Een warm bad
Ontdekking van de dag: aangebrande ananas ruikt onaangenaam. Zeker als de weeë geur zich mengt met die van knoflook en doorgekookte rijst. Iedereen schijnt tegenwoordig te denken dat koken leuk is; het moet een virus zijn. Anders kan ik niet verklaren waarom we in een uit de hand gelopen keukenshowroom staan voor de eerste Omroep Kookavond, in plaats van in een karaokebar met een onuitputtelijke biertap, zoals anders. Overal om me heen staan mensen van achter en voor de schermen verwoed te roeren, te snijden en te kloppen. Farid en Suus vullen een kip met iets klonterigs, Heidi vet een bakblik in en blaast een pracht van een kauwgombel. Verderop zie ik een nieuwslezer aardappelen schillen en voert de presentatrice van een pedagogisch verantwoord kinderprogramma waar Junior dol op is een grimmige strijd met een slacentrifuge. En ik probeer suiker in een steelpan te veranderen in karamel. Ik heb veel wonderlijke dingen gedaan in mijn loopbaan. Ik heb Rob de Nijs gestalkt voor het roddelprogramma van de lokale zender waar ik stage liep, ik heb notoire vreemdgangers zien transformeren tot zangers van zelfgedichte clichéserenades toen ik op de redactie van het liefdesprogramma werkte en ik heb Roderick van Lanschot huilend op mijn schouder gehad toen onze vernieuwende show die keihard nieuws combineerde met lifestyle en literatuur genadeloos flopte (een halfuur lang, met gierende uithalen), maar ik heb mezelf nog nooit de arbeidsongeschiktheid in geklopt voor een poging tot karamel.
“Wat ben jij in gódsnaam aan het doen?”
Ik schrik van de scherpe stem van Marijke, de potigste weervrouw van de Nederlandse tv. Volgens de legende heeft ze zonder één gilletje vier kinderen uit haar potige weervrouwenlijf geperst en ging ze daarna gewoon door met de tuin schoffelen of een schuurtje metselen of iets anders potigs. En niemand durft te vragen of er nou een vijfde in haar groeit of dat het haar winterreserve is.
“Ik maak karamel,” klop ik zo ijverig als ik kan.
Marijke kijkt in mijn pan en schudt haar hoofd. “Jij hebt toch ook kinderen?” neemt ze de garde en de pan uit mijn handen. “Danweet je toch wel wat je met een garde moet doen? Je bakt toch wel eens een cake, ofzo?”
Ze schraapt met de garde over de bodem; ik mompel iets onduidelijks.
“Moet je nou kijken, helemaal aangebrand!” Ze geeft de pan aan KOOKCOACH; tenminste, dat staat met grote letters op haar schort.
“Nou, die kunnen we wel weggooien,” zegt KOOKCOACH. “Wat was je in gódsnaam aan het doen?” Ze houdt de garde omhoog; suikerdrab drupt spottend in de pan.
“Karamel maken,” piep ik.
“Noem je dit karamel? Laat maar, ik doe het zelf wel.” Zuchtend zet KOOKCOACH mijn pan onder een kraan en begint de suikerkorst los te krabben, gadegeslagen door Marijke, die haar worstelarmen over elkaar slaat en ‘sjongejongejonge’ mompelt. Ik twijfel of ik ze in hun gezicht moet spugen of weg moet rennen en word dan aan mijn arm meegetrokken.
“Mijn mensen koken niet,” hoor ik Jeroen boven me. “Voor mijn mensen wordt gekookt.” Hij wijst naar de uitgang, waar de rest van het team staat, met jassen over de armen. “Kom, we gaan.”
∗
Bediend worden is veel leuker, dat ben ik met Jeroen eens. Onze tafel staat vol schalen, lege flessen wijn, verschaald bier en afgekloven loempia’s. Soms heb ik een melancholische dronk, maar vandaag een liefdevolle, die iets pluizigs in mijn buik doet groeien en een warme gloed over mijn tafelgenoten legt. We zitten in een videoclip, waarin we verhalen vertellen en lachen in slow motion, mooi gefilmd en met iets vrolijks op de soundtrack, waarin wij de wereld zijn en de nacht nooit ophoudt.
“Ik wil een toost uitbrengen op niet koken,” houdt Jeroen wankel een glas bier omhoog. “En op de Sparerib Express, Pizza Pino en de uitvinder van de stoommaaltijd.”
