Dat deden ze in The Cosby Show toch anders

Junior en ik hebben alles uit het winkelcentrum gehaald wat erin zit: niet alleen de supermarkt, maar ook de Blokker, de bakker en het Kruidvat. Je hoort ons niet zeggen dat we niet van alle gemakken voorzien zijn, hier. Met jassen en handschoenen aan, sjaals om en mutsen op lopen we naar huis, behangen met plastic tasjes. Eerst door de Manhattanstraat, waar op nummer 38 een kinderfeestje wordt gevierd en dan door de Berlijnstraat, waar de nieuwe bewoners van nummer 12 een koelkast naar binnen tillen. Junior praat al vijf minuten over de Koen de Ridder-stickers die de Albert Heijn uitdeelt. Hij zit goed in de ridders en heeft zo goed als al het kasteelpersoneel, maar moet nog aardig wat jonkvrouwen. Bickel is al bijna compleet. Natuurlijk is Bickel al bijna compleet.

Het zand in onze straat waait ons tegemoet, er staat niets dat het tegen zou kunnen houden. In wat ooit de voortuin van de buren zal worden stapt Monique op haar bakfiets, vast om Eva op te halen van waar dan ook. Haar laarzen spannen om haar baknetskuiten, al haar spieren moeten zich gebundeld hebben in haar kuiten.

“Haai!” zwaait ze.

“Haai!” zwaaien we terug.

“Alles goed?”

“Jaa, super!” roep ik, zo blij als ik kan, want mensen zijn niet benieuwd naar hoe het met je gaat als ze op een fiets zitten, met één voet al op de trapper. Uiteenzettingen over kasten, katers, sociaal bungelende kinderen, op hol geslagen bazen, Luma’s, kindersushi en eierkoeken met grijnzende snoepmonden brengen hun fietsschema danig in de war.

“Zijn jullie erbij, volgende week?” vraagt ze.

“Waarbij?”

“De Prep Party voor de musical. Drinken we een borrel en maken we de laatste dingen af. Er moeten nog wat decorstukken geschilderd worden en de kroontjes van de prinsessen moeten nog in elkaar gezet worden. Mars doet de hapjes, en de drank, natuurlijk. En de choreograaf neemt alle dansroutines nog een keer door met de kinderen.”

“De choreograaf?”

“Een vriend van Charlotte. Heeft ook Cats gedaan, gaaf hè?”

Een choreograaf. Als ik Max’ verhalen goed begrijp, zwepen de leden van de musicalcommissie elkaar op tot steeds grotere professionele hoogten. De kostuums zouden niet misstaan op tv en het decor is absoluut theaterwaardig, zo oordeelde de man van Endemol. En Charlotte heeft nog veel meer specialisten achter de hand: ouders, of anders vrienden van ouders. Zo heeft iemand die scripts schrijft voor Hoop & Liefde de kinderen verteld over tekstbehandeling (dat de meesten nog amper kunnen lezen was een verwaarloosbaar detail). En nu is er dus een choreograaf bij gehaald, die de kinderen de benen in de lucht zal doen zwiepen als een professioneel ensemble. Eén ding moet gezegd worden: als ze hier iets doen, dan doen ze het goed.

“Ja, zo moet het,” zegt Junior en doet een variant op de Ridderdans, met zijn armen in de lucht, naar links, naar rechts, een kontzwaai en een sprongetje. Het tasje met brood dat hij draagt zwiept mee.

“Je kan het al bijna zo goed als Eva,” glimlacht Monique. “Wat doet Eva ook alweer?” vraag ik.

“Eva is ballet,” zegt Junior. “Die moet bij ieder liedje iets doen.”

“ Maar jij hebt ook een mooie rol, hoor.” Monique grijnst nu, je kunt zien dat ze jaren gerookt heeft. “Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken, haha!”

“Paarden zijn edele dieren, hoor,” zeg ik, snauw ik bijna. Mensen van bijna zes moet je ook serieus nemen.

“Ja,” zegt Junior, “ze hebben geen bek, maar een mond.”

