Op de resten van ons leven

De Fitch binnenlopen is zoals het moet voelen als je de hele dag een stropdas gedragen hebt en je die eindelijk los kunt maken. In één nonchalante beweging trekje alles wat hoort van je af en glijd je terug in wat je was. Ik kan er niks aan doen, maar met een belachelijk brede grijns sta ik rond te kijken aan de bar, naar de verwachtingsvolle gezichten van alle mensen die klaar zijn voor de avond, naar Martine die achter de bar staat en The Legendary Biscuits draait, naar het drukke behang en de afgebladderde stoeltjes en naar alles wat nog hetzelfde is. Het is een week of drie geleden dat we hier voor het laatst waren. Daar, op ons vaste plekje bij het raam. Wij op de bank, Junior op zijn knieën voor het tafeltje met zijn stiften en zijn kleurboek. We kwamen hier vaak. Niet meer zo vaak als vroeger en ook niet tot diep in de nacht, voor diegenen die ‘ach moeder lief, toe drink niet meer’ begonnen te neuriën, maar een of twee keer per week liepen we even binnen. Omdat het om de hoek was, omdat we er op dat moment zin in hadden. Omdat het kon. Ik neem een glas wijn aan, snuif de vertrouwde geur van drank en hout en oksels op en Heidi slaat haar arm om me heen. Heel even is het alsof ik nooit weg ben gegaan.

“Zeg, dat etentje, is dat serieus?” vraagt Heidi.

“Dinner party, hè,” verbeter ik haar.

“Al noemt Max het een gastronomische experience, maar wat is hij van plan? Thais halen, zoals anders, en het dan op mooie borden serveren met servetten erbij?”

“Nee, hij is heel serieus bezig, met kookboeken, enzo. Je weet hoe Max is als hij iets in zijn hoofd heeft.”

Heidi knikt en denkt waarschijnlijk aan alle ongevraagde colleges die Max haar gegeven heeft over het unieke karakter van de Dogma-reeks, de beste Tarantino-citaten of de werkelijke betekenis van Citizen Kane. Aan mijn andere schouder kijkt Louise onrustig om zich heen, ze heeft vanavond nog niet zoveel gezegd. Maar het is ook niet niks als je meteen in je eerste week mee de kroeg in gesleurd wordt.

“Zeven uur, toch? Hoe lang doe ik er ongeveer over, met lijn 32?”

“Oh, je bent er zo,” lieg ik.

Vanuit verschillende hoeken wordt er gezwaaid. Mike van het lifestyleblad BLAD, die net op wereldreis is geweest met zijn nieuwe vriendin en zijn tweeling van vijf en meteen op Heidi afstapt voor iets waarvan ik het fijne niet per se hoef te weten. En Rodzjer, voormalig reclameman die zich gestort heeft op Goede Dingen voor de Wereld. Met zijn goede bedoelingen onder de arm holt hij achter iedere charitatieve hype aan, zonder zich af te vragen of de wezen, landmijnslachtoffers of puppy’s ook werkelijk op zijn out of the box-plannen zitten te wachten. Hij houdt zijn hand op bij wijze van zwaaitje, ik zwaai terug.

“Ken je hem?” vraagt Louise opgewonden.

“Hij is onze oude buurman.”

“Hij is cool,” zucht ze.

Ik knik verbaasd, zo heb ik nooit over Rodzjer nagedacht. Voor mij is hij gewoon een vriendelijk, verticaal uitgedaagd buurmannetje met cowboylaarsjes en een lasbril, dat hier al jaren staat en iedere twee weken stopt met drinken. Met Rodzjers word je geen dikke vrienden, maar het is leuk om ze in de buurt te hebben. Rodzjers geven het leven kleur.

