Alsof de rest van de wereld met lunchpauze is

Het dekbed ruikt naar ondefinieerbare bloemen en mijn haar naar honing. De nieuwe kussens zijn zacht en het matras ligt zo lekker dat ik overweeg om kantoor aan bed te gaan houden. Ik heb net het draadloze internet aan de praat gekregen en de meeste voorgesprekken doe ik toch telefonisch. Max leest een van zijn pulpdetectives. McNosey, volgens mij, over een medewerker van Scotland Yard die – hoe raad je het – nogal nieuwsgierig is en een innige liefde koestert voor single malt whisky. Ik probeer ook te lezen, maar word afgeleid door de stilte. Het lawaai van de stad was altijd een prettige ruis op de achtergrond; zonder is het kaal, klinisch. Alsof de rest van de wereld met lunchpauze is en er even niets meer is dan deze kamer, waar Max al drie weken lang rammelende moordmysteries leest en ik naar de bladzijden van Presidential Affairs staar, een overzicht van Grote Mannen uit de vorige eeuw die zichzelf maar wat graag lieten afleiden van hun werk. De hoofdstukken over John F. Kennedy en Bill Clinton zijn uiteraard het langst, maar ook vrij veel Franse presidenten hebben het boek gehaald. Ik ben dol op sappige historische verhalen: je steekt er wat van op en bevredigt je sensatiebehoefte in één moeite door. Wist je bijvoorbeeld dat mensen altijd het liefst een man boven de veertig als leider hadden die minstens twee vrouwen tegelijkertijd (bij voorkeur mooi en jong) tevreden kon houden? Als hij dat kon, kon hij makkelijk de vijand aan, was het idee.

Max doet zijn lampje uit en trekt het dekbed over zich heen. “Slaap lekker.”

Ik doe een nieuwe poging me te concentreren op Roosevelts privéleven, dat er niet om loog ondanks polio en rolstoel, maar zijn secretaresse met de toepasselijke naam LeHand kan mijn aandacht niet vasthouden. Daarom leg ik mijn boek op de verhuisdoos die ik tijdelijk als nachtkastje gebruik en kijk naar het keurig gewitte plafond. Niet door ons – vier onverstaanbare maar ijverige Tsjechen hebben alles geschilderd, op een dieet van Radio 538, bier en worst. Het bier is nergens terug te zien; alle kamers zijn egaal wit, zonder vlekje of spatje. Zoals alles hier. Een flashback wordt geprojecteerd: de oude slaapkamer, in sepia. Iemand buiten beeld zet pompende triphop op, maar wij horen het niet, wij zijn het stadium al voorbij dat je zintuigen van elkaar kunt onderscheiden. We zoenen en lachen tegelijkertijd, vechten om het overwicht. Maar Max is sterker, klemt me tegen het oude matras aan, op de grond. Ik trek mijn benen op en laat hem in me glijden, dieper, dieper. De restjes schroom die ik nog had, verdampen en mijn geest heeft zo te zien de afwezigheidsassistent aangezet. Alles wat ik was is samengebald in één brok overgave, waarin niets anders ertoe doet dan ons ritme, repeterend, steeds sneller. Mijn gezicht verkrampt, mijn ogen knijpen zich dicht en mijn mond opent zich voor een geluidloze schreeuw, die Max vult met iets tussen grommen en brullen in. We kussen zweet van elkaars lippen, strijken haar uit elkaars ogen en beloven elkaar dat het altijd zo blijft als nu. Dan stopt de film abrupt, zonder aftiteling. Ik staar nog een paar minuten naar het wit boven me, verbouwereerd door wat ik zag en dat ik dat was, en geef Max dan een por.

“Max?”

“Mmm-hmmmmm?”

Hoe moet ik dit nou weer gaan zeggen?

“Vind je, eh, niet dat het, eh, ergens tijd voor is?” Ik schuif naar hem toe.

“Oh, shit, ben ik de vuilnis vergeten?” draait Max zich naar me om. “Ik vergeet steeds dat dat hier op woensdag is in plaats van vrijdag.”

“Nee, hiervoor,” leg ik zijn hand op mijn hemdje.

“De was? Moeten we weer wassen?”

“Nee, hiervoor.” Met grover geweld plant ik zijn hand op mijn linkerborst.

“Oh,” grijnst hij. De greep is stevig, zoals Max handen schudt, maar verslapt al na een paar seconden. “Liefje, ik ben doodmoe. Ik heb vandaag die hele boekenkast in elkaar gezet en de deur van de werkkamer geschuurd.” Hij trekt zich tegen me aan. “Maar wat denk je van zondag? Dan zetten we een dvd van Koen de Ridder op voor Junior en dan hebben we alle tijd van de wereld…” Hij kust me in mijn nek en slaat zijn armen nog wat steviger om me heen.

“Ik zal het in de agenda zetten,” zeg ik, maar Max’ ironieradar staat uit.

In zijn armen zoek ik naar bescherming voor de stilte, maar ik hoor het niets door alles heen. Na een halfuur ga ik naar beneden, check teletekst (Premier: ‘Kalmte is wat we nu nodig hebben’, Elvis gesignaleerd in Central Park, Verkeersproblemen in Groot-Brittannië door aanhoudende kou ) en pak de Wii. De Wii heb ik zogenaamd gekocht voor Junior, maar ik ben er zelfbij vlagen hopeloos aan verslaafd, vooral aan Super Mario. Ik begin bij het begin, wacht op de Luma’s, die logischerwijs veranderen in konijnen en ren als een dolle achter ze aan, maar ik krijg ze niet te pakken. Ik val uiteindelijk in slaap met de remote in mijn hand.