Tweehonderd roze koeken
Een dampend buffet staat langs het zwembad, het puilt uit van schollen, friet en spaghetti. De huisband (een trio met een keyboardspeler, een trompettistje en een zangeres in een jurk van veren) is bezig met een marathon; ze spelen alle nummer één-hits van 1970 tot heden. Iedereen doet bommetjes in het zwembad, het water komt tot aan de eetzaal, waar discolampen blijken te hangen. Binnen doen mannen in Speedo’s quicksteps met oversized vrouwen in gestipte bikini’s, ze moeten hun best doen om de karbonades op de vloer te ontwijken. Junior en ik doen de Ridderdans, Max doet ook mee en dan laten alle zwembroeken en bikini’s elkaar los en zwaaien met hun armen boven hun hoofd en doen een ruiter en een paard tegelijkertijd na; vlees lilt alle kanten op. Mijn hoofd bonkt van de gin-tonics uit de minibar, het ritme is zo dicterend dat ik niet kan stoppen, als een Duracell-konijn zwaai ik met mijn armen en trappel ik op de glanzende tegels. Het gebonk wordt harder, overstemt de huisband, als heipalen die houvast zoeken in het zand. Het licht van de discolampen wordt feller, als daglicht dat mijn ogen binnendringt en de heipalen dreunen dwangmatig door, zoals iedere dag. Naast me in ons bed ligt Max. Nog diep in slaap, verstild tevreden, zoals alleen Max dat kan.
Playa del, eh – verlaten was zo’n genoegen dat thuiskomen even fijn was. De houten vloer, de bank waar we makkelijk met z’n drieën op kunnen zonder elkaars voeten te ruiken, de stilte, de totale afwezigheid van glimmend vlees, UB40 en de lambada. Even dacht ik dat mijn hoofd inderdaad schoongeblazen was, al was het dan door de airconditioning en niet door een moessonwind. Tot ik uit het raam keek. Naar het zand, naar het niets.
Ik werp mezelf de ochtendroutine in en breng een tegenstribbelende Junior naar school. Op het schoolplein loopt hij Sem, Finn, Sophie, Noa en Bickel voorbij, direct naar Eva. Op haar na heeft hij nog steeds voornamelijk contact met Koen de Ridder. Misschien heeft hij tijd nodig. Misschien wil hij hier niet zijn. Misschien heb ik geen idee.
In lijn 32 staar ik naar de steigers, de kranen en de huizenblokken die langzaam plaatsmaken voor steeds hogere gebouwen. Als ik uitstap bij het Centraal Station, zuig ik mijn longen vol stadslucht en onderdruk de neiging om als Julie Andrews mijn armen te spreiden en mijn liefde te bezingen voor trams en gratis-krantenuitdelers en rondslingerende patatbakjes. Bij The Coffee Company moet ik eigenlijk doorlopen, ik ben al te laat, maar ik bestel toch een tall skinny latte to go. Een ‘welkom thuis’-cadeautje voor mezelf.
Op de redactie kan ik me niet meer beheersen. Ik spreid mijn armen, laat mijn hoofd in een gelukzalige grijns achterovervallen, maar voordat ik mezelf in een beschamende situatie kan brengen, word ik besprongen door Heidi, Suus en Farid.
“Je bent er weer!”
“Homie!” roept Heidi.
“Homie!” roep ik terug, alsof ik terug ben van een expeditie naar de top van de Kilimanjaro. Ik omhels Heidi zo stevig dat ze zich piepend loswrikt uit mijn armen.
“Leuk gehad?” vraagt ze.
Ik knik en kijk om me heen, naar de bureaus, de bellende collega’s, de noodlijdende plant in de hoek. Ik ben weer thuis. En ik denk niet dat ik hier ooit nog weg wil. Ik kan slapen op de bank, met de inhoud van de cola-automaat en de water-cooler kan ik zeker een maand of twee vooruit en ik geloof dat er nog tweehonderd roze koeken zijn. Met een tevreden zucht laat ik me op mijn bureaustoel zakken, zet mijn iMac aan, stroop mijn mouwen op en wrijf over mijn linkerpols, wit van het gillend roze bandje. Mijn mailbox loopt vol met nieuwe boeken van oude schrijvers, bij voorbaat kansloos Nederlands drama, een mail van de vereniging van eigenaren over neuslatten. De Partij van de Waarheid lijkt weer een zetel te winnen in de peilingen en de witte rotszeeleeuw is officieel een bedreigde diersoort. Mijn telefoon. Dat kan nog net. Een onbekend nummer.
