Ik zit er middenin
De zon tintelt over mijn huid en doet haar best om me mee te slepen naar een aangename staat van nietsheid, maar een zee van lichaamsdelen leidt me af, glimmend van de zonnebrandcrème. We zijn ingebouwd door ligstoelen, waarop onze medegasten zich in meer of minder bedekte toestand ronddraaien in de hitte – ieder stukje vlees moet even goed gebraden worden. Bikini’s die niets steunen of flatteren, Speedo’s die slechts symbolisch zijn. Drijvende lijven in het zwembad, als karkassen die er al weken liggen. Uit de geluidsinstallatie komt iets van UB40.
Ik sluit mijn ogen en fantaseer over Sa Trinxa op Ibiza, met lijven die niet over bikini’s heen golven en die Speedo’s al sinds hun A-diploma verbannen hebben. Of dat strandje aan de Stille Zuidzee, waar we dat houten huisje op palen hadden en waar bijna niemand te bekennen was, op wat surfers na. ‘s-Avonds kropen de schildpadden aan land om eieren te leggen en beschenen fakkels onze koude biertjes, terwijl wij praatten over het leven en wat we er allemaal mee gingen doen. We waren er zo goed in, in mooie plekjes vinden. Plekjes waar de meeste mensen aan voorbijgingen, of waar anders niemand het zo leuk gehad kon hebben als wij. En Junior was het roerend met ons eens. Hij kon geen genoeg krijgen van het fijne zand op het strand van Ko Pha Ngan en was dikke vrienden met dat koffiemannetje in deep down Brooklyn.
Ach ja.
Ik doe mijn ogen open, kijk naar Presidential Affairs, kijk nog eens om me heen en besluit me maar weer te storten op de extracurriculaire bezigheden van John F. Kennedy. Het is een wonder dat die man überhaupt nog toekwam aan akkefietjes als de Cuba-crisis. Naast me leest Max ontspannen de krant, Junior snorkelt in het pierenbadje.
“Hier, je baas staat erin,” houdt Max de bijlage omhoog. Blij met wat afleiding van de wat plastische beschrijving van JFK’S geslacht pak ik het aan en blader langs een artikel over klimaatneutraal koken, een column over hooggehakte kamerleden en de opiniepagina’s, met verhalen over de verhuftering van de samenleving en – hé – het bankroet van de sociaaldemocratie.
“Jacques staat er ook in,” houd ik de bijlage omhoog. “Had je dat gezien?”
“Ja, ingezonden brieven is een nieuwe hobby. Of nee, essays, noemt hij ze. Vanuit Frankrijk weet hij nog veel beter hoe het met Nederland moet.”
“Gelukkig verbrandt Agnes geen beha’s meer op tv om te protesteren tegen de masculinisering van het tv-aanbod,” lach ik. Het essay is lang en heeft een mooie plek gekregen en ik realiseer me dat ik als notoire nieuwsvreter van alles weet over de sociaaldemocratische kamerleden en hun onderlinge relletjes, maar dat ik met mijn mond vol tanden sta als iemand mij zou vragen naar mijn mening over de toestand van de sociaaldemocratie als zodanig. Ik scan door Jacques’ stuk (iedereen leeft voor zichzelf, vroeger was alles beter) en stuit dan op het papieren haar van Jeroen.
“IK LAAT ME NIET VANGEN.”
Jeroen van Diepen, Nederlands succesvolste interviewer, roept net zoveel vragen op als hij stelt. Een gesprek met een ongebonden geest.
Jeroen van Diepen en de stoel in Café Joost zijn niet voor elkaar gemaakt. Aanvankelijk doet Van Diepen zijn best zijn lange ledematen in een zithouding te wringen, maar na een kwartier zakt hij onderuit en legt zijn oude laarzen op de stoel naast hem; ongedwongen als zijn befaamde interviewstijl. Al vijftien jaar is Van Diepen op tv, maar nog nooit zoveel als de afgelopen twee jaar. Na zijn start bij Flevo TV werkte hij enkele jaren als nieuwslezer, maakte hij een uitstap naar rtl en zette vervolgens de talkshowwereld op zijn kop met De Dag in 30. Een programma waarin hij zijn journalistieke instinct combineert met het tempo van de waan van de dag.
