7
Geschrokken sprong ik op, maar het was alleen Bee, die naar binnen glipte.
‘Dat in het geheim werken stelt niet veel voor. Als ik het niet was geweest, zou je betrapt zijn.’ Ze pakte Leugens die de Romeinen vertelden op van de tafel en bladerde er nonchalant doorheen. ‘Geen illustraties! Bah!’
‘De data kloppen niet,’ zei ik.
Ze keek me onderzoekend aan en legde het boek neer. ‘Ik heb het koud. Laten we op de bank in het raam onder de deken gaan zitten.’
Zittend in het raam dat uitkeek op het plein, trokken we de wollen deken over ons heen om de kou buiten te sluiten en sloten de zware gordijnen achter onze rug om ons te verbergen voor iedereen die de salon binnen zou kunnen komen. We maakten ons geen zorgen dat iemand van buiten ons kon zien vanwege de toverspreuk die in het glas was geweven als scherm tegen nieuwsgierige ogen.
Onze adem veroorzaakte bloemen op de glazen ruitjes. De winterkou had het land nu echt in zijn greep, hoewel het volgens de gewone jaartelling nog acht dagen duurde voordat het jaar zou eindigen in Allerzielen, zoals ze de dingen hier in het noorden berekenden. Buiten glinsterde de sneeuw op het plein en in de takken van de bomen; de straten waren schoongeveegd.
‘Zeg het maar,’ mompelde Bee terwijl ze tegen me aan leunde.
Ik fronste mijn voorhoofd. ‘Ik dacht dat als mijn vader dat boek over Romeinse leugens had geschreven, ik er in zijn boeken verwijzingen naar zou vinden. Maar nee, er staan alleen verslagen in van interviews, verhalen, toevallige ontmoetingen, aantekeningen. En de laatste notitie van de expeditie naar de ijszee is gedateerd in de zomer van 1816. De twee volgende verslagen ontbreken.’
‘Het verslag van de rest van de expeditie.’
‘Dat is aannemelijk. In dit verslag staat mijn vader in de zomer van 1816 op een of ander achterlijk kaal eiland in de Baltische IJszee met mijn moeder te debatteren over de rechtmatigheid van Camjiata’s oorlog terwijl ze naar de aurora borealis kijken. Verslag negenenveertig begint achttien maanden later op het eind van 1817. Dan zit hij opeens te drinken en te dineren in de stad Lutetia.’
‘De stad van het licht, zoals de Parijse inwoners hem noemen. Die zou ik dolgraag willen bezoeken.’
‘Ja. Dus daar zit hij, als secretaris van het juridische congres onder voorzitterschap van Camjiata, voordat de generaal zichzelf koos tot permanente eerste consul van het in ere herstelde Romeinse keizerrijk. Hoe mijn vader een positie als secretaris in Camjiata’s hof heeft gekregen, wordt nergens toegelicht. Ik weet zeker dat dat veel interessanter zou zijn om te lezen dan vijf boeken met verslagen van vijfentachtig dagen van debat en discussie over wetten en rechtsregels.’
‘Dat ben ik helemaal met je eens. Heb je echt alles gelezen in die vijf boeken?’
‘Ja. Vroeger. Maar alleen om te kijken of hij ergens de ijsexpeditie vermeldde, de reddingspoging, en wat er gebeurde tussen hem en luitenant Tara Bell. Daar schrijft hij nergens over.’
Bee zuchtte alsof ze ergens heel verdrietig over was, drukte haar voorhoofd tegen het glas en sloot haar ogen, waardoor ik me afvroeg of ze echt hoofdpijn had. Het stenen monument op het plein was zichtbaar in het licht van de straatlantaarns: een trotse vrouwenfiguur stond tussen pilaren en keek de toeschouwer aan, haar rechterhand geheven in de stijl van een redenaar en in haar linkerhand het zegel van Tanit, de beschermgodin van vrouwen. Bij volle maan brachten Bee en ik bloemen, een likje honing, of een kleine kom met wijn naar de voet van de stele ter ere van degenen die ons waren voorgegaan, de Kena’ani vrouwen die in Adurnam hadden geleefd en ver van het huis van hun voorouders waren gestorven, maar die toch altijd verbonden bleven met hun eeuwenoude wortels. Misschien waakten zij over ons, zoals moeders waken over hun geliefde kinderen, de kinderen die het geluk hebben dat ze levende moeders hebben.
