Tapas, dat zijn Spaanse hapjes

De dozen met badkamerspullen begonnen zich enorm aan me op te dringen en tot mijn verbazing sta ik ze nu uit te pakken. Een onwerkelijke ervaring, want waar onze oude badkamer bestond uit een douche en een wastafel met een miniatuurkastje erboven en eentje ernaast, heeft onze nieuwe badkamer zoveel opbergruimte dat hij een open uitnodiging is voor de aanschaf van een zesentwintigdelige gezichtsverzorgingslijn, die in volgorde van grootte op de plankjes uitgestald kan worden. Het bad is anderhalfpersoons, de douche minstens, de muren zijn betegeld in een rustgevend homespa-motiefje en verder zouden we hier makkelijk een bankstel en fietsenrek kwijt kunnen. Zoveel ruimte, een mens zou er pleinvrees van krijgen.

Max zit beneden op onze kolossale bank en studeert op de kookboeken van Marcel: een paar Jamie Olivers, Handboek kooktechnieken en Italië binnen handbereik. Hij heeft het al een paar dagen over het etentje dat hij wil organiseren voor de buren, om ons nieuwe huis te vieren.

“Nee, een dinner party,” zei hij.

“Een dinner party?” vroeg ik.

Mensen in films hebben dinner party’s, maar wij? Met een mooi gedekte tafel vol schalen en kaarsen en servetten en zeventien gangen en beschaafde conversatie over literatuur en filmsterren uit de jaren dertig en een verstokte single die we aan een andere single op proberen te dringen? Onze specialiteiten voor gasten waren spaghetti, maaltijdsalades, nummer 34 van Top Thai en de sushibrommer.

“Ja, dan kunnen we elkaar beter leren kennen. En dan kan Heidi ook meteen komen met eh…”

“David.”

“Oh ja, David.”

Ik dacht dat het wel weer over zou gaan, maar het dreigt een heel project te worden. Iedereen is al uitgenodigd en nu moeten er minstens drie gangen gefabriceerd worden, met haalbare gerechten die leuk ogen en bijpassende wijnen. Ik ben benieuwd.

Ik drapeer een handdoek over de designradiator en zet mijn flesjes en potjes op de plank boven mijn wasbak. Als de doos leeg is wil ik nog een doos gaan halen, maar besluit dan dit nuttigheidsmomentum te gebruiken om naar het winkelcentrum te gaan voor verlengsnoeren en vuilniszakken en plastic bakjes en andere huishoudelijke zaken die we al dagen nodig hebben. Het winkelcentrum is een glazen stolp waar boodschappen doen niet bepaald een genot is, maar momenteel is het alles wat we hier hebben, afgezien van wind, zand en een snackbar.

In de deuropening sta ik even stil en kijk naar de hal, nog altijd verbaasd. Hallen leken mij meer iets voor Dynasty-huizen, zodat Krystle Carringtons over balustrades konden hangen om hun oliemagnaat uit te zwaaien in een doorzichtige peignoir, maar nu hebben wij er dus ook een. Uit Juniors kamer, aan het einde van de overloop, klinkt een bekende dreun.

Te-doem. Te-doem. Te-doem. Doem. Doem.

Geroffel zwelt aan en dan klinkt in luid Vlaams:

Kóéóén de Ridder

Zie hem met zijn zwaa-haard

Kóéóén de Ridder

En zijn mooie paard!

Zolang we hier wonen komt hetzelfde deuntje uit Juniors kamer. De peuterpulp viert hoogtij, wat ik ook aan zijn muzikale ontwikkeling probeer te doen. Lang ging het goed: als baby werd hij rustig van Massive Attack en we draaiden veel Beatles voor hem. En daarna vond hij niets leuker dan dansen op Moloko en Underworld. Maar sinds een paar maanden draait hij alleen nog maar Koen de Ridder. Koen de Ridder is sluip-terreur van het gemeenste soort. Eerst denk je dat het de zoveelste verklede Belg is met een overbodig riedeltje, maar dan nestelt het zich in je hoofd om daar zo te vergroeien met je hersenen dat je jezelf na een paar dagen erop betrapt dat je het neuriet op plaatsen waar je niet wilt dat iemand het je hoort neuriën en nog wat dagen later zing je het op de fiets en ontdek je opgelucht dat er geen tegenliggers zijn. Ik had zo gehoopt dat Junior zo’n kind zou zijn dat zou vragen: “Mama, mag Beek nog even op?” en voor zijn verjaardag een elektrisch gitaartje zou vragen. Maar ik wil ook weer niet zo’n loeder zijn dat haar zin doordrijft en er over twintig jaar door een therapeut van wordt beticht dat ze haar kind zijn mooiste momenten van peutergeluk heeft ontnomen, waardoor er voor hem niets anders op zat dan aan de drugs te gaan en zich in de goot te storten, omringd door heroïneverslaafden en moedeloze welzijnswerkers. Dilemma’s.

