In een relatie moet je af en toe wat leuks doen samen

De kachel in lijn 32 blaast mijn pantyvoeten warm. Ik had natuurlijk eigenlijk eskimolaarzen aan moeten doen en een berenvel om moeten slaan, zo koud is het, maar ik wilde zo graag op leuk. Ik wilde zo graag op leuk dat ik bereid was om een paar tenen op te offeren aan de vorst. Een meisje hoort zich leuk aan te kleden als ze uitgaat. Het hoort bij de rituele voorpret en ik wil dat Max vanavond op stap gaat met de allerbeste versie van mij. Niet de rusteloze editie, maar de aanstekelijke pretvariant met glanzend haar (John Frieda) en lichtjes in de ogen (models ozon ), met wie overal te lachen valt en die altijd een leuk verhaal paraat heeft. De variant met wie je aan het einde van de avond ontzettend graag naar huis wilt, omdat de outfit, die niets te veel laat zien je toch of juist daardoor heeft doen verlangen naar wat eronder zit en je heeft doen denken aan dingen die je al lang niet meer gedaan hebt. De variant van wie je je ogen niet af kunt houden, omdat ze nog precies dezelfde is als degene op wie je verliefd werd. Of nou ja, ik heb in ieder geval mijn best gedaan in de tijd die ik overhad na mijn telefoongesprek met mama. Ik heb geschoren, geharst, geplukt en gesmeerd, ik heb aangetrokken, geaarzeld, uitgetrokken en weer aangedaan, ik heb gekamd en geföhnd en nu heb ik geen idee wat ik nog zou kunnen doen. Mama gelukkig wel weer; ze overzag de voorbereidingswerkzaamheden voor het huwelijksfeest niet meer zo goed, dus hebben we ze samen ondergebracht in een paar handige categorieën: eten en drinken, gasten, muziek, uiterlijke verzorging en tafeldecoratie. Ik blijf altijd zo lekker kalm, zegt mama.

Het gevoel heeft mijn tenen inmiddels verlaten. Ik wrik ze los uit de ijsklompjes die mijn voeten geworden waren en kijk naar het nieuws, dat in straffe regelmaat voorbijtrekt.

Maatman: “Baard is gezichtsterrorisme

Weer ongeregeldheden in Amsterdam en Rotterdam

Plaat Dylan Winter in voorverkoop al goud

Kajagoogoo op reünietournee

“Het is veel te lang geleden dat we samen wat leuks zijn gaan doen,” zegt Max. Hij knijpt in mijn hand.

Ik knik, in een relatie moet je af en toe wat leuks doen, samen. Als Max niet bezig is voor de schoolmusical is hij wel druk met zijn kast of het zespits fornuis en Bram zal niet rusten tot hij mij en de rest van de De Dag in 30-redactie piepend en hijgend van de muren af kan pellen. Maar vanavond hebben we alle tijd. Vanavond is van ons.

Buiten schurken de huizenblokken tegen elkaar en worden ze hoger en schever. Op straat is het druk, vol mensen, fietsen en taxi’s. De schreeuwende Bijbelman staat er weer en promotiemeisjes delen fruitdrankjes rond uit een rijdende banaan.

“Centraal Station, Centrrraal Station. Denkt­u­bij­het­verlaten­van­deze­trein­aan­uw­tassen­paraplus­en­andere­bezittingen…”