“ Oh, ja. Oké,” zegt Monique. “Nou, ik moet vliegen. Daag!” Eén lel op de trapper en ze is al halverwege de straat. Misschien beschikt ze over een geheime superkracht en heeft ze wonderkuiten, die levensreddend kunnen zijn in gevaarlijke situaties. We zwaaien en lopen dan naar onze voordeur, Juniors schoudertjes nog steeds in mineur.

“Trek het je niet aan,” zeg ik. “Jij bent het leukste paard dat ik ken.”

In de woonkamer zit Max nog steeds in ongeveer dezelfde houding gebogen over de premature kast, maar er is in de tussentijd genoeg gebeurd, zo mompelt hij. Marcel is verdwenen; hij had zich aangeboden voor klusconsultancy, maar hij heeft blijkbaar ook niet weten te winnen van de verticale tussenstijlen, of de stoomoven lokte. Junior gelooft het allemaal wel en rent naar boven.

“Was het leuk buiten?” vraagt Max, nog altijd geconcentreerd op zijn planken.

“Enig,” mompel ik en kijk door een stapel bijna oud papier op tafel: folders, een gekopieerde foto van een weggelopen kat – groot gelijk, jongen – en boos uitziende enveloppen van een energiemaatschappij die het al een maand of wat op mij voorzien heeft en blijkbaar weet waar mijn nieuwe huis woont.

“Het winkelcentrum wordt toch leuk?” zegt Max. “Met die kaaswinkel erbij en een stomerij…”

“Stomerij? Wij stomen nooit wat.”

Een envelop die onmiskenbaar blauw is. Laten we ook maar even dicht.

“Maar je zal maar wat te stomen hebben,” zegt Max.

“Je gaat toch niet ook nog pakken dragen, hè?” Ik probeer het te grappen, maar het komt er net iets te spits uit. Want ik zie het hem nog doen ook, in pak naar de première van Koen de Ridder, De Musical.

“Ben je weer in zo’n antibui?” Max zucht.

“Ben ik weer in zo’n antibui?” vraag ik.

“Vroeger had je dat nooit,” zegt hij. “Het staatje niet.”

“Het staat me niet?” vraag ik. Ik doe het niet om te fucken, echt niet, maar het is een reflex waar ik inschiet, om tijd te winnen voor er iets begint waarvan ik bang ben dat ik er geen grip op heb. Het lukt me steeds minder goed om dingen weg te lachen, om het luchtig te houden. Soms voel ik plotseling een snauw in mijn keel omhoogschieten, die ik dan net op tijd weer doorslik. Ik wil dit niet. Ik wil me niet voelen alsof mijn emoties in een schietstoel zitten, waarvan de knop een beetje loszit.

“Ach, kom op, je weet wel wat ik bedoel.” Met felle draaitjes schroeft Max een plank aan een plank.

“Ik weet wel wat je bedoelt?” roep ik.

“Noor, alsjeblieft.” Hij zucht en kijkt op van zijn kast. “Probeer het nou gewoon. Haal je hakken uit het zand, kijk eens rond. Naar de keuken, bijvoorbeeld. Dat keukentje in ons oude huis nodigde helemaal niet uit om te koken. Maar dit zespits fornuis…daar wil je toch de hele dag grote pannen tomatensaus op maken, en paella, en zo?”

Hij staat op en loopt naar me toe en trekt me tegen zich aan, lacht zelfs weer voorzichtig.

“En de tuin, daar gaan we iets moois van maken, echt. Met planten die jou aankunnen. Geniet nou, of probeer het in ieder geval. Van de ruimte en de douche die het gewoon altijd doet. En van de stilte ‘s-nachts.”

Ik knik tegen zijn borst, want het is hier stil ‘s-nachts, dat is waar. Dit is fijn, even tegen hem aan leunen. De therapeutische waarde van Max’ borst.

“Dit is voor het eerst in mijn leven dat ik ‘s-nachts in bed lig en helemaal niks hoor, wist je dat? Ik had geen idee hoe heerlijk dat is. In het oude huis hadden we die trams en dronken mensen op straat. En vroeger hoorde ik Agnes en Jacques discussiëren over weet ik wat allemaal, politiek en onrecht en dat soort dingen.”