“Met Noor?”
“Met Frank.”
Met Frank?
De laatste keer dat ik Frank aan de telefoon had, waren mobiele telefoons nog een vaag futuristisch idee. Ik ben verrast dat hij mijn nummer heeft.
“Hé, hoe is het?” vraag ik, alsof we wekelijks uren aan de telefoon hangen.
“Goed, hoor.”
Oh ja. Frank is kort van stof. En interprovinciaal helemaal.
“En met de kinderen?”
“Ook goed.”
“Met alle drie?”
“Ja, met iedereen is het prima.”
Ik zou ze meer moeten zien, Wesley, Kevin en Tamara. Junior verstaat ze niet. Ze praten boerderijs, zegt hij. Ik zou kunnen tolken, maar ik praat pas echt goed plat met een borrel op. Het dialect is ongemerkt weggedrukt naar een ver onderbewustzijn.
“Oh ja. Sorry. En hoe is het met het stratenmaken?”
“Ook goed, hoor. Straten zijn altijd nodig, hè.”
Als ik quizmaster was, had ik een soufflerend kaartje in mijn hand gehad, maar nu zit ik koortsachtig te graven naar nog iets om naar te vragen. Oh, laat ik Daniëlle niet vergeten. “En hoe is het met Daniëlle?”
“Prima, prima. Druk met de kinderen.”
Een tegenvraag misschien?
“Waarom ik dus bel…” zegt Frank.
Oh ja, dat kan natuurlijk ook.
“Ja?”
“De bruiloft. Ik dacht: we moeten iets doen. Een confranse, of zoiets.”
“Een wat?”
“Een confranse. Je weet wel, een grappig praatje over hoe ze elkaar ontmoet hebben, enzo.”
Frank combineert de zwijgzaamheid van papa (vooral samen kunnen ze dat goed, met een biertje erbij) met de voorliefde voor feesten en partijen van mama. Met als gevolg dat er normaal gesproken geen stom woord uit hem komt, maar zich, zodra hij een microfoon in zijn vizier krijgt, een wonderlijke transformatie voltrekt en er een oceaan van clichés zijn mond uit stroomt.
“Jij moet me helpen met wat ideeën. Doe je mee?”
“Tuurlijk,” zeg ik.
“Echt waar?” roept Frank. “Dat is het eerste dat we samen doen sinds…”
Ik denk mee. “Sinds het vijfentwintigjarig huwelijksfeest. Op die pannenkoekenboot.”
“Oh ja, dat was leuk,” zucht Frank. Hij had een lied geschreven op de melodie van ‘15 miljoen mensen’ met een refrein dat onzingbaar was en mij twee coupletten als solo gegeven. Op het twaalfenhalfjarig huwelijksfeest deden we een act met een laken waar we onze hoofden door moesten steken en andere mensen onze armen en benen speelden. Toen mama vijftig werd deed Frank De Dinie Quiz en toen papa met pensioen ging had hij weer een lied omgebouwd, dit keer ‘Oerend hard’.
“Goed, fijn dus,” kucht Frank. “Leuk.”
Jeroen komt aangelopen met een onduidelijke grijns.
“Ja, leuk,” zeg ik.
“Nou, dan bellen we nog wel.”
Hij drentelt wat voor mijn bureau, pakt dan Pinku en gaat Kogal er luid grommend mee te lijf.
“Zeker,” zeg ik zo opgewekt dat het nog net geen gillen is. Ik lijk mama wel. “Ja, we bellen. Daag!”
“Ajuus.”
Als ik ophang, bedenk ik me dat ik had kunnen zeggen dat het leuk was dat hij belde, maar de hoorn ligt al op de telefoon. Kogal wordt ondertussen te grazen genomen door Pinku.
“Aangevallen door een doos Kindersurprise-eieren?” Jeroen kijkt me opgewekt aan. Of eerder vermaakt, alsof ik een peuter ben in een konijnenpakje. Met één bil gaat hij op mijn bureau zitten; zijn Paul Smith-pijp raakt bijna mijn koffiebeker. Jeroen heeft het combineren van dure pakken met ogenschijnlijk oude T-shirts tot een kunst verheven. Kijkers denken dat hij zomaar wat doet, die gekke jongen, maar de werkelijkheid is dat hij zijn T-shirts van The Clash en Blondie voor veel dollars koopt bij onlineshops of voor nog aanzienlijker bedragen op eBay. Of eigenlijk doet zijn styliste Julia dat, want Jeroen heeft geen geduld om steeds te checken of hij overboden wordt. Zijn pakken haalt ze regelrecht bij de designers vandaan en zijn oude schoenen zijn echt oud; ik ben bang dat de Nikes die hij vandaag draagt hun twintigjarig jubileum als paar al achter de rug hebben. Volgens Julia geeft dat een extra authentiek randje aan zijn look. De mannensieraden zijn Jeroens eigen idee. Pinku probeert zich ondertussen onder Kogal uit te wurmen, maar Kogal helt vervaarlijk over de rand van mijn beker.