We stappen de tram uit, de stad in. Max schrikt even, alsof hij in een koud zwembad springt, maar ik ben allang gewend aan het water. Ik pak Max’ hand en loods hem door de drukte heen; onze handen bungelen tussen ons in. We lopen langs de hotdogtent, het toeristencafé, de boekhandel en steken de weg over, tussen de scooters, auto’s en fietsers door. Mijn tenen komen weer tot leven en ik geniet ervan om tussen de mensen door te waden. Honderden mensen, onderweg naar restaurants, cafés, verrassingsfeesfjes, theaters, boekpresentaties, bioscopen, concerten en geheime rendez-vous. Sommigen haastig, anderen kalm, gerustgesteld door de gedachtedat je niet alles hoeft te doen, maar dat het kan. Omdat het overal om ze heen is. Aan de overkant die nu niet meer de overkant is ontwijken we een kluwen dronken Engelsen en passeren we de sigarenwinkel en Balzac, een chic restaurant waar chique mensen chic zitten te eten. Het zilveren bestek flonkert onder de kroonluchters en met veel omhaal worden er kleine gerechten geserveerd op grote borden. Max blijft even staan.

“Hier moest ik vroeger altijd mee naartoe,” zegt hij. “Twee keer per week, minstens. Ik vond het zó saai met die gedienstige obers en al dat eten op stapeltjes. En die gesprekken over de verantwoordelijkheid van de sociaaldemocratie voor de herdefiniëring van de vrouw als mens en weet ik wat allemaal. En dan allemaal politici en journalisten die aanschoven en die mee wilden discussiëren.” Een wit wolkje zucht zijn mond uit. “Ik haat discussies.”

“Wij gingen naar Schnitzelrestaurant Edelweiss,” zeg ik en trek hem met me mee. “Er stonden twaalf soorten schnitzel op de kaart en de grootste woog een kilo. De serveersters droegen dirndljurken en alle drankjes kwamen in pullen.”

“Oké, jij wint,” grijnst Max en knijpt weer in mijn hand.

Bij de Bijenkorf leid ik Max linksaf, richting Elckerhof.

“Wat gaan we doen? Heroïne spuiten in een donker steegje?” vraagt hij.

“Vandaag niet,” zeg ik. Elckerhof is een van de meest dubieuze buurten van de stad, met haar slachterijen en prominent aanwezige junkpopulatie, maar is desondanks in opkomst. Omdat de rest van de stad vol is, zakken steeds meer winkels, bars en restaurants hiernaartoe af, waardoor een wonderlijke mix ontstaat van crackrokers, modemensen, oude scheepvaartkroegen, kartonnen dozen, Chloé-tassen, halve liters huismerkbier, Cherry Blossom martini’s en varkensneuzen. Langs twee ruziënde dreadlockdragers en een zak slachtafval trek ik Max mee naar de deur van bebo, waardoor we een gigantische ruimte binnenstappen. We kijken om ons heen, naar de balken tegen het plafond, de met laminaat, beton en bakstenen afgewerkte muren, de gietijzeren ornamenten en de kolossale open keuken, onbetwist middelpunt van het restaurant.

“Poeh,” zegt Max.

“Sjonge,” zeg ik.

Industriële lampen wisselen gebloemde lampenkappen af en op de betonnen vloer liggen uit de kluiten gewassen Perzische tapijten. Op de wand links van ons zijn een stuk of dertig ouderwetse koelkasten aan de muur bevestigd en aan de andere kant hangt een opgeblazen schilderij van een huilend zigeunerjongetje. De serveersters zijn gekleed in strakke jurken, knie-hoge laarzen en bloemenschortjes. De ruimte gonst van stemmen en beloften, spectaculair en een tikje hysterisch. En dat is goed, want van een memorabele avond wil je je later geen met cola aangelengde satésaus en een formica tafeltje herinneren.

“U had gereserveerd?” vraagt een beeldschoon meisje met gebleekte tanden.

“Noor, twee personen.”

In een gebarentaal die ik niet ken zegt ze waarschijnlijk dat we haar moeten volgen, want ze loopt weg. Braaf volgen we haar naar een tafel met een zeiltje erop en designstoelen eromheen. Ze schuift een stoel voor me naar achteren en kijkt net iets te lang naar Max, die zelf plaatsneemt en zijn hand door zijn haar haalt. De stoel zit een stuk lekkerder dan hij eruitziet.