“En op KOOKCOACH,” hijs ik mijn glas ook op. “Dat ze maar veel mensen het plezier in de keuken mag ontnemen.”
“Op niet koken,” roept Jeroen.
“Op niet koken!” echoot de tafel en klinkt met glazen.
“Oké, wat gaan we nu doen?” vraagt Heidi.
“De MOVE?” opper ik.
“Néé,” lacht Louise, met ingedronken dapperheid. “Op wat voor eiland woon jij?”
“Nieuwburg,” giechelt Heidi.
“Dat zit met een brug aan de stad vast,” zeg ik. “Net als Brooklyn en Manhattan.”
“Whatever,” haalt Louise haar schouders op. “De MOVE is in ieder geval zó twee jaar geleden. Wij gaan naar de Twintig.”
Ach, natuurlijk. De twintigers weten de weg.
∗
In de Twintig – of eigenlijk de tWnTG – vinden ze een bar ook ontzettend twee jaar geleden. Een jongen en meisje in felgekleurde kleding en met capuchons over hun hoofden verkopen flessen bier en water uit kratten, daarom leun ik tegen een abstract object. De dj draait volgens de flyer mimMal HipHOuZ & nU-DEePsouL en zet een plaat op waarvan ik het origineel negentien jaar geleden kocht op single. Achter de dj mixt een vj beelden aan elkaar van oorlog, catwalks en Calimero; een dwarsdoorsnede van het leven. Jeroen is in gesprek met twee blonde twintigsters, Bram mag vanavond niet uit van zijn vrouw en is naar zijn huis vol kinderen gegaan, Suus probeert aan coke te komen en Heidi verdwijnt in de dansende menigte met een jongen die niet David is. Ik vroeg haar zojuist wie hij was en wat zijn kruis tegen haar billen deed, maar Heidi mompelde iets over een oude bekende.
Een tik op mijn schouders.
“Mevrouw?”
Ik draai me om. Een beeldschone jongen met een porseleinen huid en haar als een gordijntje, dat uit zijn gezicht gehouden wordt met een zweetband. Ik had geen idee dat een zweetband niet meer goed fout was, maar fout goed, zoals wel meer dingen hier. Het is hier zo underground dat ik in een nieuw mode-universum ben beland, kleurig en uitbundig en met toepassingen van kledingstukken waar ik zelf nooit opgekomen ben. Niet gedacht dat ik ooit zoiets in mezelf zou brommen, alleen tegen een abstract object en volledig underdressed. Ik val mezelf vies tegen.
“Mevrouw?”
“Wil je alsjeblieft Noor zeggen?”
“Zegt u dan maar George,” lacht de jongen een fotomodellenlach.
“George?”
“Mijn moeder was fan van George Michael. Ik ben verwekt op ‘Last Christmas’.”
God, George heeft geen herinneringen aan de jaren tachtig, hij is er zelf een.
“Ik was ook fan,” grijns ik. “Ik had een hele grote poster van George in een gele Speedo. Maar dat is al lang geleden hoor, voor ik wist dat hij homo was. Of voor ik wist wat homo’s waren, eigenlijk.”
“U ziet er anders nog goed uit voor uw leeftijd,” zegt George en neemt een slok uit zijn flesje water.
“Dank je wel, George. Zeg maar je, hoor.”
“ Heb je het naar je zin?”
“Ja, erg leuk hier,” knik ik.
“Waarom sta je dan alleen tegen mijn installatie?”
“Oh, is het kunst?” veer ik op. “Sorry!”
“Geeft niks.” George lacht nog steeds zijn fotomodellenlach. “We exposeren hier met de eindexamenklas. Weer eens wat anders dan in een zaaltje. Meer art experience, zeg maar.”
Ik bekijk het object nog eens goed; een stapel videobanden met iets erop wat op een enorme staafmixer lijkt, afgemaakt met een mozaïekwerkje. Het geheel wordt bij elkaar gehouden met filmtape. Postmodern, denk ik. George graaft in zijn broekzak en haalt er een zakje uit met dingen die op paracetamols lijken. “Doe je mee?” houdt hij het zakje naar me toe.
“Tuurlijk,” zeg ik nonchalant. Max en ik blowen wel eens, maar de tijd dat een weekend niet compleet was zonder een pilletje of poedertje ligt jaren achter me. Sinds Junior in aantocht was, om precies te zijn. Niet dat we verslaafd waren, maar iedereen in de Mecca deed het en veel zondagen waren we tot weinig anders in staat dan vegeteren met een afstandsbediening in onze hand. Nachtsentiment.
