Met je volle gewicht boven op de tijdgeest
Vanochtend hadden de heipalen goed nieuws: ik mag weer naar de bewoonde wereld, mijn verhuisvakantie is voorbij. Max heeft er nog maar een extra dag bij genomen – ach, de geneugten van het zelfstandig ondernemerschap. Op de incidentele stagiaire na is hij de enige werknemer van MAX Design, wat erop neerkomt dat hij kan doen wat hij wil, voor een uurtarief dat een knap paar schoenen waard is. Hij deelt een kantoor met andere zelfstandige beroepers die ook naar gelieven in- en uitlopen en uitstekende cappuccino’s maken; reuze gezellig allemaal. Vanuit ons oude huis was dat behoorlijk ver weg, maar nu woont hij het dichtst bij zijn werk van ons twee. Tja.
Heel even heb ik overwogen naar de redactie te fietsen, maar dat is tweehonderd keer zo ver als ik gewend ben. En zo sportief ben ik ook weer niet. Mensen overschatten sport enorm. Iedereen heeft het de hele tijd over ‘conditie’ en ‘goed voor je’, maar denk eens aan al die gescheurde spieren en meniscussen! En dan heb ik het nog niet eens over tennisellebogen, gipsvluchten en Niki Lauda.
Ik ga voor in de tram zitten; Ian van The Legendary Biscuits kermt door de oordopjes van mijn iPod. De Biscuits zijn mijn nieuwe ontdekking; je hoort de toekomst door hun gruizige gitaarriffs heen. Naast me neemt een man in een iets te slank gesneden pak plaats. Hij heeft alleen een sjaal om, maar hij doet net alsof hij het niet koud heeft. Samen kijken we naar buiten. De tram komt in beweging, maar het uitzicht blijft stilstaan. Steeds hetzelfde huizenblok komt voorbij, met tuintjes ervoor en zo nu en dan een bakfiets, waarin kinderen en hun rugzakjes worden geladen. Om de zoveel blokken verschijnt een leegte, met een kraan of een bouwkeet. Mijn buurman slaat zijn ene been over het andere en vouwt de Spits open, ik pak mijn telefoon voor het echt laatste nieuws.
Partij van de Waarheid stijgt in peilingen naar 17 zetels
Imam roept op tot dialoog na onrustig weekend
Wieringa ‘dolgelukkig’ met literatuurprijs
Hartman wil weer spoeddebat over uitspraken PVDW
Hallo, mijn naam is Noor en ik ben headlineholic. Sinds ik erachter kwam dat het ZDF ander nieuws uitzond, heb ik een onbedwingbare behoefte om te weten wat er gebeurt. Ik eet alles: militair geschermutsel in landen die ik op moet zoeken op de kaart, rommelende kabinetten, buitenlandse missies, Amerikaanse verkiezingen, wereldwijde achterklap en slepende processen tegen misdadigers. Mijn nieuwsneurose geeft me het gevoel dat ik de hartslag van de wereld voel. Niets zo lekker als het idee dat je met je volle gewicht boven op de tijdgeest zit. Daarom hou ik ook zo van mijn werk. Staccato spelen met de waan van de dag, scoren in een verslavend tempo, iedere dag weer.
Ik scrol nog wat door en kom erachter dat de kou voorlopig nog niet voorbij is, dat de plaat die Dylan Winter op zijn Ierse boerderij in elkaar geknutseld heeft een meesterwerk schijnt te zijn en het Britse Lagerhuis nieuwe regels ingesteld heeft over toiletbezoek. Buiten is het water grauw, heel anders dan afgelopen zomer. Toen hing het nog het leuke water uit, alsof we een potentiële verkering waren waarbij je niet durft te poepen en je met make-up op naar bed gaat, omdat je bang bentdat je anders bij het wakker worden door de mand valt. De eerste keer dat we naar Nieuwburg tramden, lieten de golven ijverig de zon op zich schijnen. Max en ik praatten over zomerse dingen als roeibootjes en gebarbecuede gamba’s, Junior zong de grootste hits van Koen de Ridder, we wiebelden met onze tenen in onze slippers en roken naar zonnebrandcrème. Onze straat bleek bovendien nog geen bevroren modderbad, maar een stadsstrand met bergen wit zand. Als ik eerlijk was viel het me mee; ik had me voorgesteld dat alles op Nieuwburg grijs was, van de stenen tot de lucht, maar het was hier zo stralend dat ik van de weeromstuit mijn zonnebril opzette. We sloften naar het huis en ik deed mijn slippers uit. Bijzonder, vond ik, want als je dat bij ons deed, stond je binnen twee stappen in glas, hondenkots of een verschimmeld condoom.