“Louis Ghost-stoelen,” zegt Max. “Wat leuk.” Voor zijn filmperiode had Max nog een tijdje iets met designstoelen.

“Ja, Philippe Starck,” zegt het meisje met een gezicht alsof ze alles hier zelf ingericht heeft. “Oké,” gaat ze dan in spreekbeurthouding staan en kijkt ons enthousiast aan. “Welkom bij BEBO. BEBO brengt de ouderwetse gezelligheid naar de industriële wereld van vandaag. Onze creative founder Mike van den Berg heeft zich laten inspireren door de keuken van zijn oma en de ongekende mogelijkheden van de moderne wereld. Dat betekent dat we ingrediënten uit grootmoeders tijd combineren met geavanceerde bereidingsmethoden. Best of both worlds, dus!”

“Ah, nu heb ik hem,” kijkt Max naar het BEBO-logo op zijn servet.

Het meisje haalt een spiekbriefje uit haar schort en vervolgt haar spreekbeurt met een beschrijving van het menu, met creatieve toepassingen van pastinaak, stoofvlees en schorseneren.

“Welkom aan de keukentafel van de stad!” besluit ze stralend haar verhaal.

Als ze wegloopt, kijken we elkaar aan. We giechelen, doen allebei onze mond open en dan weer dicht en giechelen nog een keer, alsof we twee pubers zijn op ons eerste afspraakje bij de Burger King. Ik schud mijn haar naar mijn rug en doe mijn mond weer open, vol vertrouwen dat de woordenstroom nu zal komen, want als je acht jaar samen bent en aan een tafel in een restaurant zit, praat je vanzelf over elkaar en jezelf en van alles en nog wat.

Maar er komt niks.

Snel doe ik hem weer dicht.

Max bestudeert vol overgave het patroon van het tafelkleed. Hij zag het altijd als ik iets nieuws aanhad. Om zijn eigen kleding gaf hij niet, maar hij had een feilloos talent om precies de juiste dingen voor mij uit de rekken te vissen en hij vond het leuk om met een kijk-mijn-vriendin-toch-eens-leuk-zijn-gezicht naast mij te lopen. Hij was niet goedkoop, die jurk. En hij is echt mooi, al zeg ik het zelf.

Maar goed.

Leuke mensen hier.

Oh, kijk daar, een aquarium.

Pomtiedom.

Hoe interessant kan een tafelkleed zijn?

Eindelijk scheurt Max zijn blik van het tafelkleed, kijkt ook om zich heen en lacht weer naar me. Blij dat er iets te lachen valt, lach ik terug. Lachen kan ik altijd, of er nou wat te lachen valt of niet. Mijn lach is mijn trademark en die pakt niemand me af.

“Veel te lang geleden, dit,” zegt Max nog maar een keer. Hij draagt nog dezelfde hoody als vanochtend, maar nu met eiersalade op de manchet van zijn linkermouw.

“Hoe zou het met Junior zijn?” vraag ik.

“Vast prima.”

Junior eet bij Marcel, Monique en Eva en wordt daarna door hen bewaakt met de babyfoon. Marcel had vandaag papadag, dus Junior zit ongetwijfeld aan de gelakte lamsbouten met een frittata van spruiten en hangop met huisgemaakte kletskoppen toe. Goddank, de wijn. Het serveermeisje skipt heel oud-Hollands het proefritueel en schenkt de glazen enthousiast vol. Gulzig neem ik een slok en daarna een net nipje, zoals het hoort.

“Hoe vind jij dat het gaat met Junior?” vraag ik, tussen twee slokken door.

“Goed, hoezo?” zegt Max.

Hoezo?

“Vind je niet dat die andere kinderen op school hem een beetje aan zijn lot overlaten? Ik bedoel, die Noa van Erik Van Sky Radio bijvoorbeeld, en Sterre van Ellen…”

Max zucht en zet zijn glas op tafel. “Je moet niet zo negatief doen.”

“Ik doe niet negatief.”