George knipoogt en drukt me wat in mijn hand, als een oma die een kind een zuurtje geeft. Even overweeg ik om te vragen wat de paracetamols precies zijn, maar slik ze dan door met een teug bier. Wat maakt het ook uit.
∗
Ik weet niet wat ik net had, het is hier echt heel gezellig. Een warm bad. Heel – hoe moet ik het zeggen – harmonieus. Iedereen is hier samen bezig met…met samenzijn. Ja, dat is het. Samen. Zijn. Uitgaan is eigenlijk iets heel moois. Je doet het niet voor jezelf, maar voor elkaar. Om even aandacht te hebben voor andere mensen. George bijvoorbeeld blijkt enorm interessante gedachten te hebben over de rol die internet speelt bij de sociale cohesie in de samenleving. En hij is student, maar eigenlijk blogfilosoof. En soms is hij model, maar hij vindt de uiterlijke maatschappij verwerpelijk. Weet je, ik begrijp hem gewoon héél erg. Het is alsof onze hoofden een bluetoothconnectie hebben en George de dingen uitspreekt die in mijn hoofd zitten. Ik ben te veel met mijn hoofd bezig, zegt George. Terwijl ik gewoon moet voelen, me mee moet laten stromen met mijn gevoel. George zegt dat emoties de wielen zijn waarop het leven rijdt. En George kan het weten, want hij is een young gun, go for it!
“Dansen?”
Zijn stem ontroert me, laag en warm, maar tegelijkertijd nog zo jong, zonder krassen die er de komende jaren ongetwijfeld op gaan komen. Ik wil hem opnemen, zodat ik er af en toe naar kan luisteren, als een herinnering aan hoe je je voelt als je denkt dat alles blijft zoals het is. Wat een mooi woord eigenlijk, dansen.
Dansen.
Dansen.
Dansen.
Dansen.
George pakt mijn hand en neemt me mee naar de dansvloer. Ik buig me naar hem toe en zing: “Let me take you to the place where membership’s a smiling face…where strangers take you by the hand and welcome you to wonderland…”
George omhelst me, met zijn armen en zijn ziel. Van elkaar leren, daar gaat het om in het leven. George mag dan misschien niet weten dat de inspiratie voor zijn naam een coupe soleil had en zijn haar föhnde, maar hij kan wel installaties maken met blenders en videobanden.
Wat is minimal house eigenlijk móói. Iedere beat raakt me en die kaalheid ertussen laat ruimte over voor mijn persoonlijke beleving ervan. Want er zit veel emotie in, in die beats. Ze kapen mijn voeten en nemen dan mijn hele lichaam over. Dit is geen dansen, dit is zijn. Ik bén de muziek. Freedom. Daar gaat het om, George, freedom. We dansen uren of misschien wel dagen en ik zie Heidi, nog steeds met de jongen die niet David is, die een duim naar me opsteekt. De jongen die niet David is zwaait en ik zwaai terug. Ik voel veel warmte voor hem. Hij is dan misschien niet David, maar hij mag er ook zijn, als man en als mens. Ik zwaai naar Jeroen, die zijn handen van de schouders van de blonde twintigsters haalt om terug te zwaaien en ik zie dat Farid heel goed kan dansen. Waarom wist ik dat niet?
Dansen.
Dansen.
Dansen.
Dansen.
Na twee uur of twee weken, ik weet het niet precies, hebben mijn benen geen zin meer. Zitten, zeggen ze, maar mijn voeten zijn het daar niet mee eens en willen nooit meer stoppen.
Ik weet mezelf neer te zetten op een krukje of kunstinstallatie en kijk naar George, die met gesloten ogen oplost in de muziek. Nu ik zit veranderen mijn spieren in dropveters en iemand trekt een kurk uit mijn geest. Mijn hoofd is te zwaar om te zitten, ik moet liggen. Ik laat me van de kruk die misschien een kunstinstallatie is, afglijden en nestel me op de grond, in mijn eigen hoekje, want dit is thuis. Hier voel ik me thuis. Ik voel me goed. Mensen verdwijnen, de ruimte wordt kleiner. Knus, bijna. Wat ligt het hier lekker. Je zou het niet zeggen, maar dit beton is zacht. Heel zacht. En wat vriendelijk dat iemand de muziek zachter heeft gezet.