Vroeger kwamen we hier vaak met collega’s en collega’s van collega’s, voor we naar de Mecca gingen of naar een vervanger zochten nadat die er niet meer was. Ik werkte toen bij het liefdesprogramma, Jeroen kenden we nog niet en Bram was in between wives. Maar na een tijdje raakte daar de klad in. Sommige mensen kregen behoefte aan een privéleven, wij kregen Junior en Bram kreeg huisregels opgelegd van zijn nieuwe vrouw. Zo ging iedereen zijn eigen gang, tot Heidi in een dorstige bui het nostalgie-excuus inzette om het op een drinken te zetten. Suus en Nadine voorzien ons van flessen wijn en bier en glazen, Jeroen staat met twee blondines te praten die enthousiast knikken om alles wat hij zegt en Farid staat te sms’en; vast weer met zijn vriendin of ex-vriendin, of misschien snapt hij zelf ook niet meer hoe het zit. Bram mocht maar even mee, om acht uur gaat zijn avondklok in. Dan kan hij het tandenpoetsen nog managen.

“Héééé.” Ik schrik op van een bassende stem in mijn nek, kijk om en zie Yljaaa, commercialregisseur met artiestennaam turned artistieke filmmaker (nog zo iemand), die me klemzet in een zoenoffensief – links, rechts, links. Hij ruikt naar patchoeli en boomschors. “Hoe is het? Lang niet meer gezien!”

“Nee, we zijn verhuisd,” zeg ik.

“Oh, zitten jullie ook in die oude pakhuizen? Ik hoor dat die geweldig geworden zijn.”

“Nee, Nieuwburg,” zeg ik.

“Waarheen?”

“Nieuwburg,” zeg ik, harder nu.

Yljaaa lijkt even niet te weten wat hij moet zeggen. Hij wrijft over zijn biljartbalcoupe, zet zijn bril nog wat rechter, hervindt zich dan en lacht: “Nieuwburg, het Brooklyn van de stad.”

“Precies,” zeg ik overopgewekt. “Eerst ziet niemand het, maar dan wil iedereen er wonen.”

“En waar is Max? Is die er ook?”

Max en Yljaaa vonden elkaar altijd erg gaaf, als creatieve professionals onder elkaar, of zoiets. Avonden stonden ze in de Fitch te praten over het nihilisme van The Big Lebowski, met veel bier en veel lawaai.

“Nee, Max is thuis. Hij is bezig met een kast.”

“Ah, ja.” Ik wil iets zeggen over zijn bril, want volgens mij heeft hij alweer een nieuwe, maar Yljaaa ziet iets over mijn schouder en buigt zich naar me toe. “Nou, leuk je weer even gesproken te hebben.” Links, rechts, links. “We bellen!”

“We bellen!” roep ik naar zijn rug en neem nog maar een slok.

Louise zucht als ze hem nakijkt. “Hij is ook cool.”

Ik lach; toen ik zo oud was als zij, dacht ik ook even dat dat belangrijk was. Tot ik erachter kwam dat het ging om wat eronder lag. Dat cool alleen maar een verpakking is van vooruitgang, van plezier, van het verlangen om aan het alledaagse te ontkomen.

“Ken je echt iedereen hier?” vraagt ze.

“Dat valt wel mee, hoor,” zeg ik. “Er zijn wat oude buren, maar de meeste mensen heb ik ook nooit eerder gezien. Dat is Martine, die staat hier al sinds ik het me kan herinneren achter de bar. Vorig jaar dacht ze dat ze eens ergens anders moest gaan werken, maar na twee dagen was ze weer terug. En dat is William,” wijs ik naar iemand die toevallig net écht cool is. William was een blauwe maandag rapper, maar runt al jaren de Fitch en een aantal andere kroegen en heeft zich sindsdien bekwaamd in het dragen van driedelige pakken met bijpassende hoeden, zonder eruit te zien alsof hij in de verkleedkist van Michael Jackson gevallen is.

“Die hoed,” zucht Louise.

“Zo, dames,” zegt Jeroen achter ons met zijn arm om een van de blondines. De andere is nergens meer te bekennen. “Drinken we nog wat? Wat drink jij, eh…”

“Jessica,” zegt de blondine.