“Dit is Japans design,” graai ik ze uit Jeroens handen. “Heel moeilijk te krijgen in Nederland. Max heeft ze gevonden op een designbeurs. Hij vond ze bij me passen.”
“Ah, Max,” zegt Jeroen.
“Ja, Max,” zeg ik.
“Oké, luister, moeders. Even serieus. In de wandelgangen van de wandelgangen gaat het verhaal dat het niet meer zo botert tussen Hogervoort en Maatman.”
“Echt? Ruzie in de Partij van de Waarheid? Wauw.”
Het egovehikel van de uitgekotste CDA’er Hans Hogervoort claimt het alleenrecht op eerlijkheid in de Tweede Kamer, maar komt vooral in het nieuws met halve waarheden of pertinente onzin over moslims, Europa en filebestrijding. Journalistiek verantwoord wordt het meestal niet, maar een item met of over de Partij van de Waarheid zorgt iedere keer weer voor kijkcijferpieken. Hogervoort beschikt over een bijzondere combinatie van onbeschoftheid en charisma en weet met een brede lach de meest belachelijke dingen te zeggen. Freek Maatman is de nummer twee en zegt altijd keurig na wat Hogervoort zegt; de beste buikspreekpop van Den Haag. En een gelikte ladies man bovendien, gladder dan Julio Iglesias en bronstiger dan – eh ja, Julio Iglesias, inclusief gebruind gelaat en lichtgevend witte tanden.
“Maatman begint steeds beter in zijn vel te zitten en het schijnt dat hij ook wel eens zelf wil bedenken wat hij vindt – wat natuurlijk niet de bedoeling is, dat begrijp je. Dus ik dacht dat jij een beetje in dat verhaal moest gaan roeren, want je weet hoe graag Freek met de dames praat.” Hij frutselt aan zijn armband. “En met die stem van jou kun je je eigen 0900-nummer openen, als ik zo vrij mag zijn.” Ik vraag me af of ik beledigd moet zijn of gevleid of allebei. Jeroen moet echt wat beter zijn best doen op die blikken van verstandhouding. “Luister, RTL vreet aan onze kijkcijfers en we hebben echt weer eens een scoop nodig. De netleiding hijgt in onze nek, dus het gaat hard werken worden, de komende weken. Ik hoop dat ik op je kan rekenen.”
Ah, het is weer zover. Eens in de zoveel tijd is het opeens heel belangrijk dat we scoren; om de bazen te tonen dat we nog steeds het relevantste programma op de Nederlandse televisie zijn, of zoiets. Het begint altijd met een mopperende netleider en wordt steevast gevolgd door een paar weken belachelijk hard werken en een permanent brullende Bram. Normaal gesproken ween ik zachtjes bij dit vooruitzicht, maar nu vind ik het niet een heel onaantrekkelijk idee dat De Dag in 30 mij het zicht op de rest van mijn leven ontneemt.
“Natuurlijk,” knik ik mezelf daarom bijna een whiplash in. “Er zijn nog tweehonderd roze koeken en de colamachine zit nog helemaal vol.”
Jeroen trekt een wenkbrauw op en zet Pinku dan weer naast Kogal. “Succes. Oh, en de groeten in Burgerville.”
Ik wil iets roepen over architectonische vernieuwing, maar voordat ik dat bedacht heb zit Jeroen al op Heidi’s bureau te praten over de grote literatuurprijs voor Tommy Wieringa en hoe we daar een relletje uit kunnen slepen, met Grunberg, ofzo. Heidi heeft vandaag haar schoenen bij haar kauwgom uitgekozen, zie ik. Als ik de assistente van Hogervoort aan de lijn krijg, leg ik omslachtig uit dat ik hem absoluut moet spreken, zodat ik mijn stem in het wild kan bestuderen. Langzaam herhaal ik het nummer waarop ik altijd te bereiken ben, dag en nacht, voor maar een paar cent per minuut.
Nul zes, twee acht, drie acht, zes zeven vier.
Nul zes, twee acht, drie acht, zes zeven vierrr.