Junior rende voor ons uit. “Het is hier één grote zandbak!” riep hij, door het dolle heen.
“Ja, leuk hè?” zei Max.
Geluk is warm zand tussen je tenen en een bruinverbrande man die naar je lacht.
Zwalkend tussen twijfel en enthousiasme warmde ik langzaam op voor Nieuwburg, het illustere duo Spuit en Borrel zorgde voor de beslissende druppel. Meneer Borrel, onze benedenbuurman, vierde jarenlang stille eenmansfeestjes met zijn flessen, tot mevrouw Spuit in zijn leven kwam. Mevrouw Spuits grote liefde naast meneer Borrel was alles wat geïnjecteerd kon worden en na jaren eenzame inname genoten ze van de gezelligheid van een duoverslaving. Hij dronk, zij spoot, soms ruilden ze van verdovend middel en op zaterdag deden ze de boodschappen. Maar na de wittebroodsweken ontstonden er barsten in hun idylle. Als hij wodka wilde had zij die opgemaakt en als zij naar de wc wilde had hij net de vloer ondergekotst. De ruzies werden luidruchtiger en de zelfmutilatie nam erg bloederige vormen aan. Om beurten sloten ze elkaar buiten, waarop de ander met het hoofd tegen deur of muur bonkte of zichzelf verwondde met wat er maar in de buurt lag. Zolang ze hun ellende binnensdeurs hielden ging hun bestaan grotendeels langs Junior heen, maar iedere keer dat we in de gang over een laveloze meneer Borrel of mevrouw Spuit heen moesten stappen, werd hij banger voor ze. En toen mevrouw Spuit Junior achternazat in het trappenhuis omdat hij geen slokje spiritus wilde proeven en hij drie dagen ons miniappartement niet meer uit durfde, zei ik wat ik niet gedacht had dat ik ooit zou zeggen: “We gaan hier weg.”
Het was tijd, zei ik tegen mezelf.
We waren samen, toch?
Het water heeft plaatsgemaakt voor hoog opgestapelde appartementen, fietsen, geparkeerde auto’s en overal mensen. Wandelende mensen, mensen met tasjes, etende mensen, pratende mensen, mensen bij de tramhalte en mensen met rolkoffers. Iemand staat te schreeuwen met een bijbel in zijn hand, een Surinaamse vrouw duwt een roze wandelwagentje voort. Uithangborden, zonneschermen en satellietschotels vechten om een plekje voor zichzelf; een slaperige toerist loopt bijna tegen een forens op. Een geruststellende mierenhoop.
“Centraal Station, Centrrraal Station. Denktubijhetverlatenvandezetreinaanuwtassenparaplusenanderebezittingen…”
Met tientallen passagiers wurm ik me naar buiten. Even schrik ik van de drukte, alsof ik in een koud zwembad spring. De eerste paar seconden denk je: ik wil dit niet!, maar daarna is het zo lekkerdat je er niet meer uit wilt. Ik vul mijn longen met de dikke stadslucht en ren naar lijn 13, die zowaar klaarstaat. Vanaf halte Koninginnemarkt loop ik via de Herendreef naar de redactie. Het kan ook korter, maar dan kom ik niet langs The Coffee Company. Eigenlijk is het belachelijk: je wacht eindeloos in een rij met half slapende mensen tot je je bestelling mag doen. Als je eindelijk aan de beurt bent, strikt het meisje achter de kassa haar schort nog wat strakker, bindt haar haar in een staart, neemt dan je bestelling op en zegt loom tegen de jongen achter het enorme koffieapparaatdat je één tall skinny latte to go wilt, wat die jongen al begrepen had omdat hij het je had horen zeggen tegen het meisje, waarop het meisje een bedrag aan je vraagt waarover je niet te lang na moet denken en de jongen druk gaat doen met het apparaat. Maar niet voor jou: er zijn nog drie wachtenden voor je. Nadat je het bedrag waarover je niet te lang na moet denken aan het meisje hebt gegeven, ga je bij de wachtenden staan. Om iets te doen te hebben bestudeer je de jongen achter het koffieapparaat, die klopt, schenkt, met bekers jongleert en figuurtjes in de melk schuimt en daarbij kijkt alsof hij zijn veters strikt. Na een short doublé shot decaf latte die niet voor jou is, een tall chai latte die niet voor jou is en een Sumatra blend Americano die niet voor jou is, wordt er een tall skinny latte to go voor je neergezet. Terwijl je de deur uit loopt, zie je op de klok dat je moet rennen, omdat je nu officieel te laat bent. Maar ik kan het niet weerstaan. En het voelt zo New York.