Max’ stem klinkt weer rustig en laag. Oh, ik hou ervan naar hem te luisteren met mijn oor op zijn borst, en zijn woorden te voelen trillen tegen mijn wang. Hij ruikt naar Max, zaagsel en het zweempje verflucht dat altijd om hem heen is blijven hangen.

“Er waren altijd mensen over de vloer. En ik lag daar onder mijn dekbed en luisterde. Ik hoorde stemmen en gerinkel van flessen wijn en lawaai als Jacques een slok te veel ophad en boos werd over het minimumloon of kerncentrales of de koppeling van lonen en uitkeringen. En dan Agnes die hem tot rust probeerde te brengen. Hopeloos natuurlijk, want dat lukte toch nooit, zelfs niet na dat gedoe met zijn hart. Er was altijd wat. Ruzie, gelach, gedoe. Noor, de rust hier, de harmonie…”

Hij slaat zijn armen om me heen en ik voel zijn buik, die de spieren een beetje verstopt heeft achter panna cotta en gratins.

De rust en de harmonie, daar word ik doodnerveus van. Maar Max kan dingen zo enthousiast willen dat het moeilijk is om daar niet door aangestoken te worden. En ik wil Max nog steeds zo graag geloven. Ik wil zo graag geloven dat wij Noor & Max zijn, tijdloos leuk, onvertutbaar onszelf en ontzettend samen. Noor & Max, die het overal fijn hebben, desnoods in het midden van niets. Dus ik knik weer en zeg ja, al weet ik niet precies waartegen.

“Ja, dat is het!” roept Max dan en laat me van zich afglijden. “Sorry, ik weet iets voor die tussenschotten.” Hij buigt zich weer over de planken en doet dingen met een meetlint en een potlood. Geen gewoon potlood, maar zo’n plat kluspotlood, met GAMMA erop.

Omdat ik tegenover de kast vrij kansloos ben, drapeer ik mezelf op de bank om even ontzettend te genieten van onze woonkamer en de feng shui die hier zo welig tiert dat hij zich niks aantrekt van de drie verhuisdozen die daar nog in de hoek staan. Ik geniet van de voorzichtige zon die mooie dingen doet met de vloer en van de plek waar misschien wel ooit Max’ dvd-kast komt te staan. Van de boekenkast met al mijn lievelingsboeken en van het schilderij van Max ernaast, waar Max zich een beetje voor schaamt. Hij vindt het met terugwerkende kracht pretentieus gedoe (een gedeconstrueerde visie op het kapitalisme, of zoiets), maar ik vind het prachtig. De Namibische vruchtbaarheidsman lacht me toe en buiten ligt het zand er mooi bij. Kijk, ik ben de beroerdste niet. Ergens achter in mijn hoofd zeurt een kater en een SMS-je van Jeroen dat ik niet wil openen, maar dat kan de pret niet drukken.

Glimlachend geniet ik verder van de perfecte zitzachtheid van de bank, van de koppen in de krant (Van Rijn: “Opmerkingen Maatman in strijd met grondwet,” Proef Rijkswaterstaat met oprolbaar asfalt ) en de advertentie van de Stichting Weldenkend Nederland, waarschijnlijk in alle haast opgericht om zich op de kast te laten jagen. Nederland laat zijn baard staan, zodat de baard weer voor vrijheid staat. En niet voor haat! Een heleboel babyboomers en professionele meninghebbers onderschrijven dat ze hun gezichtshaar zullen laten spreken, onder wie Jacques.

Ja, genieten, dit.

Ik geniet door, van de witgeverfde muren, van Max die druk is met zijn meetlint, zijn potlood achter zijn oor vandaan haalt en een streepje op een plank zet en van het gedreun van Koen de Ridder boven ons, dat aanzwelt en dan overgaat in het refrein – met z’n allen jongens, kom op:

Kóéóén de Ridder

Zie hem met zijn zwaa-haard…

Hebben ze alleen maar van die opdringerige dreunen in België? Een subtiel dreuntje op zijn tijd, is dat te veel gevraagd, met een bongo of een tamboerijn of weet ik wat ze daar bij runderen voor Kinderen voor gebruikten?