Koen is een koene ridder

Hij heeft een groot kasteel

Hij woont daar en zijn jonkvrouw

draagt jurken van fluweel!

Kóéóén de Ridder…

“Junior?” In de maat met de ridderbeat loop ik naar zijn kamer.

“Jaaa! – met zijn zwaa-haard

Kóéóén de Ridder

En zijn mooie paard!

“Junior?” steek ik mijn hoofd om de deur.

“Jaahaa?”

Buiten adem van de Ridderdans zet hij zijn cd-speler uit. De Ridderdans heeft een ingewikkelde choreografie: tijdens de refreinen zwaai je met je armen boven je hoofd, stoot je met een denkbeeldig zwaard, zwaai je weer met je armen en doe je een paard en ruiter tegelijkertijd na door met je voeten te trappelen en met je handen onzichtbare teugels vast te houden, en tijdens de coupletten marcheer je op de maat van de Belgische eenheidsbeat. Met een opgewonden blos lacht Junior me aan. Buiten deze muren zien maar weinig mensen dit stralende hoofdje, maar binnen zweept Koen hem op tot grote hoogten. Dat krijgt die ridder toch maar mooi voor elkaar.

“Ga je mee naar het winkelcentrum?”

“Aaaaah? Nog één keer!” Junior geeft bijna licht. Ik knik. Natuurlijk knik ik. “De musical op school gaat over Koen de Ridder, cool hè?”

Ik had geen idee, heel cool inderdaad en bijna moet ik meedoen, ik heb mijn handen al in de lucht, maar word dan gered door mijn telefoon. Even twijfel ik als ik zie wie het is, maar ik neem toch op.

“Ik heb gewonnen!”

“Wat heb je gewonnen, mam?” vraag ik. Mama slaat ‘met mij’ en ‘hoe is het’ meestal over, zodat ze meteen kan beginnen met het echte werk.

“Met de puzzel in de Tros Kompas. Ik wilde eigenlijk de haarverzorgingsset, maar ik heb een vakantie gewonnen. Een week all-in naar Tenerife.”

“Wat leuk,” zeg ik en gebaar Junior dat hij zijn gettoblastertje wat zachter moet zetten.

“Idyllisch gelegen aan Playa del, eh – met vele faciliteiten voor jong en oud. Een ideale vakantie voor het hele gezin.”

“Goed zeg, wanneer gaan jullie?”

“Ja, daarvoor bel ik dus. Het moet binnen drie weken en wij moeten natuurlijk het veertigjarig huwelijksfeest nog helemaal organiseren, dus dat lukt niet. En je vader wil sowieso liever naar de camping in Frankrijk. Frank houdt niet van warme landen, dus ik dacht: als jullie nou gaan? Daar zullen jullie wel aan toe zijn, zo na de verhuizing.”

“Goh,” zeg ik.

Ik heb me mezelf nooit voorgesteld in een all-inresort, maar er zijn wel meer plekken waar ik me mezelf nooit voor heb gesteld. Zoals hier, in de grootste zandbak van Nederland. We waren toch van plan om een weekje weg te gaan. Ik zat eigenlijk te denken aan iets op Ibiza, maar dit kan natuurlijk ook. We maken er wat van, met een bandje om onze pols en onze voeten in het zwembad. We zullen zwemmen, boeken lezen, plezier hebben om de badkledingkeuzes van onze medegasten en rare kabel-tv kijken op de hotelkamer. We kunnen dit, Noor & Max kunnen dit. Al was het maar omdat het zo lief is dat mama ons gewoon een week vakantie toeschuift.

