Een telefooncel in een verlopen patatzaak

De Scandinavische rockband wil nog niet naar huis. Ze zijn harig en uitgelaten en heel groot in Zweden. Louise vindt ze smout en George, die blijkbaar gepromoveerd is tot Heidi’s eerste bijman, blijkt dol te zijn op Scandinavische rock. Jeroen is aan het pinnen, maar vindt alles best, riep hij net.

We heard that this town is the place to party,” zegt de zanger en veegt zijn haar uit zijn gezicht, of eigenlijk een deel daarvan, want om al het haar weg te vegen heb je wel wat meer handen nodig.

City,” zeg ik. De rock-Furby’s kijken me vragend aan. “We got the city rights in the thirteenth century, so we have been a city for more than seven hundred years.”

Ze halen hun schouders op. “Páárty,” zegt de bassist voor de zekerheid nog maar een keer.

Just sayin’,” zeg ik. Dat zeggen coole negers altijd in films. En in het dagelijks leven heb je weinig gelegenheid om coole negerdingen uit films te zeggen, dus iedere gelegenheid die je krijgt moet je aangrijpen, zegt Heidi altijd.

“Wat gaan we doen?” vraagt ze.

We buigen naar elkaar toe, alsof we een spontane bankoverval beramen.

“De tWnTG?” zegt Louise.

“Nah,” zegt Heidi, “daar is BassClash.”

Suus zuigt aan een joint en geeft hem daarna door aan de drummer, die er speciaal zijn haar voor in een staart gebonden heeft. Ik sla even over. Ik heb belachelijke dagen gemaakt op de redactie en ik ben bang dat ik met een groen hoofd neerzijg als ik ook maar één hijs neem. Overmorgen is de uitzending over de Waarheid. Mijn scoop is rond, er is een filmpje gedraaid met Robzz, die met groot plezier het een en ander toelichtte. Bram heeft me geknuffeld, de zendercoördinator gaf me een ferme klap op mijn schouder en het kan niet anders dan dat er as we speak een standbeeld van mij in China in de maak is dat pontificaal voor de redactie geplaatst zal worden, ter ere van mij, de kijkcijferkoningin die De Dag in 30 weer op eenzame hoogte zette in de wereld van de nieuws-en-andere-dagelijkse-dingen-talkshows. Ik bleef om te scoren en om te blijven. Mijn bureau was de enige plek waar ik alles in de hand had, waar de dwangmatige hijgerigheid me grip op de dag gaf. Max zag ik de afgelopen dagen vooral als ik het huis binnenliep en hij eruit, of andersom. Als ouders in ploegendienst. Overmorgen is de schoolmusical en iedereen is in rep en roer. Charlotte heeft zich ontpopt tot de Bram van Nieuwburg; ik hoorde haar gisteren in paniek iets roepen over zwaarden figuurzagen en Max moest nog hele stukken decor verven. Hij heeft weer verfin zijn haren en op zijn kleren, maar het staat anders dan vroeger. Slordig, en een beetje vies.

“De Candy Bar dan?” zegt Farid.

“Nee, ik weet wat anders,” probeer ik mijn triomfantelijkheid in toom te houden. “De N.V.V.”

“De N.V.V.?” De ogen van Louise en Heidi vallen bijna uit hun kassen. “Weet je waar dat is, dan?”

Niet geheel ontrots knik ik. De afgelopen weken gaan er steeds luidruchtiger geruchten over een geheime club met de naam ‘Niet Verder Vertellen’, waar je alleen in komt als je iemand weet die je kan vertellen waar het is en hoe je naar binnen komt. Heidi mompelt iets wat klinkt als cool en Louise blaast een goedkeurende kauwgombel; een roze, net als Heidi. Al weken heeft ze het erover dat groot passé is en je ook wel eens onder elkaar wilt zijn, met gelijkgestemden, weet jewei. Daarom mogen gelijkgestemden het wachtwoord alleen aan gelijkgestemden doorgeven. Het was een van de dingen waar Robzz’ lippen tótally sealed over waren.