‘Ga verder,’ zei ze met haar gezicht tegen het glas.
‘Acht dagen voor het einde van het jaar wordt hij opgeroepen. Het is de laatste zin, alleen die twee woorden: “Ben opgeroepen.”’
‘Opgeroepen voor wat?’
‘Dat staat nergens. Maar dit is het laatste verslag. Vind je dat niet vreemd?’
Bee ging rechtop zitten en schudde haar neerslachtigheid van zich af. ‘Cat, luister. De meest logische verklaring is dat hij haastig is teruggegaan naar zijn vrouw, die in verwachting was van jou. Met een jonge vrouw en een nieuw kind, vind ik het helemaal niet vreemd dat hij niet meer verslagen heeft geschreven. Hij schreef als hij op reis was. Zou het niet kunnen dat dit de enige keer in zijn volwassen leven was dat hij op één plek bleef? Thuis bij zijn geliefde vrouw en pasgeboren kind?’
‘Maar dat verklaart niet...’
‘Cat. Je zoekt er te veel achter. Ik weet dat je wilt dat het verhaal romantischer is dan het is, hoewel ik het al romantisch genoeg vind. Iedereen weet dat het de Amazonen verboden was om te trouwen en dat je moeder de doodstraf riskeerde. Toch is ze getrouwd en verliet ze Camjiata’s leger, en ze kwam met jouw vader naar Adurnam om bij zijn familie te wonen. Dus dat betekent dat ze bang was om door de vertegenwoordigers van Camjiata gearresteerd te worden als een deserteur en een overtreder van de wet. Tegelijkertijd moet ze ook bang geweest zijn dat de vertegenwoordigers van de prins van Tarrant, die tenslotte een van Camjiata’s bitterste vijanden was, haar gevangen zouden nemen als een spion.’
‘Tante en oom schamen zich zo voor wat ze was dat ze ons hebben verboden om over haar te praten. Ik kan zelfs geen vragen stellen over haar leven. Is dat eerlijk?’
‘Ik vind dat niet eerlijk. Maar als wij Barahals besmet raken met het stigma van connecties met het Iberische monster, hoe klein ook, zullen we al onze handel verliezen.’
‘Nu hoor ik je vader praten.’
‘Mensen moeten eten. Dat is ook de reden waarom jouw ouders bij de familie in Adurnam kwamen wonen, nietwaar? Wat konden ze anders doen? Je vader moest weer gaan werken voor de familie. Maar daar had hij niet veel zin in. Hij had conflicten met iedereen. De verslagen die hij maakte waren nutteloos. Hij wilde jou en je moeder niet alleen laten, en je moeder kon niet met hem meereizen naar de streken die onder heerschappij van Camjiata’s keizerrijk lagen, juist de streken waar de familie je vader heen wilde sturen.’
‘Om voor hen te spioneren,’ mompelde ik.
‘En je moeder vond het ook niet prettig om hier in dit huis te leven, en in Adurnam, waar ze zich kwetsbaar voelde en misschien niet geliefd. Na een paar jaar kregen de broers ruzie. Je vader en moeder gingen weg en namen jou mee. Daarna was er dat verschrikkelijke ongeluk toen de veerboot die de rivier de Rhenus overstak, kapseisde en ze samen met honderd anderen verdronken, maar jij overleefde het, werd gered uit het water en kwam dus bij ons. Probeer niet meer van het verhaal te maken dan het is, lieve Cat. Het is geen val. Je hoeft je poot niet af te knagen om te ontsnappen. Het is eenvoudigweg verdrietig dat ze stierven, dat de twee broers geen vrede hebben gesloten, dat jij een wees werd toen je nog maar zes jaar oud was. Maar in ieder geval kwam je terug naar ons...’