Oké.

Genieten moet je ook weer niet te lang achter elkaar doen.

Ik begin me een beetje zorgen te maken over dit riddermasochisme. Hoe vaak heeft Junior dit lied nou al gedraaid? Hij zou zich af moeten zetten tegen al die ridders en schildknapen en prinsessen en oefenmoeders die hem in de paardenrol hebben gemanoeuvreerd, in plaats van hen te omarmen. Misschien moet ik zijn aandacht afleiden met iets anders, met iets leukers. Want smaak is iets wat komt met de jaren en daar mag je kinderen best een beetje mee helpen. Nee serieus, ik wilde dat iemand ingegrepen had toen ik dacht dat ‘Nothing’s gonna change my love for you’ van Glenn Medeiros het mooiste nummer ooit was. Ja, ik ga Junior een zetje geven richting zelfrespect en betere muziek. Op z’n Phil Huxtables; met een grap en een grol en misschien een dansje, als dat nodig is. Ik duik de doos met cd’s in (het is de bedoeling dat de cd’s uiteindelijk ook in de kast der kasten zullen prijken) en vind The Immaculate Collection, Wilco (iedereen vindt Wilco mooi, dus kinderen ook) en Thriller. Als hij dan toch dansjes gaat oefenen, laat het dan het Thriller-dansje zijn. Ik loop de trap op, de overloop over, naar het kamertje van Junior, dat uit zijn voegen barst van riddergedreun.

Kóéóén de Ridder

En zijn mooie paard…

“Junior?” open ik de deur.

“Jaa-haa?” Hij zet zijn gettoblaster uit.

“Ik heb wat cd’s voor je.” Ik lach er bemoedigend bij. “Zullen we deze opzetten?” Ik hou Madonna omhoog, wat voor mijn gevoel het dichtst in de buurt komt van de peuterstampparade. Er zit een dreun in, je kunt het meezingen en je kunt met je armen op de maat meezwaaien, als je dat wilt.

Hij schudt nee. “Ik vind Koen de Ridder gewoon de beste.”

“Junior, die musical…” Op de trap heb ik een meeslepende monoloog voorbereid over zijn wie je bent en je niks aantrekken van andere kinderen, maar gisteravond doet een verrassingsaanval met een venijnige serie steken in mijn hoofd. Ik ga op Juniors bed zitten, laat mijn hoofd in mijn handen steunen en hoop dat het verdwijnt.

“Mam?” hoor ik naast me. “Gaat het wel goed met je?”

“Ja, natuurlijk, hoezo?” glimlach ik en stel mijn ogen scherp op zijn ronde gezichtje.

“Wil je misschien een aspirientje?”

“Nee, het gaat wel.” Ik lieg niet echt, want de pijn trekt zich weer terug tot gezeur op de achtergrond. Gezeur op de achtergrond, dat kan ik hebben.

“Hier, drink maar wat.” Hij geeft me het waterglas dat altijd naast zijn bed staat. Het water smaakt naar stof.

“Het gaat echt prima,” zeg ik. “We hebben het toch leuk, in het nieuwe huis? Ik vind het heel fijn hier, met papa en met jou.” Ik wil vertellen hoe erg ik geniet en waarvan precies, maar Junior glipt onder mijn arm weg, naar zijn gettoblaster.

“Ik vind Koen de Ridder echt de beste, mam,” zegt hij.

“Natuurlijk, lieverd,” zeg ik als hij op play drukt.

Als ik beneden kom, zit Charlotte op tafel. Max leunt nonchalant tegen de muur, met een blikje cola in zijn hand.

“En toen zei Erik dus dat Janneke wel kon helpen met het schilderen,” grinnikt hij. Ik ben niet zo’n lichaamstaalexpert, maar alle mogelijke lichaamsdelen zijn op elkaar gericht, van hun ogen tot hun tenen. Zelfs het lipje van Max’ blikje wijst richting Charlotte.

“Janneke? Haha! Die kan niet eens een rechte lijn op papier zetten! Haha!”