“Je doet wel negatief.”

“Ik doe niet negatief.”

“Je doet wel negatief,” zegt hij met zo’n hoofd alsof hij de enige is die gelijk heeft, waar ik inderdaad nogal negatief van word. Heidi heeft daar ook een handje van, bloedirritant.

“Het zijn leuke mensen, echt gezellig allemaal. Ze geven me een heel welkom gevoel. Daar zou je ook wat van kunnen merken als je niet zoveel in de stad zou zijn. Met Heidi.”

Hij spreekt Heidi uit als de naam van een glibberig gerecht met ingewanden.

“Ik wérk toevallig in de stad,” zeg ik. “Ik ben er altijd als jij moet vergaderen of dingen zagen voor de musicalcommissie en soms mag ik wel even een klein beetje stoom afblazen, toch? En wat is er trouwens mis met Heidi?”

“Niks,” mokt Max.

“Niks?”

“Nee, niks. Ze is nog precies dezelfde, dus wat zou er zijn?”

“Oké, wat jij wil.”

Ik moet me bedwingen om niet stuurs naar het tafelkleed te gaan kijken. Max en ik doen zo weinig mogelijk aan ruzie. Omdat we er niet van houden, maar vooral omdat we er niet goed in zijn. Ik heb het nooit geleerd, bij ons werd alles met de kruimeldiefvan tafel gezogen: korstjes, kruimels, onvertogen woorden. En Max heeft een allergie voor stemverheffing; Jacques en Agnes verhieven die van hen om zo ongeveer alles, van de situatie in El Salvador tot het kledingbudget van Agnes. Als we onverhoopt toch afstevenen op een ruzie, roep ik onredelijke en irrelevante dingen waar ik altijd spijt van krijg en Max slaat dicht. Alleen als hij ten einde raad is gaat hij schreeuwen. Het gebeurt gelukkig niet vaak, maar als het gebeurt ben ik dagen van slag. Het ergste is wat er in zijn ogen gebeurt: het vuur dat uitgaat, een blik die zoveel afstand neemt dat ik het er koud van krijg. Nee, het is beter om het leuk te houden. Leuk, daar zijn we altijd goed in geweest.

“Luister,” zet Max weer zijn normale hoofd op. Goddank. “Het zijn echt allemaal aardige mensen die hun best doen. Iedereen is zo veel betrokkener dan op de oude school, kijk wat ze allemaal doen met die musical en de schooltuintjes. Dus wat kan er nou mis zijn met die kinderen?”

“Maar – ” begin ik en kauw de rest van de zin dan weg, voor hij weer begint over dat projectiegedoe. Het moet vanavond leuk worden. Ouderwets leuk, of onvergetelijk leuk zelfs, misschien. Dit komt later. Na het gefoezel boven de kaars die het serveermeisje zo neer gaat zetten, de warming-up in de tram terug en de verpletterende retroseks daarna, die ons zal doen voelen hoe het was en hoe het weer kan zijn.

“Hoe was je dag?” lach ik daarom. Dat ik daar niet eerder opgekomen ben.

“Prima,” lacht hij opgelucht. “Dat project voor de NS begint wat te worden. Het is een enorme klus, maar ik denk dat ik het juiste gevoel te pakken begin te krijgen.” MAX Design heeft het altijd goed gedaan, ongeacht welke economische omstandigheid dan ook. Klanten zijn altijd dol geweest op Max’ pakloosheid en zijn afkeer van zakelijk geslijm. En hij is natuurlijk ook gewoon heel goed. Hij heeft een tierlantijnloze stijl, die bedrieglijk eenvoudig is. “En ik heb waarschijnlijk een klus via Geert van de musicalcommissie. Hij doet de marketing voor die fruitdrankjes, je weet wel, met die ingrediënten uit de jungle, en daar willen ze een compleet nieuwe lijn voor. Wat hipper, fris, lekker strak. Huisstijl, verpakkingen…alles. Hoe gaaf is dat?”