Als ik hijgend op de redactie aankom (ach, het verval), zie ik dat eindredacteur Bram niet op zijn plek zit. Daar kom ik mooi mee weg. Ik laat mijn adem me tot rust manen en kijk om me heen, naar de bureaus met de iMacs erop, de ergonomisch verantwoorde bureaustoelen, het systeemplafond dat we proberen te negeren, de ingelijste foto’s van bijzondere gasten aan de muur en het vergaderhoekje met de onbegrijpelijke zit-zakken, die eruitzien als een groepje roddelende penissen. Ik ben weer thuis.
“Hééééééééé!”
“Nóóóóóór!”
Suus, Farid en Nadine omhelzen me alsof ik terug ben van een expeditie naar de top van de Kilimanjaro.
“Homie!” komt Heidi aangegild, in een griezelig kort rokje en een hoody met robotjes erop.
“Homie!” roep ik terug. Homie is ons grapje. Een jaar of zes geleden had Heidi een urban fase waar ze een beetje in doorsloeg, inclusief gettotaai en -gebaren. Toen ze me een keer doodserieus begroette met “Yo, homie!” en bijbehorende vuiststoot moest ik zo hard lachen dat het pijn deed aan mijn haar. De twee weken daarna kon ik niet stoppen met lachen en gilde ik iedere keer als ik Heidi zag: “Yóóó, homie!” Aanvankelijk was ik de enige die dat grappig vond, maar na de twintigste lachbui giechelde Heidi schoorvoetend mee en sindsdien is homie een vast begroetingsritueel. Niet iedereen kan trouwens zomaar homie gaan roepen: homie is van ons en je moet het verdienen om ons ook homie te mogen noemen. Tot nu toe is niemand door de ballotage gekomen.
“Je zult vast heel vroeg op moeten om hier om kwart over negen te zijn,” zegt Heidi. “Halfzes? Zes uur?”
Ik doe alsof ik niets gehoord heb en laat me tegen haar aan drukken. Lullige opmerkingen zijn haar manier om genegenheid te tonen, maar grapjes over Nieuwburg vind ik zo ontzettend niet leuk dat het niet leuk meer is. Heidi kent me als haar broekzak en weet precies waar mijn gevoeligste plekken liggen – en waar ze moet drukken om zo veel mogelijk pijn te doen.
En dat is liefde, zegt Heidi. Ik pest haar meestal met haar naam, maar ik ben bang dat ze die wel camp vindt. We kennen elkaar bijna vijftien jaar en hebben samen alle krochten van de nacht gezien. Zij was het die me voorstelde aan Max en zij was het die me bij De Dag in 30 haalde. Als ik Heidi niet had gekend, had mijn leven er nu heel anders uitgezien. Voor ik kan bedenken wat ik daarvan vind, knuffelt ze me nog een keer; ik geef haar een zoen op haar wang. Dan trek ik snel mijn jas uit en ga achter mijn bureau zitten alsof ik er al een halfuur zit. Nog een paar minuten tot het redactieoverleg. Ik probeer de restjes melk in mijn keelgat te gieten zonder te knoeien en zet mijn Momiji-poppetjes op hun plek. Nee, dat is geen speelgoed; het is Japans design, met een verhaal. Zo is Pingu dol op meteorietenregens, Sakura houdt van koala’s en Kogal wil graag dansen in de stad van de indigo wolken.
“Vergaderzaal!” komt Bram aangelopen. “Zo, Noor, heb je de reis overleefd? Hoe is het weer op Nieuwburg?”
Haha. Ik gooi mijn beker met een elegante boog in de prullenbak en loop achter de rest aan. In de vergaderzaal ga ik op mijn vaste plek zitten, sla mijn notitieblok open en wacht tot de dag in volle vaart over me heen zal rollen.