Okay, let’s go,” zeg ik tegen de Rolling Stones en Jeroen, die aan komt gelopen en zijn portemonnee in de zak van zijn Agnès B-pak steekt. De zanger neemt de joint over van de bassist en zuigt eraan alsof het de beste weed is die hij ooit gerookt heeft, wat waarschijnlijk ook zo is. De rest van de band staart naar een lantaarnpaal.

You guys have great lamp posts in Holland,” mompelt de gitarist.

Yo, dudes, let’s take off!” roep ik en doe er een cool handgebaartje bij. Fly.

Ik doe wat Robzz me opgedragen heeft: we lopen naar het straatje achter het stadhuis, nemen de tweede straat links en zoeken naar de patatzaak met als uithangbord een kroket die EAT ME zegt. Binnen stap ik in de telefooncel tegen de linkermuur en neem de telefoon van de haak.

“Hallo?” hoor ik aan de andere kant.

“Mayonaise,” zeg ik nerveus. Wat als dit een gigantische practical joke is? Want als ik een practical joke zou verzinnen als deze, zou ik zeker een idioot wachtwoord als mayonaise uitkiezen en een camera in de telefooncel hangen en gierend van de lach een montage maken van al die sukkels die met een geheimzinnig gezicht ‘mayonaise’ zeggen.

“Oké.” De klik van een telefoon die opgehangen wordt. Dan schuift tot mijn verbazing de achterwand van de telefooncel weg en sta ik oog in oog met een meisje in een outfit die ik het beste kan omschrijven als thirties on speed: een hoog gesloten retrojurk en een hoed met voile voor het gezicht, gecombineerd met gifgroene sneakers. “Kom binnen,” zegt ze en maakt een verwelkomend gebaar met haar betatoeëerde arm.

“Wauw,” zucht ik heel oncool, want ik geloof mijn ogen niet. Achter de kleine telefooncel gaat een club van toch zeker honderd vierkante meter schuil. De ruimte is donker en ingericht zoals ik me een illegale Amerikaanse kroeg voorstel uit de tijd dat Al Capone afpersen tot een kunst had verheven, met hout en leer en schemerlampjes. Een paar dissonanten herinneren je eraan dat je geen tijdreis hebt gemaakt: de strakke dansvloer, de dj in een gestileerd dj-hokje die newwavemuziek draait; ik meen Adam & the Ants te ontwaren. Ik steek mijn hoofd uit de telefooncel om de rest te halen. Heidi en Jeroen hangen om een flipperkast en de drummer van de Scandinavische rockband staat gefascineerd te kijken naar de homp vlees aan het spit achter de toonbank, dat ronddraait en ronddraait en ronddraait. “Kom, hierin,” zeg ik en iedereen volgt me de telefooncel in, als Alice in Wonderland naar een andere wereld, al moppert de gitarist van de Scandinavische rockband dat hij Holland a weird country vindt, met clubs in phone booths.

Zo ziet de incrowd van de incrowd er dus uit, pratend aan de bar en in donkerbruine leren stoelen om houten tafeltjes. Iedereen is mooi en heeft fantastisch haar, maar ziet er verder zo eenvoudig mogelijk uit, alsof er een wedstrijd simpel kleden aan de gang is. Witte T-shirts, effen overhemden, jurkjes ontdaan van iedere tierlantijn. Ik voel me overdressed in de outfit van een Berlijnse designer, die ik laatst met Heidi en Louise in een pop-up shop gekocht heb, die ergens antikraak zat. Het was een opwelling; alles aan die rekken zag er zo nu uit en ik kon er niet nog even over nadenken, want voor je het wist was die winkel weg en weer ergens anders upgepopt. De Scandinavische rockband bestudeert de drankenkaart aan de bar, waarachter mannen met vierkante kaken cocktails schudden, allemaal in overhemd en bretels.

