Een grapje van de werkelijkheid

Mijn hersenen zijn afgezet met schrikdraad. Als ik niet beweeg, gebeurt er niets, maar als ik dat wel doe, gaat er een verlammende stroomstoot door mijn lichaam, zo merkte ik net, waardoor ik me maar weer op mijn rug heb laten zakken, mijn ogen nog gesloten.

“Goedemorgen.”

Ik wil opspringen, maar het schrikdraad houdt me op mijn rug. Wat doet Jeroen in onze slaapkamer?

“Lekker geslapen?” vraagt hij. Heel voorzichtig doe ik mijn ogen open, langzaam, om het licht geen kans te geven om mijn ogen te spiezen. Jeroen knoopt zijn overhemd dicht, kijkt in de spiegel, doet dan weer een knoopje open en schikt de boord nog wat rommeliger.

Spiegel.

Dat is niet onze spiegel.

Ik doe mijn ogen wat verder open en zie patrijspoorten, hout en een enorme puinhoop. Buiten staan statige huizen langs de gracht. Een onaangenaam gevoel bekruipt me, samen met een vlaag van misselijkheid die besluit om gezellig te blijven hangen.

“Lekker geslapen?” vraagt Jeroen nog een keer. Ik knik minimaal, om het schrikdraad niet te alarmeren. Ik heb geen idee of ik lekker heb geslapen. Ik heb geen idee van wat dan ook.

Ik weet dat er nu van alles door me heen zou moeten gaan en ik weet ook zo ongeveer wel wat dat moet zijn, maar mijn systeem is nog niet opgestart. In afwachting daarvan blijf ik heel stil liggen en hoop dat de dingen die ik zie een grapje zijn van de werkelijkheid. Hij schuift een laars in staat van ontbinding aan zijn linkervoet en zoekt in een berg naar de andere. “We moeten opschieten,” zegt hij, onmogelijk fris. “Het is al negen uur geweest. Als we nog later komen, bijt Bram onze hoofden eraf.”

Ergens klinkt het deuntje van Super Mario. Mario. Is die hier ook? Jeroen pakt een broek en loopt naar me toe, Mario klinkt harder. Hij moet in de buurt zijn.

“Wacht.” Hij graait in de zakken en geeft me een telefoon aan, die van mij blijkt te zijn. Frank, staat er in het display, ik neem op.

“Frank,” wil ik zeggen, maar ik klink als een zeehond in doodsnood. De telefoon hou ik niet te dicht bij mijn hoofd, bang voor kortsluiting met het schrikdraad. Ik verwacht een enthousiaste voordracht van zijn confranse tot nu toe, maar in plaats daarvan hoor ik een geluid dat ik niet kan duiden. Gesnuif, lijkt het, en gezucht. Is het de hond? Of heb ik Kevin, Wesley of Tamara aan de lijn? Tussen het gesnuif hoor ik een snik, samples van die snik en dan een getergd geluid, diep vanuit een onderbuik, dat loeiend opstijgt en in de hoogte blijft hangen, af en toe onderbroken door een teug adem die zich naar binnen stort.

Frank huilt.

Ik heb Frank nooit horen huilen.

Hij huilt als een vrouw, hard en met lange uithalen. Vastgekoekt gevoel komt naar buiten, stroomt mee met een uitbarsting van wanhoop die zo groot en heftig is dat ik geen idee had dat Frank dat allemaal in zich had.

“Frank?” probeer ik nog een keer, dit keer verstaanbaarder. Maar hij huilt maar door, is niet te stoppen. Pas na drie minuten komen de eerste herkenbare woorden zijn mond uit.