ik daar nou eens geen zin in heb?’

‘Ik vraag je niet om een liefdesverklaring,’ zei Charlie smalend. ‘Dat vraagt om de juiste stemming.’

Hij zuchtte. ‘We denken dat degene die die anonieme brieven heeft geschreven Esther Taylor heet, hoewel we nog geen Esther Taylor hebben gevonden die op Geraldine Bretherick lijkt. Er zijn er een paar die we nog niet hebben kunnen vinden, dus hopelijk zit ze daar bij. Hoe dan ook, die foto’s die in het lijstje verstopt zaten die ze uit Corn Mill House had meegenomen, die zijn van Amy Oliva en haar moeder, Encarna. Dat heeft de school inmiddels bevestigd.’

‘Encarna?’

‘Encarnación. Ze zijn Spaans. Zij was bankier bij Leyland Carver in Londen, en Amy’s vader, Angel Oliva, was hartchirurg in Culver Valley General. Ze zouden naar Spanje zijn verhuisd, maar de contactgegevens die ze hebben achtergelaten bij Harry Martineau, de man die hun huis heeft gekocht, kloppen niet. Ik had al in Spanje kunnen zitten, maar de Sneeuwman wil eerst de hele tuin van Mark Bretherick omspitten voordat hij een vliegticket wil betalen, de vrek. Hij denkt dat Angel Oliva daar ook ergens begraven ligt. En Kombothekra denkt dat ook.’

‘Maar jij niet?’

Simon keek weg. ‘Komt die naam Harry Martineau jou bekend voor?’ vroeg hij.

‘Mij? Nee.’

Hij deed zijn ogen dicht, vouwde zijn handen achter zijn hoofd en wreef met zijn duimen over de bovenkant van zijn nek. ‘Ik heb die naam een keer eerder gezien – ik weet het zeker. Of gehoord.’

‘Je hebt een theorie, of niet?’ vroeg Charlie.

‘Ik wacht tot Norman iets voor me heeft.’

‘Norman van HTCU?’

Simon knikte.

‘Het is dus iets met de computer, met Geraldines laptop?’

‘Als ik bevestiging heb zal ik het je zeggen.’

Maar Simon twijfelde er niet aan dat hij die bevestiging zou krijgen; hij wist zeker dat hij gelijk had. Zoals gewoonlijk. Charlie kon de verleiding niet weerstaan: ‘Als ik jouw vrouw was, zou je me dit soort dingen dan vertellen voor je de bevestiging had?’

‘Zou jij me dan het antwoord op Stacey Sellers’ Franse raadsel geven?’

Ze schoot in de lach. Simon lachte mee, met enige tegenzin.

‘Weet je wat?’ zei ze. ‘Als jij er helemaal zelf achter komt dan trouw ik met je.’

Hij keek vragend. ‘Meen je dat? Zou je alleen op basis daarvan met mij willen trouwen?’

Alleen op basis daarvan. Hij was toch echt niet te geloven. Charlie had nu de energie niet meer om moeilijk te doen, of om te piekeren. Ze had geen energie om Simons aanzoek aan te nemen of te weigeren op de geëigende manier, met de ernst en de introspectie die daaraan vooraf behoorden te gaan, en de nauwgezette inschatting van kansen, en de duizenden afwegingen waarin de woorden ‘hoop’ en ‘vrees’ een rol speelden. Als ze zijn aanzoek en haar reactie daarop werkelijk zou overwegen, dan kon daar alleen maar heel veel pijn van komen: dat wist Charlie wél zeker.

Dus kon ze het net zo goed van iets heel absurds af laten hangen. Laat het maar aan de goden over. In dat geval zou het eindresultaat er niet toe doen.

‘Ja, echt. Vraiment, zoals de Fransen dan zeggen.’

De advocate van Mark Bretherick, Paula Goddard, zat op Sam Kombothekra te wachten buiten de verhoorkamer. ‘Daar bent u,’ zei ze. ‘Ik wil eerst nog snel iets met u bespreken voor we naar binnen gaan.’

