Het gevoel dat ik rondloop met mijn rok in mijn onderbroek

Max wilde voor het werk absoluut naar de Gamma voor een nieuwe bovenfrees, dus sta ik naast Junior op het schoolplein en staar naar kinderen die erg wakker doen. Ze rolschaatsen, doen een spel dat het midden houdt tussen verstoppertje en trefbal of rennen gewoon hard gillend achter elkaar aan, zoals Sem, Finn, Noa, Storm, Sterre en Bickel.

“Bickel is Koen de Ridder,” zegt Junior. “En Noa is de prinses.”

“Aard het Paard is ook een mooie rol,” zeg ik.

Junior knikt traag en staart naar Bickel en zijn volgelingen, die nog harder kunnen gillen dan ze zelf dachten. Over de repetities hoor ik nooit zoveel; Junior zegt altijd dat het goed gaat. Ik wil graag weten of dat echt zo is en zo ja, wat dan precies, maar doe mijn best om er niet te hard over door te zagen, omdat ik bang ben dat hij daar alleen maar minder van gaat vertellen. In plaats daarvan probeer ik te laten zien dat hij altijd bij me terechtkan, bij wijze van investering in de toekomst. (Oh, ik heb daar hele fantasieën over, waarin wij als oudere en wijzere, maar nog steeds aanstekelijkjeugdige en goedgeklede ouders met hem door zijn stad lopen, zijn stamkroeg induiken en daarna op zijn kamer een joint rollen en een familielachkick krijgen en Junior daarna zegt dat hij het zo fijn vindt dat we hem gesteund hebben met zijn reis door Azië en Latijns-Amerika en daarna de band, die zojuist ontdekt is door zijn jeugdidool, Ian van The Legendary Biscuits. Dat soort dingen.)

“Tegen paarden moet je heel beleefd zijn,” zeg ik, “want paarden zijn edele dieren. Ze hebben geen poten maar benen en geen kop maar een hoofd.”

“Finn is de koning. En Sem en Jayden zijn ook ridders.”

“En paarden kunnen niet overgeven, wist je dat?” zeg ik opgewekt, maar niet te overdreven. Mensen van bijna zesmoet je ook serieus nemen.

“Sterre is schone vrouwe. Zij mag alleen een liedje zingen.”

“Hé, ik weet een goeie mop,” stoot ik hem aan. “Er staan twee paarden in de wei. Het ene paard moet niezen. Vraagt de andere: ben je verkouden? Zegt de ene: ja, de boer heeft het hek open laten staan!” Ik lach voor de zekerheid voor twee, want misschien is hij te moeilijk voor Junior, maar Junior lacht mee. Om de mop of omdat ik lach, het maakt niet uit. Zijn lach komt vanuit zijn buik, borrelend, vet en echt, zoals alleen kinderen kunnen lachen. Als je ouder wordt, leer je lachen op commando en beleefd lachen en lachen door je tranen heen, zodat je na verloop van tijd vergeet hoe lekker je echte lach ook alweer lacht.

“Haai, Noor!”

Ik kijk naar boven, nog een stukje verder naar boven en zie dan Charlotte stralen. Als ik opsta voel ik me nog steeds klein, want mijn kruin komt tot haar kin. Haar haar heeft ze vastgebonden in een frisse staart en onder haar trenchcoat lachen twee Uggs mijn laarsjes (heel erg nu, maar niet erg warm) uit op de koude tegels.

“Haai, Charlotte!” probeer ik net zo stralend terug te doen en hoop dat er geen stukje muesli tussen mijn tanden is blijven hangen. De rest op dit schoolplein kan ik hebben, met hun blikken en hun hilarische insinuaties, maar Charlotte geeft me het gevoel dat ik rondloop met mijn rok in mijn onderbroek.

“Max’ ontwerpen voor de decors zijn zo mooi geworden,” zegt ze, intens tevreden. “Ze zijn werkelijk prachtig. En zo professioneel.”

“Ja, da’s zijn werk, hè.” Mijn grijns is waarschijnlijk net iets te veel van het goede.