Yeah, absinth,” zegt de drummer van de Scandinavische rockband.

Let’s get wasted!” roept de bassist en laat een fles aanrukken, glazen worden naast elkaar op de bar gezet. De barman met de vierkantste kaken legt er platte, zeefachtige lepels op met daarbovenop een suikerklontje en giet er dan met een plechtig gezicht ijswater overheen, waardoor het niet meer groen is, maar troebel wit. Razendsnel worden glazen van de bar gegraaid. De drummer strekt zijn hand uit naar een tweede, ik weet er nog net eentje te bemachtigen.

“Cheers,” zegt de zanger tussen zijn haren door, neemt een slok en raakt verstrikt in een hoestbui. De rest neemt een voorzichtiger nipje, ik het allerkleinste. Ik ben helemaal niet goed in sterkedrank. Soms bestel ik wel eens een whisky omdat het me zo gezellig lijkt om een whisky te bestellen en te praten over dingen waarover je praat met een glas whisky in je hand (dit gebeurt meestal laat op de avond), maar ik kan het niet drinken zonder te denken aan dood en benzine. En vanavond wil ik het rustig aan doen, niet weer meegesleurd worden door die tornado van emoties.

Er wordt gedanst op de Simple Minds en Adam & the Ants, er komt nog een ronde absint, gesprekspartners rouleren, George vraagt of alles wel oké is (natuurlijk is alles oké. Mensen vragen me voortdurend of alles wel oké is. Waarom zou alles niet oké zijn?) en na een tijdje tref ik mezelf aan aan de bar. Mijn hoofd drijft weg, zoals al eerder vanavond. Volgens mij zitten ze niet meer zo goed op één lijn, mijn lichaam en mijn hoofd. Ze voeren niet meer regelmatig overleg, bijvoorbeeld. Zo zit mijn lichaam hier op deze kruk, maar mijn hoofd gaat zijn eigen gang en bekijkt me van een afstandje daar aan die bar, tussen alle andere mensen die drinken en praten en lachen. Aan de overkant is Louise druk in gesprek met de bassist van de Scandinavische rockband, met iedere slok lijken ze joliger te worden. “Look, I’m a frog!” hoor ik haar gillen. Ze hopt weg op haar barkruk. “A frog! I’m frogging!” Hop. Hop. Hop. De bassist lijkt het awesome te vinden en doet ook een poging. In een zitje bij een imitatieopenhaard staart de rest van de band naar het fopvuur. Farid kijkt aan de rand van de dansvloer ernstig naar zijn glas, Suus kijkt naar Farid die ernstig naar zijn glas kijkt. En ik zit en kijk naar hen. Droevig zou ik het niet noemen, maar het is ook niet zo dat ik van mijn kruk val van het lachen.

Als Jeroen naast me gaat zitten is mijn hoofd meteen weer bij de les. Hij grijnst breed, ik lach terug, ongemakkelijker dan ik van plan was. Dat homie-gedoe van laatst was niet zo handig. Ik heb Louise er de volgende dag meteen mijn excuses voor aangeboden. Nou ja, min of meer; ik geloof dat ze het wel begreep. Maar Jeroen is niet meer te stoppen. Eén minuutje maar. Eén minuutje had ik mezelf niet in de hand, één minuutje gaf ik me over aan zijn armen en nu rukt hij op als een roofdier, zeker van zijn prooi. Hij cirkelt om me heen, werpt me blikken van verstandhouding toe die zo ondubbelzinnig zijn dat ik mijn ogen dicht moet doen om ze niet te zien en overstelpt me met aandacht die attenter is dan ik achter hem gezocht had, met een toewijding die vleiend is en opwindend tegelijkertijd en waar ik doodzenuwachtig van word. Ik moet alert zijn. Hyperalert, voor vallen en geheime luiken waar ik voor eeuwig in kan verdwijnen.

