‘Cát!’

      Mijn nicht Beatrice stormde als een wervelwind de zitkamer in met haar handen vol mantels, kappen en paraplu’s. Een ervan ontsnapte aan haar greep en kletterde op de vloer. Ongeduldig schopte ze hem naar me toe.

      ‘Kom met je neus uit dat boek! We moeten onmiddellijk gaan, anders komen we te laat!’

      Ik scheurde mijn verdwaasde blik los van de keurige letters en keek op met mijn meest angstaanjagende blik.

      ‘Cat! Je bloost! Wat ben je godsnaam aan het lezen?’ Ze gooide haar spullen op tafel, boven op mijn schrift.

      ‘Nou ja! Dat is mijn werkstuk...!’

      Met de gratie en snelheid van een schermer, griste Bee het verslag uit mijn handen. Haar blik vloog over de woorden, een keurig handschrift dat het mogelijk maakte om het te lezen vanuit elke hoek. Ze dreunde de woorden zonder nadruk op.

      ‘Zijn kus was als een bliksemschicht, een storm die haar verzwolg...!’ Als ik had geweten dat er romantiek zat in de verslagen van oom Daniel, dan had ik ze wel gelezen!’

      ‘Alsof jij kunt lezen!’

      ‘Een zwak weerwoord! Niet je gebruikelijke niveau. Ik ben bang dat het lezen van dit soort verzengend melodrama je hersens heeft aangetast.’

      ‘Het is geen melodrama. Het is een oud, traditioneel verhaal...’

      ‘Moet je dit horen!’ Ze sloeg een handpalm tegen haar gevulde boezem en sprak de woorden lijzig en naargeestig uit. ‘En hij glimlachte loom, en... zei...’

      ‘Geef terug!’ Ik vloog op en deed een uitval naar het verslag.

      Ze sprong achteruit en hield het buiten mijn bereik. ‘Geen tijd voor kussen! Trek je jas aan! Trouwens, ik dacht dat jouw werkstuk...’ Ze haalde het schrift tevoorschijn, hield het vlak bij haar gezicht en kneep haar ogen samen om de keurig geschreven titel te lezen. ‘Heilige Tanit, bescherm ons!’ mompelde ze terwijl ze haar wenkbrauwen fronste. Ze trok een gezicht en sprak de woorden uit alsof ze niet kon geloven wat ze las. ‘“Over het volk van de Mande uit West-Afrika dat uit noodzaak werd gedwongen zijn thuisland te verlaten en zich te vestigen in Europa, net ten zuiden van de ijskap.” Had je die titel niet iets langer kunnen maken? Bovendien, wat hebben kussen te maken met de West-Afrikaanse diaspora?’

      ‘Niets, natuurlijk!’ Ik ging op een stoel zitten en begon de veters van mijn laarzen te strikken. ‘Ik dacht aan iets anders. Het begin en het einde van de wereld als je het zo nodig moet weten.’

      Ze trok haar neus op alsof ze iets smerigs rook. ‘Het einde van de wereld klinkt zo treurig. En zo definitief.’

      ‘En ik herinnerde me dat mijn vader in een van zijn verslagen over het begin van de wereld schreef. Maar dit was het verkeerde verhaal, hoewel het wel “het begin van de wereld” vermeldt.’

      ‘Dat weet ik zelfs!’ Ze wierp een blik op de pagina. ‘“Toen onze ziel in twee helften werd gespleten.” Dat klinkt pijnlijk!’

      ‘Bee! Het hele huis kan je horen. We mogen hier niet zijn.’

      ‘Zo hard praat ik niet! Bovendien heb ik natuurlijk eerst de omgeving verkend. Moeder en Shiffa zijn boven in de kinderkamer waar Astraea een driftbui heeft. Hanan staat op de overloop de boel in de gaten te houden. Vader en Evved zijn helemaal in het achterhuis. Dus zijn we veilig zolang je maar ópschiet!’

      Ik plukte het verslag uit haar hand en legde het op de tafel. ‘Ga jij maar vooruit naar de academie. Ik moet alleen nog een conclusie schrijven. Het is voor het vak dat het schoolhoofd geeft en ik wil hem niet graag teleurstellen. Hij zegt nooit iets. Hij kíjkt alleen maar naar me.’ Ik haalde mijn potlood onder de jassen en mutsen vandaan.

      Bee legde mijn mantel op een van de stoelen en zocht haar hoofddeksel. Nadat ze dit onder haar kin had vastgemaakt en haar jas had aangetrokken, sloeg ze haar vaak verstelde mantel om zich heen. ‘Zorg dat je niet te laat komt. Anders zal vader ons het tochtje naar de Grote Werf verbieden.’

      ‘Met welke knappe leerling wil je daar gaan flirten?’

      Ze wierp een dodelijke blik in mijn richting en schreed hooghartig de zitkamer uit zonder antwoord te geven. Ik schreef. Haar kleine zusje Hanan klauterde samen met haar de trap af om haar gedag te zeggen bij de voordeur. Boven in de kinderkamer was Astraea begonnen aan een van haar koppige ‘nee nee nee nee nee’ buien en onze gouvernante, Shiffa, had haar meest sussende stem opgezet om haar kalm te krijgen. Tante Tilly’s lichte voetstappen klonken op de trap naar de begane grond en vandaar naar de keuken, ongetwijfeld om met Kok te overleggen over iets zoets om de kleine snotaap af te leiden. Ik schreef haastig, niet in mijn beste schrift en niet met mijn meest genuanceerde woorden.

      Dat is hoe de drua’s van de lokale Keltische stammen met hun geheime macht en de vluchtelingen uit Mande met hun goud en hun verborgen kennis bij elkaar kwamen en de Huizen van de magiërs stichtten. De macht van deze Huizen stelde hen in staat de heerschappij van de prins uit te dagen terwijl...