‘Stil,’ fluisterde ik door mijn tranen heen.
Bee verstijfde met de rechterhand tegen haar borst geklemd en haar gezicht opgericht in een onbeweeglijke pose. Zo leek ze op een van de levende beelden van de vereerde voorouders in een tableau vivant op het festival van het zonneoffer, dat hier in het noorden door de inwoners de winterzonnewende wordt genoemd.
Als je een sabel in haar opgeheven linkerhand had gelegd en ze me had doorstoken, alleen om uit mijn lijden te verlossen, had het niet erger kunnen zijn. Want ze had gelijk. Alles wat ze zei was waar. Ik wilde alleen niet dat het verhaal zo eindigde.
‘Beatrice? Catherine?’ Onze gouvernante, Shiffa, was helemaal uit het Barahal moederhuis in Gadir hierheen gekomen om ons meisjes goede manieren te leren, schermen, dansen, naaien, en hoe je grote stukken tekst uit je hoofd kon leren zodat je ze later op kon schrijven of kon herhalen. En dat alles deed ze altijd met een glimlach. Haar hoge, vriendelijke stem werd luider toen ze de zitkamer binnenkwam. ‘Meisjes! Het is tijd om naar de lezing te gaan.’
We bewogen niet. Op het plein beneden kwam een drietal mannen in een fiks tempo aanlopen uit een zijstraat. Ik herkende de gebogen gestalte van de bankier Pisilco. Hij bereikte het hek van het park tegenover ons raam, wuifde zijn metgezellen gedag en opende het hek naar het park. De andere twee liepen verder met hun hoofden dicht bij elkaar, diep in gesprek, maar de bankier liep over het verlichte pad langs het monument en door het park naar de huizen aan de andere kant van het plein. Het was raar om te zien hoe zijn donkere gestalte vanuit het donker de cirkels van gaslicht in liep en dan weer opnieuw het donker in, van het licht naar het donker, licht naar donker, en al die tijd of hij nu in het licht liep of in het donker, glinsterde zijn hoed alsof die was bedekt met kleine sterren.
‘Meisjes?’ Shiffa stommelde tussen de sofa’s door en stuitte op de verslagen die ik open op tafel had laten liggen. ‘O, lieve help,’ mompelde ze op een toon van toegeeflijke ergernis, ‘liggen die daar nu alweer? Dat kind!’
Abrupt veranderde haar ademhaling. Haar vingers sloegen bladzijden om, haar adem stokte en ze fluisterde tegen zichzelf op een toon die zo boos was dat het leek alsof er een ander mens sprak.
‘Melqarts vloek! Er was ons toch verzekerd dat elke kopie van het codeboek verbrand was.’
Bee liet haar hand zakken om mijn pols vast te grijpen, haar vingers klemden zich zo strak eromheen dat ik dacht dat ze mijn botten zou verbrijzelen. We hadden Leugens die de Romeinen vertelden op de tafel laten liggen. Het códeboek?
‘Heb je de meisjes gevonden, Shiffa?’ De stem van mijn tante kwam uit de richting van de trap. Ze klonk alsof ze probeerde niet te lachen.
‘Nee, ze zijn niet hier, maestra,’ riep Shiffa met haar drukke, vrolijke stem, die ik nu opeens gemaakt opgeruimd vond klinken. ‘Ze waren ook niet in de kinderkamer of in hun slaapkamer, die stoute meiden!’ Ze liep naar de deur en Bee liet mijn pols los, ik trok een lelijk gezicht omdat ze me zo’n pijn had gedaan.
‘Ik zei het toch, Tilly!’ De stem van mijn oom klonk vanaf de benedenverdieping. ‘Ze verstoppen zich op zolder.’