“Oké, de Partij van de Waarheid. Daar moeten we iets mee doen, natuurlijk,” opent Bram de vergadering. Bram vindt een woord van welkom flauwekul: hij komt altijd meteen ter zake. Hij heeft dan ook drie kinderen bij zijn eerste vrouw en twee bij zijn tweede. “Ik weet dat we het er laatst over gehad hebben om niet meer zoveel aandacht te geven aan die miskende kleuter, maar dat interview in de Volkskrant smeekt toch om een discussie met iemand die zich lekker op de kast laat jagen van – zeg – D66.”
Ja, het werkt – iedere keer weer. Toen we begonnen was er nog wel wat ruimte voor rust en gemoedelijkheid (niet veel, maar af en toe mocht een schrijver best uitweiden over zijn liefde voor exotische postzegels of Franse kastelen), maar dat werd ieder jaar minder. Er moeten meningen zijn, standpunten, soundbites, memorabele tv-momenten. In een halfuur jagen we er dus zo veel mogelijk gasten, primeurs, ontroerende momenten en lachsalvo’s doorheen. Iedereen wil in onze show en als ze denken dat ze dat niet willen, dan krijgen we ze toch zover. Bands worden bij ons sensaties, boeken bestsellers en politieke affaires gaan bij ons nog net wat harder stinken. Alleen jammer dat RTL in onze nek hijgt met een schaamteloze rip-off. Sindsdien bijt Bram nagels en moet alles nog harder, sneller en stinkender.
“Heb ik wat gemist?” komt Jeroen binnengestoven. Jeroen is altijd te laat voor alles, dat is zijn trademark. Volgens mij wacht hij gewoon tien minuten in zijn Landrover voor hij naar binnen komt, omdat hij het kan maken om te laat te komen. Omdat hij het gezicht van en het brein achter De Dag in 30 is.
“Noor regelt iemand van D66 voor een discussie over de nieuwe standpunten van de Partij van de Waarheid.”
“Oh?” zeg ik.
“Leuk,” grijnst Jeroen. “Doe Vlugt maar. Die hapt altijd zo lekker.”
Jeroen staat erom bekend dat hij gasten tot uitspraken krijgt die ze helemaal niet willen doen. Hij interviewt als een cheeta: hij jaagt mensen op, laat ze rennen voor hun leven en als ze niet meer kunnen, grijpt hij ze. Af en toe slijpt hij graag zijn tanden aan een gewillig slachtoffer. Naar verluidt zet hij ze ook graag in vrouwen, die stuk voor stuk denken hem van zijn wilde haren te kunnen verlossen. Maar Jeroen doet niet aan vast: geen vaste banen, werktijden of veters. Hij wil zich niet belemmerd voelen in zijn vrijheid, of zoiets. Daarom werkt hij in een ingewikkelde freelanceconstructie.
“Oh, en ik ben gebeld door de manager van Dylan Winter,” zegt Bram.
“Echt?” roept Heidi. Een roze klomp kauwgom valt bijna uit haar mond. “Die heeft zich toch teruggetrokken op die Ierse boerderij?”
“Klopt, maar hij komt met een nieuw album en om de best bekeken talkshow van Nederland kun je dan natuurlijk niet heen.” Bram vouwt grijnzend zijn handen in zijn nek.
Het wordt onrustig rond de tafel, maar Jeroen kijkt niet heel enthousiast.
“Ik hoop dat we het een beetje journalistiek houden. Je weet dat ik niet zo goed ben in popsterretjes, hè?”
“Oh, ik heb gehoord dat je daar best goed in bent,” grijnst Heidi.
Jeroen werpt een pen naar haar hoofd en mij een blik van verstandhouding toe die ik niet begrijp. Ik heb geen idee wat voor verstandhouding ik heb met Jeroen. Hij haalt zijn hand door zijn retrohaar (model Beatle die met windkracht tien over de Afsluitdijk gefietst heeft), Farid kauwt uit enthousiasme zijn Bic aan flarden en stagiaire Louise ratelt nerveus met haar nagels op tafel. Ik bedenk me dat vingernagels vier keer zo snel groeien als teennagels, er ieder jaar honderd mensen in een balpen stikken en dat Jeroen zijn hand niet door zijn haar moet halen. Die inhammen dragen niet bij aan zijn legendarische status. Helemaal niet.