      Ik hoorde zware voetstappen de trap op komen en een sleutel omdraaien in de deur van het kantoor. Ik wachtte even, met mijn hand boven het schrift. Mannen gingen het kantoor binnen; de deur werd gesloten.

      Oom sprak zacht, niemand anders dan ik zou hem door de muur heen kunnen verstaan. ‘U werd afgelopen nacht verwacht.’

      Een mannenstem antwoordde. ‘Ik werd opgehouden. Is alles waarvoor ik heb betaald hier aanwezig?’

      ‘Hier zijn de documenten.’

      ‘Waar is het boek?’

      ‘Melqarts vloek! Evved, heb je het boek?’

      ‘Het moet nog in de zitkamer liggen. Een ogenblik.’

      Ik veegde het ‘terwijl’ uit en drukte een haastige, vlekkerige punt achter de zin. Het moest maar zo. Ik pakte mijn schrift en mijn schooltas, rende naar de deur en schoot naar buiten, precies op het moment dat de deur tussen de studeerkamer en de zitkamer van het slot werd gedaan.

      Op de overloop bleef ik staan om te luisteren. Tante Tilly was weer terug naar boven en sprak met Shiffa over de lessen die de meisjes vandaag zouden krijgen terwijl Astraea zeurde: ‘Maar ik wilde zoete aardappeltaart, niet dit!’ Ondertussen was Hanan teruggegaan naar de keuken. Ze babbelde met Kok en Callie met haar hoge, lieve stemmetje, terwijl zij gedrieën rapen begonnen te schillen. Pompey, met zijn karakteristieke, ongelijke tred, was in de kelder. Ik haastte me de trap af en de voordeur uit, en pas nadat ik uit het zicht van het huis was, besefte ik dat ik mijn jas, mijn kap en mijn paraplu was vergeten. Ik durfde niet terug te gaan om die te halen.

      En wat is kou uiteindelijk anders dan de temperatuur waaraan we het meest gewend zijn? Hier in het noorden is het de helft van het jaar koud. Hoe plezierig de zomers ook mogen lijken, het ijs is nooit echt rustig; het sluimert alleen met halfgesloten ogen tijdens de lange dagen van maius, junius, julius en augustus. Ik stopte het schrift in mijn schooltas tussen een nieuw schoolboek en mijn schoolgewaad en ging verder. Om warm te blijven, rende ik heel de weg door onze eenvoudige buurt en daarna de lange heuvel op en het oude tempeldistrict in waar de nieuwe academie twintig jaar geleden was gebouwd. Gelukkig had ik, dankzij de laatste mode, voldoende ruimte voor mijn benen en mijn longen.

      Toen ik onder de poort door ging naar de grote binnenplaats stopte er een mooi rijtuig waaruit een broer en twee zussen kwamen, gekleed in mantels met bontvoering. Ze waren net zoals ik te laat, maar ze waren zo rijk en hadden zulke goede contacten dat ze eenvoudigweg door de grote hal aan de voorkant naar binnen konden gaan zonder angst voor straf, terwijl ik met half bevroren handen aan de deur van de dienstingang morrelde. De vervloekte klink zat vast.

      ‘Salve, maestressa Barahal. Kan ik u daarmee helpen?’

      Ik slikte een kreet van verrassing in en keek op in het knappe gezicht van maester Amadou Barry, die me duidelijk was gevolgd naar de zijdeur. Zijn zusters waren nergens te zien.

      ‘Salve, maester,’ zei ik keurig. ‘Ik zag u en uw zusters aankomen.’

      ‘U bent niet gekleed voor dit weer,’ merkte hij op terwijl hij aan de klink trok tot de deur met een klik openging.

      ‘Mijn spullen liggen binnen,’ loog ik. ‘Ik kan niet te laat komen want de surveillant doet de deur van het balkon op slot als het college begint.’

      ‘Neem me niet kwalijk. Ik vroeg me alleen af of uw nicht Beatrice...’ De stilte was zo ongemakkelijk dat ik glimlachte. Ik wist zeker dat hij bloosde. ‘... en u natuurlijk, en uw familie, van plan zijn de Grote Werf te bezoeken als die volgende week open is voor bezichtiging.’

      ‘Mijn oom en tante zijn van plan Beatrice en mij mee te nemen, ja,’ antwoordde ik en ik verbeet een nieuwe glimlach. ‘Als u me wilt excuseren, maester.’

      ‘Neem me niet kwalijk, het was niet mijn bedoeling u op te houden,’ zei hij terwijl hij achteruitliep. Een jongeman van zijn stand zou vast en zeker door de hoofdingang naar binnen kunnen gaan, ongeacht hoe laat hij was.

      Eenmaal binnen rende ik door de achterste gang. Alles was stil, op een geroezemoes van gesprekken na dat uit de collegezaal kwam. Ik had een kans om bij mijn stoel te komen voordat het te laat was. In ijzige duisternis vloog ik de smalle trap op die naar het balkon van de collegezaal leidde. De surveillant had het enkele gaslicht dat het trappenhuis verlichtte al gedoofd en was naar binnen gegaan, maar ik kende deze trap goed. Met het hengsel van mijn schooltas tussen mijn tanden, trok ik mijn studentengewaad aan over mijn jasje en rokken. Op het moment dat ik het satijnen gewaad over mijn schouders naar beneden trok, voelde ik de temperatuur veranderen van ijskoud naar onaangenaam kil. Dit betekende dat de deur voor me opdoemde.

      Had de surveillant hem al op slot gedaan?

      Gezegende Tanit! Zorg voor uw trouwe dochter! Laat me niet te laat zijn en in moeilijkheden komen. Opnieuw.