“Zo,” zegt hij.

“Zo,” zeg ik.

De dj begint er zin in te krijgen en zet A Flock of Seagulls nog wat harder. And I raa-ha-haan, I ran so far a-waa-ha-haay.

“Wist je dat absint verboden is omdat een Zwitser zijn gezin uitmoordde na een avondje doordrinken?” Hij grijnst zijn grijns weer en neemt een slok alsof het een biertje is.

“Gelukkig dan maar dat jij geen gezin hebt,” zeg ik. In mijn hoofd was het heel spitsvondig, maar het komt er verkrampt uit, alsof ik eigenlijk zeg: hé, weet je wat jij nodig hebt? Een gezin. Hier, neem mijn baarmoeder maar.

Bij de les, hoofd, blijf bij de les.

“Gevaarlijk spul.” Een hand door zijn haar, weer zo’n ondubbelzinnige lach.

“Ik weet niks over absint,” zeg ik. Waarom eigenlijk niet? Met zinlozeweet jes over absint zou ik het gesprek een veilige kant op kunnen sturen, weg van de afgrond.

“Vroeger dachten ze dat het hallucinerend was, maar het is vooral een stemmingsversterker. Je bewustzijn wordt groter, voelt dingen beter.”

“Ga me nou niet vertellen in wat voor stemming jij bent,” probeer ik te lachen, maar erg grappig wordt het niet.

“Eerlijk,” zegt hij, ernstig opeens. “En jij?”

“Gewoon,” lieg ik, “vrolijk.” Zwabberig was een eerlijker antwoord geweest, of dat ik geen idee heb. Want het straalkachel-spel dat ik zo leuk bestuurde vanuit het controlekamertje in mijn achterhoofd is helemaal ontregeld. Van niets wat ik doe weet ik wat het effect zal zijn. Ik kan niet meer vooruitdenken, niet meer anticiperen op een gevaarlijke opmerking, een hand die net iets te dicht in de buurt komt, op ogen die dingen vertellen die ik niet wil zien.

“Ja, ik wil eerlijk zijn vandaag.”

“Zo,” zeg ik nog maar een keer.

“Want ik kan het best,” zegt hij, met het gezicht dat hij altijd heeft als hij in een interview een hevige bekentenis nadert, waarvan hij weet dat die het late avondnieuws gaat halen. “Ik weet wat je denkt over mijn reputatie. Maar ik kan het. Met jou kan ik het. Samen in slaap vallen, samen wakker worden. Een relatie, een echte.”

Ik wil ‘oh’ zeggen, maar mijn mond blijft geluidloos openstaan.

“Ik weet wie jij bent, Noor. Ik weet wat er in je hoofd omgaat, want wij zijn hetzelfde. Jij hebt dezelfde honger naar het leven, jij hebt ook ruimte nodig. Jij laat je niet vangen. Ik weet waar die onrust in je vandaan komt en ik kan hem wegnemen. Laat mij hem wegnemen.” Met grote ogen kijkt hij me aan, alsof hij wil vragen of het mag, alsjeblieft, mag het nu?

“Hé, Billy Idol!” roep ik en knik met mijn hoofd op de maat van de bonkende bas. Hey little sister, what have you done… Frank was er gek op, maandenlang kwam het non-stop uit zijn kamer. Eigenlijk een Koen de Ridder avant la lettre, die Billy.

“Voor jou is dit misschien een spelletje, maar voor mij niet,” zegt Jeroen. Ieder greintje spot en speelsheid is verdwenen. Ik ken dit hoofd niet en ik vind het doodeng. “Allang niet meer.”

Hij buigt zich verder naar me toe, ik voel de belofte van zijn lichaam, de harde spieren, zijn soepele handen. Het liefst wil ik onder de bar kruipen, stilletjes wiegend met mijn hoofd tussen mijn knieën, maar in plaats daarvan klamp ik me vast aan een bierviltje en begin het zorgvuldig te slopen.