Sam liep door, en zij liep achter hem aan. Ze kon hem maar met moeite bijhouden. Ze had korte beentjes en haar schoenen leken wel martelwerktuigen. ‘Moet u dan niet nog een voorbespreking houden met uw cliënt?’ vroeg Sam.

Goddard bleef staan. ‘Ik ben niet van plan om door mijn enkels te gaan, alleen maar om u bij te houden.’

Sam overwoog even om door te lopen; het was nu net na elven. Hij had zijn jongens nu al twee avonden achter elkaar niet kunnen instoppen. Ze waren te jong om dat te kunnen begrijpen, maar wel oud genoeg om hun teleurstelling als wapen in te zetten. Zijn vierjarige zou vast iets zeggen over Sams nieuwe positie in de familiehiërarchie als hij hem weer zou zien. ‘Ik vind jou niet meer lief, papa. Ik vind alleen mama lief.’ Dat soort dingen.

Sam hield zijn pas in. ‘Sorry,’ zei hij. Paula Goddard kon er ook niets aan doen dat de manier waarop ze net ‘daar bent u’ had gezegd Sam deed denken aan zijn vrouw Kate. Als die ‘daar ben je’ zei, betekende dat meestal iets als: ‘Je hoeft je niet in de zitkamer te verstoppen met je krantje, want er moet lego opgeruimd worden.’

Goddard deed haar armen over elkaar. ‘Ik zal het meteen duidelijk stellen: ik heb geen zin in die zinloze spelletjes tussen de politie en advocaten. Ik ben uw vijand niet en u bent ook de mijne niet, oké? Ik weet dat er twee lichamen zijn aangetroffen in de tuin van mijn cliënt…’

‘U vergeet de twee lichamen in zijn huis.’

‘…en ik weet hoe slecht het er voor hem uitziet. Maar u weet dat hij in New Mexico zat toen zijn vrouw en dochter om het leven kwamen; dat is naar ieders tevredenheid vastgesteld, toch?’

Sam leunde tegen de muur. Hij was over niets tevreden wat deze zaak betrof, echt helemaal niets.

‘Ik ben nog niet zo lang de advocaat van Bretherick,’ zei Goddard. ‘Zelfs geen halve dag. Zijn familie heeft rondvraag gedaan en toen heeft iemand mij aangeraden.’

‘Moet ik uw naam kennen, dan?’

‘Hangt ervan af hoe goed u bent ingevoerd. Het punt is… ik heb mannen vertegenwoordigd die schuldig zijn aan moord, en mannen die dat niet zijn. Voor allebei doe ik precies even hard mijn best. En een onschuldiger man dan Mark Bretherick ben ik nog niet tegengekomen.’

‘Misschien kan hij wel ontzettend goed liegen,’ antwoordde Sam. ‘Het maakt niet uit hoe oordeelkundig u bent en hoeveel ervaring u hebt; u kunt er naast zitten wat hem betreft.’

‘Maar ik zit er niet naast.’ Goddard begon te lopen. Sam moest wel achter haar aan. ‘Hij zegt alleen dat hij niemand heeft vermoord als ik hem dat expliciet vraag. Voor hem is het overduidelijk, dus hij vergeet dat hij dat uit moet leggen. Bovendien vraagt hij niet aan me of ik hem vrij wil krijgen. Hij wil helemaal nergens heen.’

‘Dat kan ik begrijpen. Ik zou ook niet terug willen naar een huis waar minstens vier mensen zijn vermoord.’ Vooruitlopend op haar volgende punt zei Sam: ‘Ook al was ik zelf degene die de moorden heeft gepleegd. Vooral dan niet.’

‘Dat is niet de reden,’ zei Goddard afgemeten. Ofwel ze had een uitzonderlijk talent voor het presenteren van haar mening als vaststaand feit of ze wist iets wat Sam nog niet wist. ‘Hij vindt dat jullie de moorden niet op de juiste manier onderzoeken. En hij is ervan overtuigd dat Geraldine en Lucy door een derde zijn vermoord, overigens. Niet door Geraldine. Hij wil hier blijven zodat jullie eindelijk eens naar hem luisteren. Als het kon zou hij zich het liefst vierentwintig uur per dag aan u vastlijmen, inspecteur.’

