Proloog

De wc-pot ziet er niet fris uit vanuit dit perspectief. Onder de rand hebben zich korstjes vastgekoekt, op de bril ligt een patroon van opgedroogde druppels en het toiletblok stamt waarschijnlijk nog uit de guldentijd. Onderin herken ik de drijvende resten van de pizza die we eerder vanavond gegeten hebben. Met alles wat mijn lichaam verlaten heeft, is er weer plaats voor de realiteit. Het moet een uur of twee ‘s-nachts zijn, het is dinsdag, of eigenlijk woensdag, morgen is er weer repetitie voor de schoolmusical, is Dylan Winter te gast bij De Dag in 30, ik geloof dat ik de was in de droger heb laten zitten, ik had mijn punt naar Louise misschien ook anders kunnen maken, de Partij van de Waarheid is met nog een zetel gestegen in de peilingen en sinds wanneer kan ik geen negen bier meer op?

“Gaat het?” vraagt Heidi, die mijn haar vasthield en het nu weer loslaat op mijn schouders. Dat is vriendschap: elkaars haar vasthouden boven een wc-pot, ook als je daar zeker een jaar of tien te oud voor bent.

“Ja, hoor,” zeg ik omhoog. Mijn tong smaakt naar mijn sokken en de gal in mijn maag komt in protest. “Niks aan de hand,” lach ik er voor de zekerheid achteraan. Heidi helpt me overeind en drukt op de spoelknop; de avond verdwijnt kolkend het riool in. Dan wijst ze naar haar voortanden, ik loop naar de spiegel om de mijne te checken. Er plakt iets groens aan: een stukje peterselie, spinazie of een ondefinieerbaar restje van een eerdere maaltijd. Ik peuter het eraf, maar mijn spiegelbeeld knapt er niet van op. Een ongecensureerde versie van mezelf staart me aan, vaatdoekachtig en met zwalkende ogen.

Er was een tijd dat drank me best stond. Het maakte mijn bewegingen gedecideerder en gaf mijn blik een gevaarlijke glans. Maar die tijd ligt achter me, zie ik. Een onwelwillende tl-lamp maakt de lijnen langs mijn neus scherper, de schaduwen onder mijn ogen zijn donkergrijs en mijn huid ziet eruit als het beton op de vloer. Daar sta ik met mijn spookhoofd, in de toiletten van een club die zo hip is dat ik niet kan onthouden hoe je de naam spelt, en ik ben net als een gek weggerend van Jeroen van Diepen, omdat een pizza de nooduitgang zocht. Ik dwing de puinhoop die mijn haar is in een staart en knik mezelf bemoedigend toe. Hoog tijd om terug te gaan en te doen alsof er niks gebeurd is.

“Kom,” zeg ik, zo kordaat als ik kan.

Heidi knikt en geeft me een Fisherman’s Friend aan, extra sterk.

De deur is opeens zwaar, zo zwaar. Zonder het bierwaas voor mijn ogen zie ik hoe jong iedereen op de dansvloer is. De meisjes hebben gladde gezichten en dansen onderkoeld met jongens met sluik haar. Ze dragen leggings en broeken met scheuren en fluorescerende shirts en halfhoge sneakers, die ik ook droeg – in de brugklas. Mag je meedoen aan een retrotrend als je het origineel zelf meegemaakt hebt? En wie heeft het geluid zo hard gezet? De breakbeats schudden mijn hoofd door elkaar, dreunen het zand uit mijn hersens. Ze vallen me aan met hun onregelmatige regelmaat en doen hun best om ervoor te zorgen dat ik nergens anders meer aan kan denken.

Aan de bar steken de wilde haren van Jeroen boven alles uit.

Naast hem, op mijn kruk, is een prop aangespoeld in een fantasieloos hemdje. Haar hand lijkt vastgekleefd aan Jeroens schouder en haar borsten leiden de aandacht af van haar alledaagse hoofd. Ze playbackt iets in zijn oor, hij knikt, maar wordt afgeleid door de kluwen leggings, waar hij mij tussendoor ziet worstelen. Heidi ben ik verloren in het fluorescerende geweld.

“Wat had jij opeens een haast,” zegt Jeroen als ik de bar heb weten te bereiken. Ik mompel iets over het onvoorspelbare karakter van de vrouwelijke blaas, maar hij buigt zich met zijn hele twee meter naar me toe en lacht zijn gezicht in verwarrende kreukels. Wat mezelf betreft ontken ik het liefst het bestaan van iedere oneffenheid, maar een man wordt pas echt aantrekkelijk met wat rimpels en een grijs waas over zijn haar. Max ontdekte vorige week zijn achtste grijze haar. Max. “Kom mee naar mijn boot,” zegt hij zacht. “Dan zeg je gewoon dat je band lek was, ofzo.”

Hij ruikt naar troost en motorolie en dure shampoo. Zijn overhemd staat een knoopje te ver open waardoor je zijn boeddhaketting ziet. Ik voel zijn armen weer, goed, veel te goed, en stel me zijn legendarische woonboot voor, met een manneninterieur van bank, breedbeeld-tv en bovenmaats bed, waar –

“Nee,” zeg ik in een oprisping van daadkracht, “ik moet naar huis. Hoog tijd.” De drum ramt met honderdachtenzeventig beats per minuut op mijn oogbollen en de bas is begonnen aan een poging om mijn trommelvliezen door te snijden.

“Is het niet al te laat?” vraagt Jeroen. Ik doe alsof ik hem niet hoor, draai mijn hoofd zodat zijn kus op mijn wang landt, zwaai zo nonchalant als ik kan en gehoorzaam de beats, die mijn voeten naar de deur dicteren. Buiten gaan ze door, helemaal tot de taxistandplaats, waar ik me op de achterbank laat zakken van de eerste de beste taxi. De chauffeur vraagt waar ik naartoe wil.

“Nieuwburg,” mompel ik.

“Nieuwburg?” vraagt de taxichauffeur.

“Ja, Nieuwburg.”

“Oké, ik ben nog wel even onderweg,” giechelt hij naar de centrale. “Ik moet naar Nieuwburg.”

“Goede reis, jongen,” kraakt de centrale terug, “heb je genoeg te eten en te drinken bij je?”

Ha. Ha. Ha.

Langzaam wordt het volume omlaag gedraaid en bij de Bijenkorfzijn de beats en de bassen verdwenen. Onderuitgezakt in het witte leer zie ik hoe de avond zich achterstevoren terugspeelt. Jeroens grijns, de toiletbril, armen eindeloos om me heen geslagen, zijn stem zacht in mijn oor, Louise, tegen wie ik nee roep, néé, beelden van Tom & Jerry, Zweedse porno en zoetwaterwalvissen die de vj op ons afvuurt. En daarvoor: een waas dat steeds dunner wordt, verdwijnt, onderuit op de bank bij Heidi, lachen om herinneringen waarvan ik zou willen dat ze niet zo oud zijn, mijn bureau, de telefoon die voortdurend rinkelt, lijn 32 die van de stad naar zand en hijskranen zoeft, de deur die ik voor me dicht laat vallen, Max die me een fijne dag wenst en dan naar de planken van zijn kast staart met een boterham in zijn hand, Junior die met zijn ridderkasteel speelt.

In de verte doemt Nieuwburg op, in regelmatige blokken. Als we de brug op rijden, komt het laatste restje pizza naar boven.