Een eierkoek met een grijzende snoepmond

Ik kijk scheel van vermoeidheid, heb zo’n dorst dat ik aan een infuus wil en al mijn ledematen doen pijn, maar ik ben zo belachelijk vrolijk dat het me net zoveel interesseert als het digitaal geremasterde oeuvre van Rita Reys. Volgens mij grijns ik alsof ik goede seks gehad heb, wat helaas ver van de waarheid ligt, maar vandaag kan ik het hebben. Voor het eerst in weken herkende ik weer wat van mezelf in mezelf. Ik danste alsof ik iets terugvond waarvan ik wel wist dat ik het niet kwijt was, maar wat ik even niet kon vinden. Ik ben een wandelende Red Buil vol ingeblikte adrenaline, die overal naartoe wil zodra je het lipje opentrekt.

Het halve Verenigd Verbond Van Ouders komt naar me toe geschoven. Charlotte is er niet, zie ik; die heeft waarschijnlijk een afspraak bij haar voetreflexmasseur of highlightconsulent.

“Hoi, Noor,” zegt Erik Van Sky Radio (i punt!). “Alles goed?”

Ik knik te hard. Au.

“Ik wilde even zeggen dat we zo ontzettend blij zijn met Max bij de musicalcommissie.”

Zijn grijns doet pijn aan mijn ogen.

“Ja, hij heeft geweldige ideeën voor de decors,” zegt Anne (2 punten!). “En hij gaat er echt helemaal voor.”

“Ja,” lach ik. “Zo is Max.”

“Zijn jullie al druk aan het oefenen?”

“Waarvoor?”

Wat moet ik oefenen met Max? Tapdansen? Dropvetereten? Acrobatiek met brommers?

“Voor de musical. Met Junior? Noa is al lekker bezig. Ik ga met haar naar een zangcoach.”

Ik schiet in de lach. “Dat meen je niet.”

Noa is dan misschien prinses of toverfee, maar Junior is gecast als paard. Hij mag waarschijnlijk twee keer door het beeld lopen en Max begeleidt het ‘kataklop, kataklop’ dat hij daarbij moet roepen.

“Dat is goed voor de muzikale ontwikkeling,” zegt Anne, wat zuur, volgens mij. Maar dat kan ik niet goed zien, want haar hoofd vervormt een beetje. “Daar zijn ze op deze leeftijd heel gevoelig voor, wist je dat?”

Ik houd wijselijk mijn mond en ben daar erg tevreden over.

“Heb je trouwens alles bij je?” vraagt ze dan. “Niks vergeten?”

Ik voel in mijn binnenzak. Telefoon: check. Sleutels: check. “Hoezo?”

“Nou, ik hoorde van Ellendat je wel eens wat vergeet,” lacht ze liefjes. “Je kind, bijvoorbeeld.”

“Bijna nooit, hoor,” grijns ik terug. “Alleen als ik heel dronken ben.”

Kom maar op, Stepford, vandaag lust ik je rauw.

Alsof het bloed uit mijn neus gutst, sta ik op het punt om te beginnen over het betaald parkeren dat misschien ingevoerd gaat worden op Nieuwburg, als de deur opengaat en een kluwen kinderen uitspuugt, gillend en duwend en lachend. Bickel rent naar Meneer Charlotte een eindje verderop, met een zwerm jongetjes achter zich aan. Meneer Charlotte is erg druk met zijn commercialmuziek, zo vertelde hij me laatst. De commercial-bizz is een bizz van veel uren en weinig slaap. Je moet bijblijven, erbovenop zitten. Iedere kans kan je laatste zijn. De jongetjes rennen naar zijn Audi A4 Avant of stappen op hun fietsjes, klaar om de achtervolging in te zetten. Sophie en Noa (4 punten!) storten zich respectievelijk op Erik Van Sky Radio en Anne.

“Maa-maa!” komt Junior op me afgerend. Hij valt tegen me aan en slaat zijn armpjes om mijn benen heen. Ik buk en snuif zijn ontroerende kleutergeur op.