“Smout,” lach ik.

“Smout?”

“Smout is gaaf.”

“Ah,” knikt Max.

“En jij?”

“Ik?”

“Nou, qua werk?”

“Oh, werk. Ja, druk.”

Daar zitten we dan, over ons werk te praten. Straks gaan we nog over op de actualiteit of op het weer, of gaan we anekdotes ophalen. Als je aan de anekdotes begint, weet je dat het voorbij is. Anekdotes uit het verleden zijn het laatste houvast voor mensen die niet meer op het heden kunnen rekenen.

“Ik zit nog steeds op die Partij van de Waarheid-toestand waar ik mijn vinger niet achter krijg. Echt, ik krijg niks bijzonders los. Maatman is glad en hij zegt soms rare dingen, maar er is geen misstap te vinden. Nooit iemand die een klacht heeft ingediend voor racisme of smaad of seksuele intimidatie en er is geen gerommel met assistentes of stagiaires dat te achterhalen is. Hij is al bijna twintig jaar met dezelfde vrouw en het lijkt nog een goed huwelijk ook, volgens mij zitten ze iedere avond samen achter de gezichtsbruiner hun tanden te bleken. Die man is ongrijpbaar, ik word er gek van. En als ik niet snel met een scoop kom, gaat Bram mijn ingewanden verkopen op internet. Heidi moet een literaire rel regelen. We denken aan iets met Grunberg, want die is toch altijd boos, of Beau van Erven Dorens, want die is vrij makkelijk in de gordijnen te krijgen. Het is de bedoeling dat ze op de vuist gaan, of dat er anders met drank gegooid wordt, ofzo.”

Max knikt en we behandelen nog wat koetjes en kalfjes tot het serveermeisje tussenbeide komt, nog stralender dan zojuist.

“Zóóóó, daar zijn we dan met het voorgerecht,” zegt ze tegen Max. “De salade van snijbonen met gefrituurde hollandaise en bietenbalsamico, geserveerd met huisgegist roggebrood. Eet smakelijk!” Ze dumpt de borden op onze tafel en heupwiegt dan langs twee tafels die iets bij haar willen bestellen.

Gefascineerd kijkt Max naar zijn bord. “Wauw,” zegt hij. “Hoe zouden ze dit gemaakt hebben?”

Helaas kan ik hier niets zinnigs over zeggen, dus neem ik een hap snijbonen met bietenbalsamico, schenk mijn glas vol en zoek dan BEBO af naar iets om samen om te lachen. Fantaseren over andere levens was altijd een van onze favoriete bezigheden in restaurants, cafés en wachtkamers. Tijdens onze eerste date hebben we het leven van onze medegasten in een sushibar ontleed; van de barmanager met een viltjesfobie tot het Hoofd Speciale Postzegels bij TNT met zijn heimelijk aan onbeschermde seks verslaafde zoon en de stalker van Rob de Nijs, die een avondje vrij had. Humor was ons voorspel. Hoe harder ik lachte, hoe nieuwsgieriger ik werd naar hoe hij voelde, hoe hij rook en hoe meer ik me moest bedwingen om niet in hem te klimmen, me te storten op zijn oorlel en zijn nek en zijn lippen en sashimi van zijn borst te slurpen. Als je samen kunt lachen, maak je een kans, dacht ik. Dan kun je je af en toe terugtrekken in een tent van tenon en daar de dingen waaraan je niet wilt denken op aflaten glijden, even onaantastbaar.

Oh ja, daar. “Kijk, Alex Prins,” wijs ik. Alex is voornamelijk beroemd geworden omdat ze het deed met iemand die beroemd is, maar heeft sinds dat uit is moeite om in de aandacht te blijven. Toch doet ze hardnekkig haar best, de spotlights zijn blijkbaar verslavend.

“Die bonen zijn even geblancheerd, maar die hollandaise…ik zou niet weten hoe je dat doet.”