∗
De interviewer kabbelt door over spraakmakende momenten, Jeroens visie op de rol van de media in de samenleving en begint dan te peuren in Vroeger, niet bepaald Jeroens favoriete onderwerp. Vroeger had je hunebedden, zegt hij altijd. Hij laat knorrig iets los over de scholen waar hij vanaf getrapt is en zijn moeite om zich te conformeren aan het plattelandsleven en weet het gesprek dan om te buigen naar de kijkcijfers van De Dag in 30. Maar de interviewer is niet voor één gat te vangen en begint over Jeroens reputatie als onverzadigbare vrouwenvreter.
∗
“Ja, ik word gezien als een bon vivant, maar ik zie het zelf meer als iets verstandigs. Ik zoek vermaak in een vrouw, kameraadschap. Geen aanbidding en geen verplichtingen. Kijk, ik wil niet op een ochtend wakker worden van death-metal uit de kamer van mijn puberende zoon, naast een vrouw van wie de glans af is, in een huis op een plek waarvan ik altijd zei dat ik er nooit zou gaan wonen, en dan naar een baan bij een bank moeten die me niet boeit maar waar ik wel korting krijg op mijn hypotheek. En dan opeens van die Acda en De Munnik-gedachten krijgen over leven alsof het je laatste dag is en op de bonnefooi naar Frankrijk gaan en denken dat je verliefd wordt op het jonge ding van de receptie – ”
∗
“Mam?”
∗
“ – die striae blijkt te hebben als je haar neemt op het kopieerapparaat. Mij zal dat niet overkomen, want ik begin er gewoon niet aan. Ik laat me niet vangen.”
∗
Ik laat me niet vangen. Toe maar.
“Mam?”
Junior staat druipend voor ons, zijn snorkelset nog op zijn hoofd en zijn flippers aan zijn voeten. Max pakt zijn badlaken en begint hem af te drogen.
“Ja?”
“Waarom hebben mensen geen vliezen tussen hun tenen?” vraagt hij vanonder de kont van Snoopy. “Dat is toch veel handiger?”
“Geen idee. Maar Marilyn Monroe had zes tenen aan één voet, daar kon ze vast ook heel hard mee zwemmen.”
“Wie is merrilonro?”
Achter Max’ rug vechten twee dikke kinderen om een supersoaker. Hun moeder is doof of anders afgestompt en oliet haar lillende lijf zonder een kik te geven. De animatiemedewerker met het gele petje maakt zich op voor een nieuwe activiteit, een man met een overdreven buik begint aan zijn eerste pul bier, want het is gratis, nietwaar? De geluidsinstallatie zet de lambada in.
∗
Op een dag word je wakker en realiseer je je dat je al een tijdje geen drieëntwintig meer bent. Je denkt dat je net klaar bent met studeren en dat je met een rugzak de wereld rond moet en moet dansen met cowboys en Bosjesmannen en met rietjes dingen uit kokosnoten moet lurken en in houten huisjes op palen moet slapen en moet shoppen in Tribeca en Soho en gefrituurde insecten moet proeven en illegaal gestookte tequila en hallucinerende drugs moet nemen op een full moon party en daarna verkondigen dat je de koningin van de zee bent die aan land gekomen is om de liefde te prediken en op een krappe zolder moet wonen om van daaruit de binnenstad en de nacht onveilig te maken en alle interessante mensen van het donker te ontmoeten, maar dat heb je allemaal al gedaan. Je studeert al elf jaar niet meer, je hebt een hypotheek waarvan de rente tien jaar vaststaat en je moet volgende week naar een ouderavond. Je houdt echt van je vriend en je zoon, zoveel dat het soms pijn doet, maar nog steeds voel je je een drieëntwintigjarige die om zich heen kijkt en lacht om de gezinnen met gillende kinderen die met een bandje om hun pols in een vakantiereservaat zitten, terwijl je zelf met een bandje om je pols in een vakantiereservaat zit. Ik zit er niet naast, of eigenlijk wel. Ik zit er middenin.
∗
“Wat ruikt die handdoek muf,” zegt Max. “We moeten eraan denken wasverzachter te kopen als we thuis zijn. Die lentefrisse.”
Lentefris. Supermarkt.
Winkelcentrum.
∗
Ik laat me niet vangen.