“Jessica,” grijnst Jeroen en knijpt in haar schouder, Jessica kijkt naar hem op met ogen die smeken of hij morgenochtend alsjeblieft weer haar naam wil vergeten. Als je de verhalen mag geloven heeft Jeroen een aantrekkingskracht die onweerstaanbaar is als je er eenmaal door aangeraakt wordt. Ik moet daar altijd een beetje om lachen. Ja, de man ziet er alleen maar beter uit naarmate hij ouder wordt en hij heeft ongetwijfeld een schat aan ervaring, maar het kan niet anders dan dat de legende groter is dan de werkelijkheid.

Jeroen bestelt een nieuwe ronde drankjes, we drinken, we lachen, de avond lijkt in fastforward vooruitgespoeld te worden en als er weer een nieuwe voorraad glazen op de bar gezet wordt, bedenk ik me dat ik echt moet gaan als ik mijn ouders morgenochtend niet in een al te verkreukelde staat wil ontvangen.

“Ik moet gaan,” zeg ik dus dapper. (En dat is echt dapper, want ‘ik moet gaan’ is niet iets wat ik graag zeg.)

“Naar Max,” zegt Jeroen.

“Ja, naar Max,” zeg ik.

Max was laatst mee naar een personeelsborrel en ik geloof niet dat de ideeën over humor van Max en Jeroen veel raakvlakken hebben. Maar dat kan ermee te maken hebben dat Max een grapje maakte over Jeroens haar. Veel dingen in het leven zijn een grap voor Jeroen, maar geen van zijn haren behoort daartoe. Zijn haar is zijn jeugd, zijn mojo. Max zit genetisch goed; zijn vader heeft een woeste bos wit professorhaar.

“Aaah, ééntje nog,” duwt Suus me een biertje onder mijn neus.

“Kom óóp, dat kan nog best,” roept Heidi. “David komt zo ook nog!”

Ik schud mijn hoofd, trek mijn jas aan, roep adieu en vaarwel en duw dan triomfantelijk de deur open. Het is me gelukt, ik sta buiten. Door het raam kijk ik naar iedereen aan de bar, ze toosten met volle glazen en lachen om een grap die ik niet kan horen. Jeroens hand schuift omlaag over de rug van blondine Jessica, Suus draait zich naar Farid en zijn telefoon, waarschijnlijk om te vragen of alles goed gaat en Louise zegt iets tegen Heidi, die naar iemand wijst die me vaag bekend voorkomt. Dan komt een groep studentes binnen en verdwijnen ze uit beeld.

Op weg naar lijn 13 die me naar lijn 32 gaat brengen, loop ik langs Pizza Pino, de sneakershop, de mobieletelefoonwinkel (Bellen naar Turkije: 2 ct p⁄m, bellen naar Suriname: 2 ct p⁄m, bellen naar Iran 4 ct p⁄m ), de afhaaljapanner en dan ons huis – sorry, ons oude huis. Ik zie de sierlijst op het plafond en een schildertrapje met een pot verf erop, beschenen door het ongezelligste peertje ooit. Het halve plafond is roze, ontsteld blijf ik staan. Onze woonkamer hoort niet verlicht te worden door een peertje en ons plafond hoort al helemaal niet roze te zijn. Roze, dat is geen serieus te nemen kleur. Dat is een kleur voor Barbie-huizen of voor mensen met gepermanente hondjes. Indringers verpesten ons huis met slechte verfkeuzes en ongetwijfeld ook onvoorstelbaar tuttige meubels en vloerbedekking op de houten vloer, de originele, nog uit de jaren dertig. En ze hangen vitrage voor de schuiframen die we in de zomer altijd omhoogschoven, zodat de geluiden van de stad het huis binnenwaaiden. En ze zetten vast van die ganzen in de vensterbank, met de snaveltjes naar elkaar. Een vrouw klimt de ladder op en brengt de roller naar het plafond voor een nieuwe roze streep. En nog een. Op de resten van ons leven wordt iets nieuws gestart.

Het waait, ik ril en kruip nog dieper in mijn sjaal. Thuis ligt Max waarschijnlijk al onder ons nieuwe dekbed, diep in slaap. Ik loop door, naar lijn 13, naar lijn 32, de brug over naar ons nieuwe huis – sorry, ons huis. Naar Max.