“Je stinkt uit je mond, mam.”

“Dat is niet stinken, mijn adem is gewoon een beetje moe. Wat heb je daar?”

Junior houdt een papieren piratenscheepje vooruit. In het scheepje zit een eierkoek met een omgeknoopte zakdoek, een Smartie-oog, een ooglap van drop en een grijnzende snoep-mond.

“Mooi, hè? Heeft Bickels moeder gemaakt. Ik heb nog niks opgegeten, want ik wou hem eerst aan jou laten zien.”

Ah, Charlotte zit natuurlijk met een komkommersapje uit te rusten in een relaxboerderij, om bij te komen van een dagenlange knutselorgie.

“Is Bickel jarig?”

Junior knikt.

“Mag je op zijn feestje komen?”

Junior schudt nee. De jongetjes zijn inmiddels niet meer te houden, klaar voor een speciaal voor hen geopende Efteling, een optreden van de Funkie Kidzz of iets anders dat Charlotte ‘gewoon even geregeld heeft’.

“Maar dat is niet erg, toch?”

Meneer Charlotte zwaait vanachter het getinte glas. Bickel steekt zijn tong uit vanaf de achterbank, de andere jongetjes gillen. Mechanisch zwaaien Junior en ik terug. Meneer Charlotte trekt op met een brullende v6 en laat een waas van stof en zand na.

“Toch?”

“Nee, natuurlijk niet.” Ik lach zo bemoedigend als ik kan, til hem op de bagagedrager en fiets met hem weg, langs de bouwkraan, naar de dozen die ik bijna allemaal uitgepakt heb en de vergissing die mijn leven is.

Thuis sprint Junior meteen naar boven en laat ik me op de trap zakken om energie te verzamelen voor een verslag van mijn dag, want dat doe je als je thuiskomt, en hier helemaal. Ik wilde Junior bij me houden om te vertellen over de onbelangrijkheid van verjaardagsfeestjes van stomme jongetjes en een verbod op huisgeknutselde traktaties door hysterische moeders, dat hij helemaal niet mee hoeft te doen aan de musical als hij dat niet wil, echt niet, en dat het allemaal goed komt, dat beloof ik, maar hij wil naar zijn kamer, ongetwijfeld voor een ridderdansje of twee. Het lijkt mij zelfkastijding, maar bij Junior steekt steeds vaker een onverstoorbare rust op, waarvan ik dacht dat Max het patent erop had. Hij kijkt, denkt er het zijne van en gaat zijn gang. Wat het zijne is weet ik alleen niet precies. Ik dacht altijd dat zijn hoofd nog met een onzichtbare navelstreng aan mij vastzat, maar de laatste tijd heb ik moeite om zijn gedachten te lezen. Heb ik echt een kind van bijna zes?

Junior was niet gepland. Niets in ons leven was gepland. We leefden van dag naar dag en van weekend naar weekend, op een golf van plezier en lawaai en feest. Opstaan deden we als we wakker werden, de administratie als de stapel enveloppen omviel en naar de kroeg gingen we als we daar zin in hadden. Het enige vaststaande in ons leven was dat we Noor & Max waren, het stel dat nog altijd opging in elkaar, het stel dat bewees dat relaties niet zwaar en moeilijk hoefden te zijn. Het stel dat zo gelukkig was dat het onmogelijk was dat dat ooit anders zou zijn. Want waarom zou dat moeten?

Toen ik de streepjes zag, stond alles in mijn lichaam stil. Een halfuur heb ik ernaar zitten kijken, onbeweeglijk, tot Max thuiskwam, die naast me kwam zitten en nog acht minuten met me meekeek. In de negende minuut begon hij voorzichtig te lachen en draaide hij zich naar me toe.

“Een baby,” zei hij.

“Een baby,” fluisterde ik, verbaasd over hoe het woord klonk vanuit mijn mond.

“Ja,” grijnsde Max. Zijn ogen begonnen te glanzen.

“Een baby,” zei ik wat harder, verrast over hoe het nu klonk. Beter, een beetje.