Tante liep al pratend de trap af naar de begane grond. ‘Het is je eigen schuld omdat je hen probeert te dwingen een lezing bij te wonen waarvan ze me hebben verzekerd dat ze die vandaag al een keer hebben gehoord.’
‘We gaan er niet heen om naar de lezing te luisteren, maar om gezien te worden. De meisjes hebben uitstekende contacten aangeknoopt op school. De lezing van vanavond gaat meer over politiek dan over luchtvaart. Het is een moedige stap van de prins van Tarrant en zijn hof om een luchtschip toe te staan te landen op de Grote Werf en zelfs een openbare tentoonstelling te organiseren waar iedereen het kan gaan bekijken. Door deze daad verklaren hij en zijn volgelingen dat ze het niet eens zijn met de bezwaren van de magiërshuizen tegen nieuwe technologische uitvindingen.’
‘Dat ben ik me terdege bewust, lieveling. Maar we moeten voorzichtig zijn en nooit een voorkeur voor een bepaalde kant laten zien. Je weet dat we niet de aandacht moeten trekken van de magiërshuizen.’
‘Ja, ja,’ zei hij ongeduldig. ‘Die zijn ons vast vergeten. Het was allemaal lang geleden. Camjiata zit al dertien jaar veilig opgesloten op zijn gevangeniseiland. Bovendien zullen die rijke Fula bankiers bij de lezing zijn.’
Bee verstijfde, maar niet omdat ze de familie van maester Amadou hoorde noemen. Ze keek naar buiten.
‘Dat is ook de enige reden waarom ik erheen ga,’ zei mijn tante. ‘Je weet dat er trollen zullen zijn.’
‘Trollen zijn heel slim op hun manier, Tilly. Met dat onredelijke vooroordeel bewijs je jezelf een slechte dienst...’ Bee greep de mouw van mijn japon en trok eraan om mijn aandacht te trekken. Met haar kin wees ze naar de schemerachtige straten achter het met ijsbloemen bedekte vensterglas. Een zwarte koets zonder herkenningstekens kwam vanuit westelijke richting het plein oprijden, getrokken door vier roomwitte paarden. Elke straatlantaarn waar hij langsreed, flakkerde en doofde uit, en vlamde weer op nadat het rijtuig verder was gereden. De koets sloeg de hoek om en kwam onze straat in; zijn reis was te volgen via het uitdovende en opvlammende licht.
De lamp naast de ingang van het park verflauwde tot een trieste bol van oranje-rood. De koets stopte recht voor ons huis en de koetsier sprong eraf om de leidsels van de twee voorste paarden te pakken. Hun adem rees als rook uit hun neusgaten. Een lakei, gekleed in een zware zwarte wapperende mantel, klom van de stang tussen de zwarte wielen, trok een trapje van onder het rijtuig vandaan en opende de deur van de koets.
Bee kneep zo hard in mijn vingers dat ik nu echt kreunde van pijn. In een flits zag ik een modieus wijd uitlopend jasje dat zo dieprood was dat je het nauwelijks kon onderscheiden in het schemerduister. De persoon die uitstapte leunde even op een vergulde wandelstok en liep daarna de trap naar de voordeur op. Vanuit deze hoek konden we hem niet bij de voordeur zien aankomen omdat hij aan het zicht onttrokken werd door de zuilen bij de ingang. Drie harde tikken met een stomp voorwerp klonken op de zware deur. Heel het huis, alle vier de verdiepingen en het achterhuis, huiverde als een in het nauw gedreven dier.
‘Dit bevalt me niets,’ fluisterde Bee met ernstige stem, ze was nu heel anders dan het babbelende, opgewekte leeghoofd dat ze vaak pretendeerde te zijn. ‘Dit doet me denken aan een droom die ik vorige maand had. De avondschemering brengt slecht nieuws...’ Ze liet mijn hand los.
Ik schudde mijn hand om de pijn te verdrijven. ‘Au! Dat deed echt pijn!’
‘We moeten ons verstoppen,’ zei ze op een andere toon. Ze duwde de deken weg en trok het gordijn opzij. ‘Snel, Cat!’