Stukje.

Voor stukje.

“Ik ben heel slecht in spelletjes,” zeg ik.

Voor stukje.

“Ik verloor altijd met monopoly en mijn vader heeft geprobeerd me te leren bridgen, maar ik kon er geen zak van. Gebrek aan tactisch inzicht, zei hij. Oh, en poker. Hopeloos.” Het viltje is nu op; een berg stukjes ligt op de bar. “Alleen Triviant, daar ben ik goed in.”

Ik voel zijn warmte steeds dichterbij komen, zijn adem op mijn wang en ik wil verdwijnen. In hem of weg van hier, ik weet het niet meer.

“Jij laat me dingen zien die ik helemaal niet van mezelf wist. Dat ik van rood haar hou, bijvoorbeeld.” Hij pakt een lok en laat die door zijn vingers glijden. Geen hand over mijn haar, zodat mijn huid schreeuwt als hij langzaam omlaag zakt, geen pluk die hij aandachtig om zijn vinger draait. Eén lok door zijn vingers, heel even. “En dat ik eigenlijk gewoon een romanticus ben. Of nee, dat wist ik wel, maar ik was het vergeten. Ik wil bij je zijn, naar je verhalen luisteren, de hele dag. Jij bent de enige vrouw die ik ken die nog meer rare dingen weet dan ik. Ik wil met je praten over wat er gebeurt in de wereld. Weten wat jij erover denkt. Over boeken, films, over de hobby’s van Stalin en dat Winston Churchill geboren is op een toilet.”

Tegen mijn zin schiet ik in de lach, want dat wist ik niet.

“En ik wil dingen van je weten. Wat je dromen waren als klein meisje, en nu. Dingen met je meemaken, de wereld zien. Leven. Naar Zanzibar, of IJsland, of India. Daar ben ik nog nooit geweest, jij?”

Dat was de eerste reis die Max en ik samen maakten, een maand in India. We hadden geen roepie te besteden, sliepen in smoezelige hotels en konden niet van elkaar afblijven. Zelfs een darminfectie kon de zweterige verliefdheid niet drukken.

“Met Junior komt het goed,” zegt hij en slaat zijn ogen neer. “Daar heb ik over nagedacht.”

Jeroen in de dierentuin, Jeroen die voorleest en daarna Beer de beer nog wat dichter tegen Junior aan legt, een kamertje op de boot, in de binnenstad. Op straat is het druk, de mensen zijn vrolijk en de zon schijnt. Morgen gaat hij weer naar Max; hij vindt het niet erg, hij is eraan gewend. Kinderen wennen zo snel aan nieuwe dingen.

“Ik kan toch niet mijn hele leven achter stagiaires en soap-meisjes aan blijven rennen? Ik heb iemand nodig die intelligent is, die me prikkelt, die meer te bieden heeft. Die net zo over het leven denkt als ik. Die me af en toe de baas kan zijn. Iemand voor wie ik kan kiezen, die een nieuwe wereld voor me wil zijn. Iemand die zo goed voelt in mijn armen als jij. Dat heb ik nodig.”

Ik begin te zweten; in een moeilijk gesprek met een topinterviewer delf je altijd het onderspit. Want hij ziet alles en weet je in hoeken te duwen waar je zelf nooit zou durven te gaan staan. En één klein duwtje is genoeg; mijn lichaam is weerloos en mijn geest doet maar wat.

“En jij speelt maar met me, trekt me aan, stoot me af. Kijk nou naar me, Noor, ik kan nergens anders meer aan denken.”

Viltje.

Ik heb een nieuw viltje nodig.