‘Misschien heeft hij wel een bezwaard geweten en is hij daarom zo blij dat hij in bewaring is genomen,’ zei Sam. ‘Het kan een enorme opluchting zijn om vast te zitten – om niet meer op de vlucht te hoeven zijn. Bovendien koken we hier voor hem.’

Goddard kneep haar ogen tot spleetjes en keek hem aan. ‘Hoelang doet u dit werk nu?’

‘Tweeëntwintig jaar.’

‘En hoeveel mensen bent u tegengekomen die graag opgesloten willen blijven?’

Sam knikte, daar had ze een punt.

‘De meeste mensen geven de voorkeur aan hun vrijheid, ook al betekent dat dat ze zelf hun potje moeten koken. Godallemachtig,’ mompelde Goddard vertoornd. ‘Hoe dan ook, ik zal hem zelf het woord laten doen, maar… ik waarschuw u vast, u verspilt uw tijd als hij echt uw hoofdverdachte is. Mark Bretherick heeft helemaal niemand vermoord.’

Sam was het niet noodzakelijk oneens met haar. Hij was eerder geïnteresseerd in wat Mark allemaal wist, in de informatie die hij kon verschaffen, dan in wat hij al dan niet op zijn kerfstok had. Nadat hij Cordy en Oonagh O’Hara had gesproken, had Sam een paar nieuwe vragen die hij aan Bretherick wilde voorleggen. Hij was absoluut niet van plan om die met Paula Goddard te delen. Haar verhaaltje over dat advocaten en de politie elkaars vijand niet horen te zijn, was een klassiek geval van manipulatie.

Goddard was al de tweede vrouw die vandaag leek te verwachten dat Sam ging opzitten en pootjes geven, en het volmondig eens was met haar mening. Cordy O’Hara was er heilig van overtuigd dat Geraldine noch Mark iemand had vermoord. ‘U vroeg me naar Amy Oliva,’ had ze gezegd. ‘De moeder van Amy, Encarna, dat is wel iemand die ik rare streken uit zou zien halen, bijvoorbeeld met een machete. Ik vond haar wel leuk gezelschap – je verveelde je in elk geval geen moment met haar – maar ik was een van de weinigen. Ze kon heel meedogenloos zijn.’

Sam had al die informatie opgeslagen in zijn hoofd. Hij vond Cordy’s appartement heel mooi, met de ongestuukte stenen muur, de kleurige tapijten en de jungleachtige planten. Hij vond het prettig hoe ze haar baby in een draagdoek tegen haar borst droeg terwijl ze in gesprek waren, en hij vond de naam van de baby ook mooi: Ianthe. Midden in Cordy’s zitkamer stond een bronzen beeld van een groot, gedeukt blik, op een platte ronde sokkel. Door de groenzijden gordijnen liepen roze draden; ze vielen helemaal tot op de grond in een hoopje op de donkere planken vloer. Niets paste bij elkaar, zoals zijn vrouw Kate bij hen thuis wilde, maar toch klopte het geheel.

De zes jaar oude Oonagh O’Hara had Sam met een ernstig smoeltje een geheim verteld, na de nodige aanmoediging van haar moeder. Een geheim dat Lucy Bretherick haar had verteld. Sam vroeg zich af of er een kern van waarheid in school. Hij hoopte dat hij daar snel achter zou komen.

Mark Bretherick stond op toen Sam de verhoorkamer binnen kwam, samen met Paula Goddard. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.

‘U bedoelt naast het feit dat we nog twee dode lichamen in uw tuin hebben gevonden?’

‘Ik bedoel daarna? Weten jullie al van wie die lichamen zijn?’

‘Nog niet,’ zei Sam.

‘De rechercheur die me eerder heeft verhoord, Gibbs, die bleef maar vragen naar Amy Oliva, een klasgenootje van Lucy, en haar moeder. Denken jullie dat zij het zijn?’

‘We weten het niet.’

‘Ik denk dat zij het zijn,’ zei Bretherick, en hij wendde zich tot zijn advocate. ‘Rechercheur Waterhouse heeft me verteld van de foto’s die achter die van Geraldine en Lucy verstopt zaten.’