Max trekt een ‘I know!’-hoofd, Charlotte antwoordt met een ja, toch?-blik. Haar billen raken net niet mijn tas en haar benen zwaaien heen en weer, speels en lang. Ze vertelt iets over de backing tracks die Meneer Charlotte gemaakt heeft en maakt een grap waarvoor ik heel duidelijk geen insider ben. Ze heeft een hoog lachje, dat met iedere lach verder de hoogte ingaat. Hoe hoe hóéóé!

“Hé, Charlotte. Hoe ben jij binnengekomen? Ik had de bel helemaal niet gehoord.” Ik verbreek de magie met een flink volume, waardoor het waarschijnlijk onaardiger klinkt dan ik het bedoel. Bij nader inzien: misschien bedoel ik het wel onaardig. Ik weet niet meer altijd wat ik bedoel.

“Via de achterdeur,” draait ze zich naar me toe, nog altijd lachend.

O ja, via de achterdeur. Ik leid een leven waarin mensen spontaan bij elkaar binnenlopen via de achterdeur. Bij Charlotte voel ik me altijd of under- of overdressed. Vandaag slaat de balans door naar underdressed: waar Charlotte een elegante overhemdjurk aanheeft met chique maar stiekem ontzettend geile laarzen en een trenchcoat die duidelijk niet goedkoop geweest is, zie ik eruit als een obese dwerg met platvoeten in een spijkerbroek, sneakers en een hoody met Bart Simpson erop.

“Ik moest even een bijgewerkte planning langs brengen,” zegt ze.

Natuurlijk, want het internet is kapot.

“Hoe is het met je, Charlotte?” vraag ik en doe mijn best op een serene glimlach.

“Goed, heel goed. Lekker bezig met de musical. En alvast aan het voorbereiden voor de schooltuintjes daarna.” Haar benen zwaaien nog steeds olijk heen en weer. “Speaking of. heb je nog nagedacht of je mee wilt helpen met het lenteklaar maken?”

Max schiet in de lach. “Noor wil je niet in je tuin hebben, hoor. Die steekt de heggenschaar per ongeluk in haar eigen rug, haha!”

“Oh, ik ben ook helemaal niet handig,” zegt Charlotte, de vrouw achter de eierkoekpiraten, de zelfbedrukte Sponsbob T-shirts en de huisgemaakte zeepjes. “Ik weet nog dat ik een keer in de tuin bezig was en ik de sproeier pakte – ik dacht dus dat die uit stond, stond-ie toch aan! Ik was he-le-maal nat!”

Max lacht hard, harder dan nodig is en veel harder dan hij de laatste tijd om mij gelachen heeft. Nalachend haalt hij een hand door zijn haar. Hoei.

“Is Junior lekker boven aan het spelen?” draait ze zich dan weer naar mij. “Wat een lieve jongen is dat toch. Ik heb de afgelopen weken zo’n leuke band met hem opgebouwd. Bijzonder is dat, hoe snel je close wordt als je zo intensief met elkaar aan het werk bent.”

Max kijkt naar haar met een goh-wat-ben-jij-toch-leuk-met-kinderen-blik, nog steeds tegen de muur geleund en ontzettend in zijn element.

Max en ik waren elkaars wereld. Geen van beiden wilden we terug naar waar we vandaan kwamen, dus maakten we samen een nieuwe. Een wereld die wij begrepen, waarin we elkaar begrepen. Het was er fijn, in onze wereld. De zon scheen, de grenzen verlegden zich zo nu en dan en het ritme was er verre van monotoon. En het verblijf was een stilzwijgende afspraak voor onbepaalde tijd. Maar nu lijkt Max een nieuwe wereld in te stappen. Net keek hij vluchtig achterom, maar ik vraag me af of hij mij er zal missen. Of hij mij er nodig heeft.

“Paarden zijn edele dieren, hoor,” zeg ik. Ik draai me om op mijn hakken alsof ik een knock-out geslagen heb, maar dit is alles wat ik had. Dit is alles wat ik heb.

Mijn telefoon gaat, mama. Ik druk haar weg. Het SMS-je van Jeroen delete ik ongelezen.