“We hebben zo gelachen laatst, bij de repetities. Erik zei iets over kostuums en toen zei Max…ik weet eigenlijk niet meer wat hij zei, maar het was zó grappig. Max is erg grappig.”

Ja Charlotte, jullie zouden er prachtig uitzien, samen. Jullie zijn precies even lang, als jij niet al te hoge hakken draagt. Jullie zouden elkaars haar doen en tijdens het borstelen plannen maken voor nieuwe musicals, die jij dan zou organiseren en waarvoor Max alles zou ontwerpen en het hele schoolplein zou jullie aanbidden.

“Oh, trouwens, ik wilde je nog wat vragen. Over de schooltuintjes. We gaan dit jaar andijvie en courgettes doen en ik vroeg me af of je wil helpen om alles lenteklaar te maken.”

“Lenteklaar?” Een wolk wasem komt mijn mond uit als ik het zeg. De boompjes om het schoolplein heen zijn nog kaal en over de zandvlakte erachter ligt een witte vrieslaag.

“Ja, je kunt er maar beter op tijd bij zijn,” lacht ze. Zelfs haar tandvlees ziet er geweldig uit.

Bickel en de Imps & Elfs-sliert rennen weer voorbij. “Hé, paard!” roept iemand; Storm, volgens mij. Junior reageert niet.

Ik recht mijn rug om voor eens en voor altijd te vertellen hoe ik over lenteklare schooltuintjes denk. “Denk je nou echt dat ik jouw schooltuintjes lenteklaar ga maken in de stervende vrieskou als jouw kind Koen de Ridder uit loopt te hangen en doet alsof mijn zoon lucht is? Dat ik in het bevroren zand ga beuken met een schoffel terwijl jij met de hofhouding dansjes oefent? Wat denk je nou zelf, met je highlights en je perfect gepeelde huid en je pianohanden zonder randjes onder je nagels en zonder inktvlekken, omdat jouw pennen natuurlijk nooit lekken? Heb je zelf geen tijd om onkruid te trekken, tussen de kapper en de manicure door? Nou? Nou?”

Oké, dit dacht ik alleen maar. Maar het dacht wel heel lekker.

“Daar kom ik bij je op terug,” glimlach ik in plaats daarvan, vrij normaal zelfs, maar Charlotte kijkt over mijn schouder.

“Sorry, ik moet even wat overleggen over de dress rehearsal en de catering,” zegt ze. “Erik en Anne maken kindersushi. Joehoe, Erik!” En weg rent ze; haar staart zwaait heen en weer in het ritme van haar Uggs. Vaders kijken haar na en fantaseren er een bikini bij.

“Ik lust geen andijvie,” zegt Junior.

Heidi vindt Charlotte een opgevoerde vinextrut met regelneurose en moederitis, die zich wat drukker zou moeten maken over haar ontkenning van het feminisme en wat minder druk over zelfgeknutselde verjaardagstraktaties en kindersushi.

“Kindersushi?” herhaalt ze voor de vijfde keer. “Dit is echt schokkend, hoor. What’s next? Smartie-kaviaar? Carpaccio van kipnuggets?”

“Ik denk gekonfijte knakworsten op een bedje van kokosbrood,” grinnik ik.

“Ik kan nog steeds niet gelovendat je daar woont, Noor,” zegt ze dan. Ze kijkt er serieus bij en haar stem heeft die we-moeten-eens-praten-klank; wat lager en geforceerd rustig, want Heidi praat nooit rustig. Ik mompel wat willekeurige klanken als antwoord, want als iemand het niet kan geloven, ben ik het wel. Maar wat moet ik dan? Moet ik het huis uitgraven en boven op de Fitch dumpen, met annuïteitenhypotheek en al? Moet ik kroegen beginnen in bouwketen en een club in het winkelcentrum, met een bakfietstaxidienst en lichtshows in de hijskranen? Moet ik doen alsof Max nog gewoon Max is?