“Kijk, daar. Met een heel jong jongetje. Die is wel afgezakt, zeg.”

Max kijkt eindelijk op, volgt mijn blik en grinnikt bij de aanblik van Alex, hopeloos verstrengeld met een lid van een boyband, Da Muzik, volgens mij. Allebei checken ze bijna niet onopvallend of ze gespot worden.

“Misschien is het wel haar adoptiezoon,” zegt Max. “Zo nu, hè.”

“Ja, wanhopig om in the picture te blijven sloot ze een pact met de manager van Da Muzik, die best een van zijn adolescentjes aan haar uit wilde lenen in ruil voor haar diensten als bliksemafleider van zijn verliefdheid op die ene die altijd links van hem danst, die met dat geblondeerde haar.”

Max glimlacht afwezig. Nee, ik vind het zelf ook nog niet hilarisch, maar hé, ik doe mijn best.

“Als ze zoenen, denken ze allebei aan George Clooney,” gooi ik er als uitsmijter tegenaan. Sorry, dat was alles wat ik had.

Max reageert met een donkerbruin ha-ha-ha, zoals dat hoort, maar in zijn ogen is geen ha-ha-ha te zien. Ik lach mee om de ruimte te vullen en kijk naar Carmen van Doorn van MTV die uit de hoek komt lopen waar waarschijnlijk de toiletten zijn, afgaande op haar neus die ze vol overgave ophaalt. Als ze langs Alex loopt is ze heel druk met kijken op haar horloge, want hun publiekelijk uitgemeten ruzie over een ander boybandlid ligt nog vers in het geheugen en iedereen weet hoe dol Carmen is op een boybandlid op zijn tijd. Dit vraagt om grappen, het smeekt erom zelfs, maar er schiet me niets te binnen dat ook maar een beetje grappig zou kunnen zijn. Het gesprek heeft ons verlaten en nou de humor ook al.

Ik mis Max.

Ik mis zijn aanstekelijke zin in de dag, zijn aangeschoten verhalen die hoe langer hoe fantastischer werden, zijn spontane ideeën om even dit, of even dat. De trotse, bezitterige glinster als hij me aankeek, zijn aandacht, vaak en exclusief. Het gevoel dat we met hetzelfde bezig waren, al was het maar in ons hoofd. De rare dingen die hij meenam onderweg naar huis, van Surinaamse cola tot truffelmayonaise en van gambachips tot AC⁄DC T-shirtjes voor Junior. De dingen waar we om lachten op straat, de dingen die hij me bij de Fitch in mijn oor fluisterde. De imitaties met Junior van wilde dieren in het park, onze eindeloze wandelingen door de stad.

Ik mis Max.

Ik mis ons.

Ik mis het sneeuwbaleffect van onze lach, hoe harder ik lachte, hoe harder hij lachte, hoe harder ik lachte, hoe harder wij lachten. In ons bed, of eigenlijk het matras op de grond, verstrengeld op onze rare manier, waardoor het lastig te zeggen was hoe de ledematen precies terug te herleiden waren. Grapjes die voor niemand grappig waren, maar voor ons hilarisch. Hongerige seks, die me bevestigde dat niemand in de wereld zo begeerd werd als ik, dat kon niet anders. Ik mis het om naar hem te kijken in een volle kroeg, altijd geanimeerd in gesprek, want iedereen vond Max aardig. Een blik door de ruimte, een glimlach, een knipoog: het was genoeg, want de avond had hem toch alleen maar in bruikleen van mij. Ik mis hoe hij me bevestigde in alles wat ik geworden was en wilde zijn.