Max trok me tegen zich aan. “Hallo,” zei hij tegen de stick, alsof daar armpjes en beentjes aan zouden groeien en een leuk hoofdje erop. “Dag, klein mensje. Je gaat het heel leuk hebben bij ons. We hebben het fijn met z’n tweeën en met z’n drieën wordt het nog leuker.” Hij trok me nog steviger tegen zich aan en kuste mijn haar.

Ik durfde het niet te zeggen, maar ik zei het toch. Of piepte het, eigenlijk.

“Ik vind het eng.”

Want ik vond het doodeng.

Ik wilde het ooit wel, moeder worden, maar ik wist niet of ik er al klaar voor was. Ik was dertig. Ik moest nog naar Maleisië en Mali, de stad in als de stad me nodig had en als roadie mee op tournee met een rockband, of als tamboerijnspeelster, ofzo. Ik moest mijn lichaam nog op een rare plek piereen en daar spijt van krijgen, een eigen bedrijf beginnen en het maken in New York. Ik moest nog jaren veel te hard werken zonder me zorgen te maken over crèchetijden als ik net lekker bezig was en een creatief iets ontdekken waar ik heel goed in bleek te zijn, zoals actionpainting of fotograferen of documentaires maken, ik kon me mezelf met geen mogelijkheid voorstellen met een buik, laat staan met billendoekjes en minisokjes. Ik was dertig, ik was er nog niet klaar voor en had geen idee wanneer ik er ooit klaar voor zou zijn. Maar het begon heel langzaam tot me door te dringen dat dat wel eens een gepasseerd station zou kunnen zijn.

“Ik ook,” zei Max, nog zachter dan ik en heel dicht bij me. Gelukkig. “Maak je geen zorgen,” lachte hij en keek me aan, vol vertrouwen, zoals alleen Max dat kan. “Max en Noor en kleine Harry hier,” prikte Max in mijn buik, “gaan de leukste familie worden die ik ken.”

Ik kromp ineen bij de prik, omdat hij me wees op iets waarvan ik nog niet wist wat ik ervan moest vinden dat ik erop gewezen werd en omdat hij verdomme moest oppassen met wat daar aan het groeien was.

“Harry?”

“Voorlopig Harry, dan.”

“Zweer het,” zei ik.

“Wat?” Max keek me verbaasd aan.

“Zweer het.”

“Waarop?”

“Op de Predictor-stick. Hier.”

“Oké.” Max schudde zijn schouders los en kuchte officieel. “Ik, Max van Houten, zweer hierbij plechtig dat de familie Van Houten-Mensink, met Max, Noor en Voorlopig Harry, de leukste familie gaat worden die ik ken.”

Ik knikte en probeerde me de leukste familie die Max kent voor te stellen. In de stad, in de Fitch, in ons huis, dat niet groot was, maar wel charmant. Ik zag het een beetje, maar nog niet heel scherp.

“Het komt goed,” zei hij en sloeg allebei zijn armen om me heen. Ik knikte in zijn haar dat steeds natter werd van blijdschap en angst en verwarring.

En het kwam goed, natuurlijk kwam het goed.

Max zat er meteen helemaal in: hij zette zijn vrije werk op een nog lager pitje en gaf MAX Design een slinger, overvallen door een financieel verantwoordelijkheidsgevoel waarvan hij ook niet wist dat hij het had. Erg vond hij het niet; de vrije kunst was het bij nader inzien toch niet helemaal en hij had net een Design Award gewonnen voor die huisstijl van HEMA. Hij verheugde zich op wat komen zou en kon het niet laten om Beer de beer te kopen. En kleine sportschoentjes. En een Tarantino-shirtje, met de cast van Pulp Fiction als baby’s erop.