Ik richt mijn ogen weer op mijn beeldscherm in de hoop dat daarmee het gesprek afgedaan is, en ga verder met mijn vissen-item voor de uitzending van morgen. Ik heb net een veganistische fotografe gestrikt die een koffietafelboek gemaakt heeft met artistiekerige foto’s van vissen in huiselijke situaties, om zo het menselijke in de vis naar boven te halen. Want voor koeien en varkens is er aandacht genoeg, betoogde ze zojuist vol passie, maar te weinig mensen komen op voor de rechten van de vis in het ecosysteem. Volgens Bram hebben we meer maatschappelijk verdwaalde zotten nodig; dat doet het zo leuk op YouTube. En deze Liesbeth had een jaar of twee geleden een expositie over mosselen en garnalen als metafoor voor het leven, dus dat moet wel goed komen.

Het blijft een uitdaging om de juiste balans te vinden tussen serieus en sappig. Zo’n vissenitem kun je niet combineren met een actreutel die haar realityshow komt promoten; dan slaat de balans door naar sensatie. Je moet er een politiek onderwerp tegenover zetten, of iets met literatuur. Het mooiste is als je het in één item kunt combineren, of als je een serieus (en laten we eerlijk zijn, saai) onderwerp als gemeenteraadsverkiezingen wat smeuïger kunt maken. Geen enkel item over de minister-president is bijvoorbeeld zo vaak herhaald als dat waarin hij een musicalworkshop kreeg van de cast van Mamma Mia!, omdat uitgelekt was dat hij graag hard met ABBA-liedjes meezingt op de achterbank van zijn dienstauto.

“Homie!” roept Heidi vanaf de overkant. “Hoeveel interlands heeft Marco van Basten gespeeld?”

“Achtenvijftig, volgens mij.” Mijn hoofd stelt zulke slechte prioriteiten. Ik hou niet eens van voetbal.

“Klopt,” knikt Jeroen, die achter mij blijkt te staan, om een reden die alleen Jeroen kent.

“Zo handig, een pratende Google,” grijnst Heidi. “Ik gooi er een vraag in en er komt altijd een antwoord uit.”

“Weet je echt alles?” Jeroen loopt om mijn bureau heen, gaat erop zitten en kijkt me aan; zijn bil raakt bijna mijn toetsenbord. Ik zie hem voor me, de bil, stevig van jarenlang hardlopen, in een strakke boxer. Want Jeroen is een strakkeboxerman, dat kan niet anders.

“Laat ik het zo zeggen: ik heb sinds 1984 niet meer verloren met Triviant,” lach ik, weer zo irritant koket. Ik begrijp niet waar dat vandaan komt, ik ben helemaal niet zo’n koket type. Ik heb genoeg aan mijn ogen en iets wat Ivo Niehe Je ne sais quoi zou noemen, zo is mij verteld.

“Oké. De hoofdstad van Montenegro?” Hij kijkt me indringender aan dan strikt noodzakelijk is.

“Podgorica.”

“En wat is de geboorteplaats van Dylan Winter?”

“Mijn specialiteiten zijn onbelangrijke historische feiten, topografie en het menselijk lichaam. Ik kan je vertellen dat negentig procent van de navels naar binnen gekeerd zit, maar ik zou echt niet weten waar Dylan Winter geboren is.” Ik zwaai mijn haar naar mijn andere schouder, alsof ik in een softerotische film zit. Het moet er belachelijk uitzien.

“Krabbendijke!” roept Heidi.

“Dan moet je het daar maar niet over hebben tijdens het voorgesprek,” zegt Jeroen. “De manager van Dylan wil dat je morgen mobiel belt.” Hij pakt Pinku op en lijkt zich af te vragen wat een mens zoal doet met een Japanse designpinguïn.

“Krabbendijke!” roept Heidi nog een keer.

“Bram heeft het nummer.”

Pinku laat zich willoos opgooien door Jeroens hand, en weer, en weer.

“En dat kom jij vertellen,” zegt Heidi.

“Ik ontlast mijn eindredacteur graag een beetje,” grijnst Jeroen. Hij zet Pinku terug naast Kogal, opent zijn mond om iets te zeggen en sluit hem dan weer. Dan kucht hij en kijkt me aan met een blik die ik niet wil lezen.