Max zegt iets over de dealer van Carmen van Doorn, ik stort me op het haar van de boybandjongen en we grappen ons als nazaten van Seth Gaaikema tot halverwege het hoofdgerecht: een crepinette van stoofvlees met mousse van aardpeer en krokante pastinaak. Max kijkt bewonderend naar de aardpeer-mousse en vertelt over zijn decor en het teamwerk. Hij ziet er tevreden uit. Zijn handen praten mee en in zijn ogen glinstert iets wat ik herken uit tijden dat ik nog begreep waarom het er glinsterde. Ik glimlach en schenk onze glazen bij. Dan open ik mijn mond en hoor mezelf zeggen: “Gezellig, hè!”

Bij de uitgang zit een baardige man met een fles vruchtenwijn.

“Hééééft­u­misschien­een­kleine­bijdrage­voor­een­daklooooze?” zingt hij routineus, zijn ogen zijn groot en donkerbruin. Carmen van Doorn knoopt haar jas dicht en loopt langs hem heen. Het wordt min drie, zei mijn telefoon zojuist.

“Hé man, hoe heet je?” vraagt Max, die nooit een praatje op straat laat schieten met wie dan ook.

“Willem,” zegt de man.

Max graait in zijn kontzak en duwt hem een briefje van twintig in zijn hand. “Hier, zoek een bed op en ga ook even wat eten. Donald’s Takeout is nog open.”

“Bedankt!” roept Willem en drukt het briefje tegen zijn legerjas.

“Geen crack, hè,” grijnst Max, “een bed.”

“Oh, ik doe geen crack,” zegt Willem haastig, “ik ben alleen maar alcoholist. Dit” – hij houdt zijn vruchtenwijn in de lucht – “en jenever, daar heb ik genoeg aan. Vruchtenwijn, lekkerrrrr. Hier, neem een slok.”

“Nee, dank je,” houdt Max lachend zijn handen voor zich.

“Jaaa, wel,” zegt Willem en zwaait met de fles voor Max’ gezicht. “Lekkerrrrrrr.”

Hij neemt een teug, houdt dan zijn vrije hand omhoog voor een high five die Max verrast beantwoordt, maakt er dan een vuist van voor een fist bump en bonkt er vervolgens mee op zijn borst, terwijl hij “thanks, dude!” brult. “Heb ik van hem geleerd,” wijst hij naar een aan lager wal geraakte homie met een kromme lepel, die opgewekt naar ons zwaait. Het zoveelste bewijs dat het hele universum van Max houdt.

“Slaap lekker, Willem,” grijnst Max en slaat hem op zijn camouflageschouder. “En geen vruchtenwijn, hè,” knipoogt hij.

“Nééé,” roept Willem. “Bed, lekkerrrrr!”

Als we de steeg uit lopen, horen we Willem lallen over een eigen huis en een plek onder de zon.

“Daarom hou ik van je,” zeg ik tegen Max en mezelf.

In lijn 32 zoek ik naar iets om over te praten. Ik begin over de voetverwarmende kachel, maar Max wordt niet door het onderwerp gegrepen. Natuurlijk niet, alleen mijn voeten vinden het interessant. De batterij van mijn telefoon is bijna leeg en ik kan niet meer kijken hoe het nieuws zichzelf herhaalt, want het scherm staat uit. De wereld op zwart.

Als je uitgepraat bent, rest er niets anders dan kijken. Ik pak Max’ hand en kijk met hem mee naar buiten, waar mensen door elkaar krioelen, als op ieder ander moment van de dag. De Bijbelman spreekt nog steeds met grote gebaren, toeristen slepen rolkoffers achter zich aan en een groep halfnaakte Engelse toeristen is bezig met een vrijgezellenbacchanaal. We rijden langs fietsers, taxi’s en scooters en de panden worden langzaam nieuwer en rechter, tot we bij de brug komen, waaronder het water grimmig klotst.

Aan de andere kant van de brug rijden we langs steeds hetzelfde huizenblok, met tuintjes ervoor en zo nu en dan een bakfiets. Achter de helft van de ramen is het donker.

Max laat mijn hand los en trekt me stevig tegen zich aan, zoals alleen Max dat kan.