Bretherick leek bijna even goed geïnformeerd als het onderzoeksteam zelf. ‘Het hoofd van St Swithun heeft die foto’s gezien en ze heeft bevestigd dat het inderdaad Encarna en Amy Oliva zijn,’ zei Sam. ‘Maar nu heb ik ook een paar vragen voor u, Mark Bretherick.’

‘Luister: als die lichamen inderdaad Amy en haar moeder blijken te zijn, dan moeten jullie nog een keer op zoek naar die William Markes. Jullie konden hem eerst niet vinden omdat hij niets met Geraldine te maken had. Maar misschien heeft hij wel iets met die andere vrouw te maken – die Encarna.’

Sam glimlachte beleefd, en vocht tegen zijn irritatie. Colin Sellers was een halfuur geleden met diezelfde suggestie gekomen.

‘Jullie moeten die hele school ondersteboven halen. Markes moet op de een of andere manier iets met St Swithun te maken hebben, en het lijkt erop alsof hij het heeft voorzien op moeders en dochters uit Lucy’s klas. Zijn die andere families al gewaarschuwd? Ik zou graag gewaarschuwd worden als ik hen was.’

Sam wendde zich tot Paula Goddard. ‘Misschien wilt u hem wel lozen en mij als cliënt aannemen? Het lijkt erop dat ik hier degene ben die wordt verhoord.’

‘Oké.’ Bretherick stak zijn handen in de lucht. ‘Vraag maar raak.’

‘Ik wil het met u hebben over de meivakantie van vorig jaar.’

‘Wat is daarmee?’

‘De school was dicht van vrijdag 19 mei tot maandag 5 juni.’

‘Ja, en?’

‘U bent toen met uw gezin naar Florida geweest,’ zei Sam.

‘Ik ben niet zeker van de data, maar… ja, we zijn in de lente van vorig jaar inderdaad naar Tallahassee geweest. We hebben twee weken in een appartement gezeten. En Lucy was ook mee, dus dan moet dat wel in die vakantie zijn geweest. Ik bedoel…’ Hij bloosde. ‘Niet dat we anders zonder haar waren gegaan. Dat zou Geraldine nooit doen.’

‘Gingen jullie vaak met het gezin op vakantie?’

‘Nee. Bijna nooit.’

Goddard rolde met haar ogen en leunde achterover in haar stoel.

‘Ik was altijd weg voor mijn werk, en ik maakte nooit tijd voor vakanties. Ik ga niet graag op vakantie, dan verveel ik me dood. Volgens mij kun je dat helemaal niet plannen, ontspanning. En Geraldine werkte niet, dus die had geen ontspanning nodig, en ze was gek op ons huis, zei ze, dus ze vond het helemaal niet erg om thuis te blijven...’

‘En toch gingen jullie toen twee weken naar Florida,’ onderbrak Sam zijn rechtvaardiging.

‘Ja.’ Bretherick fronste, alsof die uitzonderlijkheid hem zorgen baarde. ‘Maar voor mij was het geen vakantie. Ik werkte toen voor het National High Magnetic Field Laboratory; wacht even.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Ja, dat klopt. Ik had dat reisje al een hele tijd geboekt staan, en toen zei Geraldine dat ze ook mee wilde, met Lucy.’

‘Ging ze dan normaal gesproken nooit mee als jij ergens heen moest voor zaken?’

‘Nee. Dat was de eerste en de enige keer.’ Bretherick kromp in elkaar. Het woord ‘enige’ bleef in de lucht hangen.

‘Kunnen we misschien ter zake komen, inspecteur?’ vroeg Goddard.

‘Waarom dan die keer wel?’ vroeg Sam.

‘Ik heb geen idee. Florida is, nou ja. Disneyland en zo. Ze is met Lucy naar Disneyland geweest.’

‘Een van Lucy’s klasgenootjes zei dat Lucy haar had verteld dat ze naar Florida ging omdat Geraldine niet wilde dat ze anders in die vakantie met Amy Oliva zou spelen.’

Mark Bretherick en Paula Goddard zeiden tegelijk: ‘Wat?’ Ze leken allebei perplex.

