Een gillend roze bandje om onze pols
Aan boord van de KL38 naar Tenerife Sur heerst een doodse stilte. Ik had gillende baby’s verwacht, maar overal om me heen zie ik grijs. Grijze hoofden zitten gebogen over hun kruiswoordpuzzel, zakken weg in een hoogteslaapje en kijken ingespannen naar de film voor alle leeftijden op de videoschermpjes, die Junior ook geweldig vindt. Iets met een pratende hond die op aandringen van een stel veel te bijdehante kinderen een echtpaar op het punt van scheiden tot een liefdevolle hereniging weet te chanteren. Ik ben lang niet meer zo aan vakantie toe geweest als nu. Na een week afstand kan ik mijn nieuwe leven vast op waarde schatten, in serene post-vakantietoestand. De foto’s in de folder vielen best mee en ik verheug me op de boeken in mijn tas, de croissants bij het ontbijt, de health spa, het uitzicht op zee en andere beloofde verwennerijen.
Dit wordt leuk. Wij kunnen dit.
In de bus groeit het verlangen met de seconde. De lokale radio is dol op Julio Iglesias, net als de grijze kruinen, die min of meer in de maat meeknikken. En de hostess van onze reismaatschappij houdt erg van praten. Ze praat alsof ze voor het eerst het geluid van haar stem door een microfoon hoort en maakt er meteen maar een onewomanshow van. Zo heeft ze het over De Spanjaard: “De Spaanse man herkent u aan zijn donkere haren en een gebruinde huid. Maar goed, die zullen de dames onder u snel genoeg ontmoeten, haha.”
Voorzichtig gegiechel, ik giechel mee. Lachen dit, zo’n miskende stand-upcomédienne.
Ook haar verhandeling over Het Spaanse Leven is gespeend van clichés: “Spanjaarden zijn levensgenieters. Ze dansen graag de flamenco en drinken daarbij een cerveza. Dat is een biertje.”
En de Spaanse Keuken ontkomt er evenmin aan: “De Spanjaard eet kleine hapjes, die hij tapas noemt.” Kijk, dat zal mama vreugd doen. “Het ziet er allemaal exotisch uit, maar patatas bravas is gewoon Spaans voor gebakken aardappelen en albóndigas zijn gehaktballen.”
Ja, hier zullen we later om lachen. Weet je nog, die hostess in die bus op Tenerife?
Slechts enkele kilometers van het vliegveld, stond in de folder. Dat zal wel, maar als je om de paar honderd meter moet stoppen om een paar bejaarden en hun koffers uit te laden bij weer een uit marmer opgetrokken vakantie-internaat, doe je daar al snel anderhalf uur over. Dat van ons zag er leuker uit, gelukkig. Dat was duidelijk te zien, ondanks de groothoeklens.
De bus is nu leeg, op ons na. Max vertelt Junior dat de Canarische Eilanden naast Afrika liggen, wat Junior heel spannend vindt en mijn ogen verdwalen in de uitbundige bergen, een groene vallei, een bananenplantage. Een lavastrand is leeg; op het opgespoten strand ernaast staan parasolletjes en ligstoeltjes in nette rijen. Miniatuurmensjes spetteren in de zee. De warme bries door het openstaande raampje waait het zand uit mijn hoofd. Nieuwburg raakt steeds verder weg en het redactieoverleg roezemoest nog heel zacht in mijn achterhoofd. De komende week zijn mijn gedachten hier – en nergens anders. Max en Junior lachen de laatste stemmen weg, Max laag, Junior zorgelozer dan ik hem de afgelopen weken gehoord heb.
“Dames en heren, of eigenlijk dame en heren, haha, we zijn bijna in ons hotel,” grijpt de hostess weer naar de microfoon. “U verblijft op een heerlijke locatie, de Palm Inn. Iedere ochtend, middag en avond staat een uitgebreid buffet voor u klaar met Hollandse en internationale gerechten en ‘s-avonds kunt u genieten van een drankje in de Starlight Bar, met een stukje muzikale omlijsting van de huisband. Bij de receptie ligt een map van onze reisorganisatie, met hierin excursies waarvoor u zich kunt inschrijven. Zo kunt u een boottocht maken om dolfijnen te bekijken, kunt u op jeepsafari en u kunt ook naar Santa Cruz, waar u de Concepción-kerk bekijkt en een kasteel uit de zestiende eeuw.”
“Een kasteel!” juicht Junior.
De bus zucht zich de laatste meters door. Als we de bocht om rijden zien we de grootste architectonische vergissing van Spaanstalig Europa. Iemand heeft hier een berg stenen neergekotst en heeft het daarna goed proberen te maken door er een colonne gedrogeerde huisvrouwen waanvoorstellingen op te laten mozaïeken met kraaltjes, steentjes en spiegeltjes.
“We zijn er!” roept Junior.
“Ja, we zijn er,” zegt Max.
“Het is het kasteel!” juicht Junior. “Wij wonen in het kasteel! Wat móói!”
Junior en Max rennen de bus uit, ik loop achter ze aan. De receptie ziet eruit als een dronken spiegelpaleis, Juniors mond valt open. Door het raam zie ik families een estafette doen in het zwembad; een animatiemedewerker met een geel petje op joelt bemoedigende dingen in een microfoon. Op de achtergrond klinkt ‘Ticket to the tropics’.
“Welcome, welcome,” roepen twee baliemedewerkers. “Welcome to Palm Inn paradise.”
Dat maken we zelf wel uit, denk ik.
Wij kunnen dit. Ja, met goede bedoelingen op krediet en heel veel drank.
Na een stapel papieren, het zwembadreglement en de openingstijden van het ontbijt-, lunch- en dinerbuffet krijgen we een gillend roze bandje om onze pols.
“Kijk, wat een mooie armband!” houdt Junior zijn pols omhoog, als een gelabeld kistkalfje.
“Prachtig,” aait Max hem over zijn haar.
∗
Het eerste wat ik op onze kamer inspecteer is de minibar.