Ik had meer tijd nodig. De eerste maanden besprong de angst me nog vaak op de meest onverwachte momenten; als ik iets stond af te rekenen, bijvoorbeeld. Mijn pinpas trekken kon ik, bedacht ik me dan, maar altijd verantwoordelijk zijn: ik had geen idee of ik dat in me had. Ik wist dat ik me verstaanbaar kon maken in de meest ongewone uithoeken van de wereld, ik wist dat ik kon genieten en ik wist dat ik kon liefhebben, maar ik wist niet of ik mezelf kon overgeven aan iemand die ik nog helemaal niet kende. En daarvoor gaf ik mezelf strafpunten. Ik voelde me klein, overgeslagen door een natuurkracht die anderen als vanzelfsprekend overnam.

En de dingen die kwamen hielpen niet echt mee. Vrouwen die ik amper kende begonnen hun bevallingsverhalen met me te delen. Scheuren en knippen en hallucinerende pijnorgies vlogen me om de oren. Hoe meer scharen en zuignappen erbij gehaald werden, hoe stiller ik werd. En iedereen mocht blijkbaar aan mijn buik zitten. Collega’s en buren en mensen op straat betastten me en gilden ooh en aah en mooi, maar ik kon er slecht aan wennen, aan die unit op me. Soms kleedde ik me uit voor de spiegel en bekeek ik mezelf. Mijn hoofd was nog gewoon mijn hoofd, mijn benen mijn benen en mijn kont zelfs nog mijn kont, maar die buik leek een attribuut.

Ik was bang, zenuwachtig, verbaasd en overdonderd, tot mijn buik zo groot werd dat je er letterlijk niet meer omheen kon. Hoe minder soepel ik me kon voortbewegen, hoe meer ik berustte in dat wat kwam. En toen dat kwam, werden alle liefde en trots in me veel verder uitgerekt dan ik voor mogelijk hield en realiseerde ik me dat je aan sommige clichés echt niet ontkwam. Ik verzoop in liefde. Ik wist dat ik dingen zou vergeten, dat ik niks snapte van die luiers, laat staan van de supersonische wandelwagen die we gekocht hadden en dat ik als de dood was dat ik Junior zou laten vallen of een armpje af zou breken, maar ik bleek een leeuwin in me te hebben, die in staat is tot het ergste als iemand haar jong pijn doet. Ik zou er geen enkele moeite mee hebben om Charlotte haar ogen uit te krabben als Bickel Junior ook maar één haar zou krenken, Erik Van Sky Radio van zijn mannelijkheid te ontdoen als Sophie hem uit zou schelden of Annes nagels heel langzaam van haar vingers te trekken met een van Max z’n nijptangen als Noa Junior pootje zou haken. Als ik nog kan dansen alsof ik eenentwintig ben, kan ik dat hele schoolplein aan.

Oké, opstaan nu. Ik kan niet eeuwig op deze trap blijven zitten.

In de woonkamer tref ik Max aan op de stapel planken, met een schetsboek op zijn schoot. “Het kan ook met verticale tussenstijlen,” mompelt hij tegen zichzelf. Ik aai hem door zijn mooie haar, maar dan tackelt de kater me definitief. Op de bank maak ik Super Mario wakker. De Ridderdans beukt door het plafond, in de maat met mijn hoofd.

Kóéóén dééé Riddéér…

De Luma’s rennen weg, maar dan besluit mijn telefoon om mijn hoofd door de snijden met iets wat scherpere tijden gekend heeft en met tergende regelmaat mijn hersenen te vernietigen. Genade, genade, ik neem al op.

“Nog even over de bloemen. Vind jij dat er bloemstukjes op tafel moeten? Dat is op zich wel gezellig, hè. Centerpiece noemen ze dat in het Engels. Ik weet alleen nog niet wat voor soort bloemen we zouden moeten nemen. Lelies zijn voor begrafenissen en bij anjers moet ik altijd aan prins Bernhard denken. En dat vond ik zo’n nare man, zo onaardig voor zijn vrouw. Rozen? Ja, dat is misschien wel wat. Maar wel duur. Wat denk jij?”

De Luma’s doen blij en energiek en snel, maar ik kan het niet opbrengen achter ze aan te gaan. Boven me hoor ik België’s succesvolste exportproduct na chocolade.

Het harnas aan, het harnas aan

Want we gáán er weer op úúíít…