“Ik moet weer verder,” mompel ik naar mijn beeldscherm. “Met de vissen. Goed voor hart en bloedvaten.”

“Natuurlijk.” Hij kucht nog een keer en staat op. “Aan het werk, jullie!” roept hij, kijkt niet zo stoer om zich heen als hij waarschijnlijk bedoeld had en loopt dan naar zijn kamer. Zijn billen verdwijnen onder zijn colbert.

Ik negeer Heidi, die ongetwijfeld van alles wil zeggen of op z’n minst insinueren en stort me op de vissen, maar die kunnen mijn aandacht niet meer vasthouden – zelfs de forel op de sofa niet. Daarom open ik mijn e-mail, altijd een goed idee als je niet weet hoe je de tijd door moet komen maar er toch uit wilt zien alsof je iets nuttigs doet, en kijk naar een aanbieding van de financieel adviseur die ons aan onze hypotheek geholpen heeft (Kies voor zekerheid! Kies voor een garantiepensioen ), een bericht aan allen van de jarige nieuwslezeres, die vertelt dat er taart staat (alsof ze zelf ooit taart in haar microlijf zou stoppen) en tot mijn verbazing een e-mail van mama, die voor haar huwelijksfeest inderdaad de digitale drempel heeft weten te overwinnen. Ik heb jaren geleden een adres voor haar aangemaakt, maar had nooit gedacht dat ze daar ook werkelijk iets mee zou versturen:

Van:

Dinie Mensink

Onderwerp:

UITNODIGING

Aan:

DE DAG IN 30 I Noortje Mensink

ZO EVEN EEN BERIChtje van je moeder. We hebben net besloten om toch de band van hans te vragen leuk he. Ze doen nederlandstalig en you never walk alone want dat vindt papa altijd zo mooi. Maar waar ik dus eigenlijk voor schrijf misschien wil jij even naar de tekst kijken die papa op papier heeft gezet want jij hebt daar wel kijk op. Ik plak het hieronder dat gaat heel makkelijk met control v wist je dat. O ja de datum komt voorop.


Geluk is geen kathedraal,

misschien een klein kapelletje.

Geen kermis luid en kolossaal,

misschien een carrouselletje.


Lieve vrienden en familie,

Gaarne willen wij u uitnodigen voor ons veertigjarig huwelijksjubileum, een bijzonder moment in onze levensloop waar we samen met u bij stil willen staan met een hapje en een drankje. We hopen u om 17.00 uur te zien in Zaal Holkenberg.

De festiviteiten zullen duren tot ongeveer 24.00 uur. Voor een stukje muzikale aankleding wordt gezorgd.

 

Met hartelijke groet, Paul Mensink en Dinie Mensink-Holtman

 

Geluk is geen zomer van smetteloos Mauw,

maar nu en dan een zonnetje.

Geluk dat is geen zeppelin,

t is hooguit ‘n ballonnetje.

Als jij en max straks 12,5 jaar bij elkaar zijn want dat schiet best op natuurlijkmoet je mij maar vragen om te helpen want ik weet tegenwoordig alles van feesten organiseren haha. Nou ik hoor het wel.

Liefsje moeder

Als Max en ik straks twaalfenhalfjaar bij elkaar zijn. Ja. Dan partyplant Charlotte een tuinfeest in tudorthema, gecaterd door Marcel en Max ontwerpt uiteraard een aankleding in stijl. Het gedicht van Toon Hermans hangt waarschijnlijk nog steeds op de wc, in een plastic hoesje op de deur, onder de verjaardagskalender. Ik werd er altijd lacherig van en verzon tientallen eigen varianten.

Geluk dat is geen olifant,

misschien alleen zijn drollen.

Geluk is soms een veld met hooi,

waar je lekker in kunt rollen.

Geluk, het is dus echt geen grap,

maar dan wel weer de grollen.

Geluk is net als hooikoorts,

maar dan zonder de pollen.

Oh, man, wat kun je met mij soms lachen. Weer helemaal opgefrist door mijn dichtkunst (daar zou ik meer mee moeten doen) open ik de vissen weer op mijn beeldscherm. Uitermate geschikt voor kindersushi, lijkt me.