Haar gespannen lichaam en de koortsachtige paniek die ze uitstraalde, maakte dat ik door een kille angst bevangen werd. Ik gleed van de bank af. Mijn voeten raakten de koude vloer precies op het moment dat de voordeur werd opengedaan, alsof het openen van de deur de kou van de vloer veroorzaakte.
Evved kon tegen iedereen hooghartig praten. ‘Het spijt me, maester, de familie is vanavond niet aanwezig.’
De persoon stapte zonder een woord te zeggen langs onze bediende. Natuurlijk kon ik hem niet zien, maar ik voelde die aanwezigheid het huis binnenkomen op dezelfde manier als de haartjes van je nek kriebelen en overeind gaan staan als er een storm op komst is. Ik voelde het in de voegen en de naden van het huis, dat zich inspande om ons te beschermen tegen een aanwezigheid die machtig genoeg was om zonder een uitnodiging binnen te komen.
‘Als we snel zijn...’ Bee maakte een zacht brommend geluid, een gezoem tussen haar tanden door, en snelde naar de open deur, langs de opengeslagen verslagen. Shiffa had het boek over de Romeinse leugens meegenomen.
Van beneden klonken stemmen.
‘Is dit een manier om binnen te dringen en onze avond te verstoren?’ vroeg oom kortaf met de bitse stem die hij gebruikte om de pretenties van aanmatigende trollen af te wijzen. ‘We hebben u geen toestemming gegeven om binnen te komen. We zijn niet thuis.’
Een mannenstem die stonk naar de privileges van magiërshuizen antwoordde: ‘Dat is een vreemde leugen, want u staat hier.’
‘Zoals u natuurlijk kunt zien aan onze kledij, staan wij op het punt het huis te verlaten voor een avondafspraak. Wees zo goed om morgen terug te komen.’
We glipten door de open deur de gang in die vanaf het brede trapportaal van de eerste verdieping naar achteren liep. De deur naar het kantoor van oom was dicht, maar de klink ging naar beneden, werd van binnenuit omlaag geduwd. Ik trok Bee achter me en haalde een verhullende betovering diep uit mijn binnenste terwijl Shiffa het kantoor uit kwam. Ze liep vlak langs ons en passeerde de manshoge spiegel waarin ik onze weerkaatsing duidelijk kon zien, en bleef bij de reling naast de pot met de dwergsinaasappelboom boven aan de grote trap staan. Ze boog naar voren om te kijken wat er in de hal beneden gebeurde.
De stem ging verder. ‘Ik hoop dat ik u niet hoef te vertellen wie u voor zich heeft. Ik ben nu hier, dus u zult me nu te woord staan. Binnen een uur zullen mijn zaken hier afgehandeld zijn en ben ik weer weg.’
‘Vurige Shemesh!’ vloekte oom met een stem waarin onderdrukte woede en angst doorklonken. ‘U komt van Vier Manen Huis. Een magister van Diarisso afkomst.’
Een koude magiër in ons huis! Achter Shiffa’s rug schoven we geluidloos naar de voet van de bovenste trap.
‘Hebt u de boodschap niet gekregen dat ik vandaag zou komen?’ Zijn woorden en accent waren beschaafd en elegant, maar ze klonken verbitterd door zijn verbolgenheid. Die was bijna sterk genoeg om mijn steile haar overeind te laten staan.
‘Wij hebben geen boodschap ontvangen, geen waarschuwing.’ De gespannen manier waarop tante Tilly die woorden uitspuwde maakte me echt bang. Het huis trilde van meelevende woede. ‘U kunt werkelijk niet volhouden dat u nog steeds een vordering hebt.’
‘Zeker wel, dat kunnen we en dat doen we. Het contract stelt duidelijk dat de Diarisso familie het eigendom verkrijgt op de twintigste geboortedag. De familie Hassi Barahal bezit ondergeschikte slechts tot de zonsondergang op de avond van de geboortedag, wanneer ondergeschikte officieel meerderjarig wordt.’