‘Ze waren vaak in de schoolvakanties met zijn drieën,’ zei Sam tegen Goddard. ‘Lucy, Amy Oliva en Oonagh O’Hara. Oonagh logeerde verleden jaar in de meivakantie bij haar opa en oma.’ Hij richtte zich weer tot Bretherick. ‘Als Geraldine en Lucy niet met u mee waren gekomen naar Florida, dan zouden Lucy en Amy waarschijnlijk vaak met elkaar hebben gespeeld, of niet?’

‘Ik zou het echt niet weten,’ zei Bretherick. ‘Ik weet alleen dat Geraldine vroeg of zij en Lucy mee konden, en ik vond het geweldig. Het was ook veel leuker dan om daar alleen te zitten.’

‘Ik heb vernomen dat Lucy tegen een vriendinnetje heeft gezegd: “Mijn mama vindt het vreselijk als ik met Amy speel. Zij en mijn oma vinden Amy een raar kind.” Kennelijk heeft ze ook gezegd: “Amy is niet altijd zo stom, maar ik ben toch blij dat mijn mama haar niet leuk vindt, want nu gaan we naar Disneyland.”’

‘Dat kan zijn,’ zei Bretherick schouderophalend. ‘Lucy had een heel… volwassen kijk op wat er in mensen omging.’

‘Geraldine werkte zelf niet,’ zei Sam tegen Bretherick en Goddard. ‘We hebben vastgesteld dat ze bijna nooit op vakantie ging. Zou iemand het risico nemen om twee lichamen in haar tuin te begraven als zij even naar een winkel was, of op bezoek ging bij een vriendin?’

Brethericks ogen vonkten van opwinding. ‘De lichamen in de tuin: hoelang liggen die daar al? Weten jullie dat?’

‘De patholoog-anatoom kon het nog niet heel precies zeggen, maar...’

‘Ze zijn daar begraven toen wij in Florida zaten, of niet? Wie ze ook heeft vermoord wist dat wij weg waren, en dat hij dus de tijd had om… En dat gedeelte van de tuin waar ze zijn gevonden, dat kun je van buitenaf niet zien.’

Er was iets waar Mark Bretherick niet aan dacht, en waar hij misschien ook nooit op zou komen: onder de mensen die wisten dat ze naar Florida zouden gaan, was ook Geraldine zelf. Had zij het expres zo geregeld dat ze met haar man en dochter op vakantie ging, zodat de kust veilig was voor een dubbele moord en begrafenis? Of misschien wel alleen die begrafenis – want misschien waren de moorden al gepleegd. In dat geval was of had Geraldine dus een medepleger.

‘William Markes.’ Bretherick sloeg op tafel. ‘Zoek uit of hij de vader is van een van de kinderen op St Swithun.’

‘Dat hebben we al gedaan,’ zei Sam. ‘Er zitten geen kinderen op school met die achternaam.’

‘Is er soms iets mis met uw intelligentie? Er zijn ook alleenstaande moeders, en gescheiden moeders die een andere achternaam hebben aangenomen, en kinderen die sowieso de achternaam van hun moeder hebben gekregen. En moeders met nieuwe vrienden of partners, vervangende vaders dus. Ik zou maar met Lucy’s klas beginnen en ik zou pas ophouden als ik de achtergrond van elk kind op die school in kaart heb gebracht. En loop ook het onderwijzend personeel na, en hun mannen en partners.’

Cordy O’Hara had een nieuwe vriend, de vader van de kleine Ianthe. Hoe heette hij eigenlijk? Sam zag dat Paula Goddard naar hem zat te kijken. Geamuseerd. Moest hij het verhoor nu beëindigen, vroeg hij zich af, of moest hij wachten tot Mark Bretherick zei dat hij kon gaan?

Hij hoefde niet lang te wachten. ‘Kom maar terug als u die Markes hebt gevonden,’ zei Bretherick. ‘En u…’ Hij draaide zich om in zijn stoel en keek Goddard aan. ‘Zorg dat ze het grondig aanpakken. Ik heb het meteen al gezegd: William Markes heeft Geraldine en Lucy vermoord.’