“Leuk,” zeg ik daarom. “Ja, leuk,” geef ik mijn enthousiasme nog een extra zetje. “Dank je wel!”

“Een weekje rust kunnen jullie ook wel gebruiken. Je zag er moe uit, laatst. Je werkt ook zo hard. Oh, over de bruiloft gesproken: je moet even meedenken. Waar zullen we het doen, wat vind jij? We kunnen het bij Zaal Holkenberg doen, in dat zaaltje waar Frank en Daniëlle ook hun bruiloft gedaan hebben.”

“Eh…”

“Maar we zouden het ook in het parochiezaaltje kunnen doen, dan kan ik Wilma vragen om de catering te doen. Wilma’s nieuwe specialiteit is tapas, dat zijn Spaanse hapjes. Ken je dat? Heel apart. Nou, wat vind jij? Aan je vader heb ik niks. Als ik er maar ben, zegt-ie.”

Ach, papa. ‘Wat jij wilt’ is de bumpersticker van zijn leven.

Razendsnel weeg ik de voor- en nadelen van Zaal Holkenberg en Wilma’s Party Catering tegen elkaar af, terwijl Junior zijn beer Beer betrekt bij een bijna geluidloze Ridderdans. Op het eerste gezicht zie ik alleen nadelen, maar op het tweede gezicht is er een voordeel aan Zaal Holkenberg: het is het parochiezaaltje niet. De plek waar ik met de jongerenpraatgroep moest discussiëren over thema’s als ‘De Eerste Keer’ en ‘Jezus Was Ook Een Puber’ laat ik liever voor wat het is.

“Ik zou Zaal Holkenberg doen,” zeg ik dus.

“Eten jullie trouwens wel goed, zo met de verhuizing?”

“Ja, hoor. We hebben laatst nog saltimbocca gegeten met gegrilde aubergines en aardappeltjes met rozemarijn.” Ik zeg het zo nonchalant dat ik er een handgebaartje bij doe.

“Saltimbocca?”

“Dat is Italiaans. Heel apart.”

“En maakt die aardige Braziliaanse jongen nog bij jullie schoon?”

Het lijkt misschien alsof we hier van de hak overgaan op de tak, maar in mama’s wereld zijn dit twee onlosmakelijke dingen. Een huis is pas fijn met een gevulde koelkast en een blinkende vloer.

“Juan? Nee, die wilde niet naar Nieuwburg komen, dat vond hij te ver fietsen.”

“Jammer, die was erg goed. Hij vergat de plinten ook nooit. Daar herken je een goede schoonmaker aan, wist je dat? Of hij de plinten ook schoonmaakt. Wie maakt er dan nu schoon?”

“Eh…wij?”

“Jullie?”

“Ach, we doen wat we kunnen,” mompel ik. Ik gooi af en toe wat WC-EEND in de wc en Max veegt wel eens iets af met Glassex-doekjes. Maar de stofzuiger is sinds de verhuizing nog niet tevoorschijn gekomen en ik weet niet zeker of we nog wel een emmer hebben, laat staan een zeem. We hebben vast wel ergens een zeem. Iedereen heeft een zeem, toch?

“Weet je wat? Ik kom gewoon langs, dan doen we het samen.”

“Ach mam, dat hoeft toch niet…”

“Jawel!” roept ze, opgewonden van de gedachte aan staalborstels en Ajax. “Doen we samen het huis, eerst beneden en dan boven. En dan laat ik je zien hoe je die grote ramen bij jullie het beste schoon kunt maken. En de pitjes van het gasfornuis. Of hebben jullie nu zo’n introductiekookplaat? En de vloer moeten we inwrijven met wax, dan blijft hij langer mooi.”

“Maar je bent toch druk met de bruiloft?”

“Nee joh, dat kan best, nu we toch niet naar Tenerife gaan. Volgend weekend? We komen met de auto, want we kunnen nu natuurlijk makkelijk bij jullie parkeren. Je hoeft toch niet te betalen daar? Nou, ik bel nog wel even over de precieze tijd. Daag!”

Voor ik iets heb kunnen zeggen of nog een keer heb kunnen bedanken, hoor ik de kiestoon.