Bee trok aan mijn pols, ze bezat meer tegenwoordigheid van geest dan ik. We slopen de trap op naar de volgende verdieping.
‘Ik geloof dat de juiste juridische term rei vindicatio is,’ ging hij verder. ‘Ik ben hier om datgene terug te eisen wat u zo grootmoedig is toegestaan enige tijd bij u te houden.’
Die man moest hoognodig op zijn nummer gezet worden! Het was me een raadsel hoe hij die woorden met zoveel minachting kon uitspreken. We bleven klimmen, vermeden de treden die kraakten.
‘U zult morgen terug moeten komen,’ zei tante nog vinniger, ‘want ze is niet hier.’
We stopten, Bee en ik. We stopten eenvoudigweg alsof een onzichtbare hand met vingers van ijs zich om onze schouders had geklemd en ons dwong stil te staan.
‘Ik begrijp dat u niet gelukkig bent met de voorwaarden van de overeenkomst die u dertien jaar geleden werd opgedrongen, maar probeer alstublieft niet nog een regelrechte leugen te vertellen. Ik weet dat ze in het huis is. In feite...’
Ik hoorde een gelijkmatige stap de grote trap opkomen. Een kille mist kwam van het oppervlak van de spiegel af. Bee stond al verder op de trap dan ik, dus maakte ik me breed, in de hoop dat mijn lichaam het hare zou verbergen. Want op de eerste dag dat ik bij oom en tante was komen wonen, had tante me ernstig verteld dat ik op mijn kleine nichtje Beatrice moest passen, hoewel Bee maar twee maanden jonger was dan ik en ze op haar zesde al een ontzettende etterbak was met een even slecht humeur als oom en een gemene angel die ze verborg achter haar schattige gezicht.
‘Je weet dat we van je houden om jezelf, Cat. Dat moet je nooit vergeten. Dit is nu je thuis. Maar ik geef je de opdracht om Bee te beschermen als er een tijd komt dat ze jouw bescherming nodig heeft.’
Op dit moment, met die kerel van Vier Manen die met zijn krachtige magie de trap opklom, met de mist die opsteeg uit de spiegel, wist ik zeker dat die woorden precies voor deze dag waren bedoeld.
Shiffa deed een stap terug van de balustrade en hief haar hand in een theatraal gebaar, als een dido die haar held het toneel op ziet komen. ‘Gezegende Tanit! Wat een knappe man!’
Hij beende ons gezichtsveld binnen, omgeven door het verschoten gouden behang aan de ene kant en de gepolijste zwarte balustrade aan de andere.
Hij was niet zo knap als hij zichzelf blijkbaar vond. Hij zag er wel aardig uit, niets anders dan je zou verwachten van een verwende zoon van Vier Manen Huis. Bovendien was hij veel jonger dan ik door zijn stem had verwacht.
Toen hij mij in het oog kreeg, vlogen zijn ogen wijd open alsof hij verrast was, waarschijnlijk door de jammerlijke saaiheid van mijn stemmige, onmodieuze jurk. Ik duwde Bee nog een trede verder in de hoop dat ze door de deur naar de zolder zou vluchten en liep naar beneden op een manier die, naar ik aannam, de grote actrices van het theater niet zou misstaan.
‘Ja, tante! Ik kom,’ zei ik opgewekt. ‘Neem me niet kwalijk dat het zo lang duurde om me aan te kleden. U weet hoe ik uitkijk naar het bijwonen van een interessante lezing over de principes van luchtschepen! Vooral omdat we vanmorgen het geluk hadden om naar een langdurig college over luchtvaart via hete ballonnen of zeppelins te luisteren, dat gegeven werd door dezelfde hooggeëerde professor die we vanavond zullen horen. Misschien blijkt het precies dezelfde lezing te zijn die woord voor woord herhaald wordt! Ik kan niet geloven dat het eindelijk tijd is om te gaan. O! Neem me niet kwalijk, magister. We zijn niet aan elkaar voorgesteld.’