Ik kijk over de bar, maar Jeroen denkt dat ik me naar hem toe draai en buigt zich over me heen, om te incasseren wat hij vindt dat hij verdient, of omdat hij beter weet wat ik wil dan ikzelf. Net op tijd draai ik me naar de dansvloer, waar Suus en Farid in een innige slowdans verzeild zijn geraakt op ‘White wedding’. Op mijn wang voel ik Jeroens adem, zo warm dat de rillingen over mijn rug lopen.

“Noor,” voel ik zijn stem trillen bij mijn nek, waarom nou mijn nek? Ik kan weggedragen worden als mijn nek gestreeld wordt, of gekust, of –

“Ik moet naar de wc,” zeg ik.

Als ik me van mijn kruk laat glijden, zak ik bijna door mijn benen.

De toiletten zijn in de hoek bij de haard, ontdekte ik nadat ik als een idioot langs de dansvloer liep, achter het dj-hokje, langs de fauteuils, naar de garderobe, op zoek naar een bordje met wc erop. Dit zijn geen toiletten, dit is een ruimteschip. Alles is van glanzend staal, de deuren hebben geen handgrepen en overal zijn spiegels. Ik heb geen idee of ik in het heren- of het damestoilet sta en of de dingen hier voor me wasbakken zijn of urinoirs. Mijn handen steek ik onder een glanzend afdakje en ergens komt water uit, ik kijk naar mijn polsen onder de koude stroom en naar mijn leven, dat voor mijn ogen vastdraait. Billy Idol gaat over in Talk Talk. Such a shame.

Op een dag sta je in de toiletten van een geheime club achter een telefooncel in een verlopen patatzaak en heb je geen idee waarmee je bezig bent. Je bent vijfendertig, hebt een zoon die paard is in de schoolmusical, een vriend die geobsedeerd is door een kast die nooit af zal komen en zelf hou je je polsen onder de kraan na een gesprek met je collega die op het punt stond dat te bezegelen met zijn tong in je mond. Je hoopt dat het koude water je verstand terughaalt, maar je bent bang dat het allang de benen heeft genomen. Je kijkt naar jezelf in de spiegel en je wordt niet blij van wat er terugkijkt. Je haar piekt om je hoofd en die huid naast je ogen is anders dan je je herinnerde. Je ziet er mager uit. En oud. Te oud voor deze outfit die de verkoopster aanprees als een avontuurlijke combinatie van materialen, maar die ze beter had kunnen omschrijven als een chaos van leer, chiffon en katoen. Je begrijpt niet hoe je leven hiernaartoe gezwenkt is. Je had het in de hand, sterker – je had het met eigen handen gevormd. Jij perste alles overal uit, voelde de hartslag van de wereld in alles wat je deed. Soms zong je er zelfs bij, terwijl je helemaal niet kunt zingen. Andere mensen hadden het moeilijk, moeilijk was niet voor jou. Want jij wist hoe het zat en je wist wat je deed. Maar nu glijdt alles waarvan je dacht dat je het stevig vasthad als zand door je vingers. Er is een uitweg en geen weg meer terug. En jij bent de weg kwijt.

De deur gaat open; een vlaag Prince waait naar binnen. We’re gonna party like it’s ninety-nine-ty-nine.

God, ik herinner me nog goed dat ik partyde alsof het 1999 was. En hoe ik partyde toen het 1999 werd. De Mecca was aangekleed met sterren en negens en iedereen zag er waanzinnig uit. Miss Sunshine was een rollade van goud en zilver, de bar stond vol kingsize flessen champagne, dansers deden een act met oliebollen en poedersuiker, Dave D. draaide zijn legendarische nieuwjaarsset en er stond een man met lang haar en een gat in zijn spijkerbroek te schilderen, die Max bleek te heten. Ik keek, dronk champagne, keek, maakte nog een fles open, danste en keek. En Max keek terug, zoals alleen Max dat kan. Say say two thousand zero zero party over, oops out of time…

Ik denk dat ik nog even wat moet drinken. Ja, wat drinken. Dat is het beste.