We kwamen tegelijkertijd op de overloop van de eerste verdieping aan, hij naar boven en ik naar beneden lopend. Hij zei: ‘Probeer je geluk niet in het theater, maestressa. Je mag er dan het uiterlijk voor hebben, maar je hebt er geen talent voor.’
Hij had een snor en een smalle baard langs de lijn van zijn kaak en zijn haar lag kortgeknipt tegen zijn donkere hoofd op de manier van professionele boksers. Het was het soort stijl dat je op schilderijen zag die het leven van vijftig jaar geleden verbeeldden, toen de afstammelingen van de magiërshuizen de mode bepaalden. Er zat iets heel verkeerds aan een jongeman die zich kleedde in zo’n ouderwetse en overdadige stijl en die zo’n bijzondere manier had om hooghartig te kijken naar een keurig opgevoed meisje wier afkomst acceptabel was in beleefd gezelschap, zelfs al kon haar familie zich niet in elitaire kringen bewegen vanwege een paar probleempjes met geld.
Ik opende mijn mond om iets venijnigs terug te zeggen met woorden die hem tot in het hart zouden raken, figuurlijk gesproken, toen Bee, de stommeling, van achter tegen me opbotste. Woede straalde van haar af als hitte. Ik zette mijn handen op mijn heupen met de ellebogen naar buiten, om te voorkomen dat ze een zwaard uit het rek trok om hem te doorsteken.
Met een rood hoofd bereikte tante achter hem de overloop. Toen ze naast de kerel stil bleef staan, glimlachte ze op een volstrekt gemaakte manier. Mijn tong prikte alsof ik zojuist aan een blok ijs had gelikt.
‘Kom naar beneden, meisjes,’ zei ze en ik besefte dat ze al die tijd had geweten dat we ons hadden verstopt op de bank in het raam. Het was tenslotte haar huis; er ontsnapte heel weinig aan haar aandacht. ‘Zijn Hanan en Astraea bij jullie?’
Bee dook naast me op en ik greep haar bovenarm stevig vast op een manier die duidelijk maakte dat ik het meende, wat ook zo was. Ze wierp me een dreigende blik toe, maar bleef waar ze was hoewel ze bijna ontplofte.
‘Volgens mij liggen de kleine schatjes te slapen,’ zei ik. ‘Ze zijn volkomen uitgeput van al het leren van vandaag, want we zijn een familie die veel studeert, nietwaar? Gaan we snel weg naar de academie, tante?’
‘Ik heb niet veel tijd, ik ben al laat,’ zei de kerel met dezelfde arrogante stem die ik vandaag eerder in de bibliotheek van het schoolhoofd had gehoord.
Ik wist zeker dat het dezelfde stem was – het was moeilijk om zoveel bijtende trots door te laten klinken in woorden die van zichzelf volstrekt onschuldig waren – maar zijn kleren waren anders. Omdat ik in de bibliotheek zijn gezicht niet had gezien, bekeek ik hem aarzelend. Het leek volstrekt onwaarschijnlijk dat een magister, een afstammeling van een vooraanstaand magiërshuis, de academie van natuurlijke historie had bezocht, een plaats van geleerde filosofen. De koude magiërs stonden immers bekend om hun weerzin en wantrouwen daartegen.
Mijn gezichtsuitdrukking, die hooghartig bedoeld was, moet indruk op hem gemaakt hebben, al was het niet op een positieve manier.
‘Is zíj het oudste Hassi Barahal meisje?’ vroeg hij terwijl hij naar me wees. Hij bleef maar staren!
‘Zij is het oudste meisje,’ zei tante instemmend en ze wees naar me.
Oom kwam puffend naast haar staan, hij zag er net zo woedend uit als Bee en wierp tante bij deze woorden zo’n vreemde blik toe dat ik wist dat er iets aan de hand was. Iets ergs. Er zat iets heel, heel erg verkeerd.