27
De officier was de neef van de prins van Tarrant. Nadat hij me een soldatenmantel had aangeboden om over mijn schouders te leggen, bracht hij me naar een bank naast een stenen haard onder een overkapping van een leistenen dak. Daar introduceerde hij zichzelf als Marius terwijl hij zijn handen warmde bij het vuur.
‘“Marius” omdat,’ legde hij grinnikend uit, ‘ik voorbestemd was om een officier in de militie van Tarrant te worden vanaf de dag dat ik werd geboren. Dat is wat wij jongere zonen doen: oefenen voor oorlog, naar oorlog gaan, sterven in oorlog, of hinkend terugkeren naar huis om bij onze haard te wachten op onze volgende strooptocht. Niet dat we tegenwoordig veel strooptochten ondernemen. Hoewel mijn buren wat vervloekt dik vee hebben dat wel een beetje lichaamsbeweging zou kunnen gebruiken.’
Dik vee deed me denken aan Rory. Was hij dood, of was hij ontkomen? Ondanks het fel brandende vuur en een kom warme wijn die door een van de tempelpriesters was gebracht, kon ik niet warm worden. Bij de wallen waren onderhandelingen begonnen, Amadou Barry stond in verhit gesprek met een woedende koude magiër wiens gezicht, zag ik tot mijn plezier, bevlekt was met opgedroogd bloed. Twaalf mannen met kruisbogen stonden boven op de wallen, hun wapens gericht op de magiër. De hoek tussen de doorgang en de buitenste rand van de wallen verborg de Huissoldaten voor mijn blik
‘Amadou zal hem wel op zijn nummer zetten,’ zei heer Marius, die mijn blik volgde. ‘Een magister zal onder deze omstandigheden niet veel tegen ons durven ondernemen, hoewel ik denk dat hij het wel zou kunnen proberen. Maar we hebben een sterke overmacht, en mijn jongens zijn zeker beter getraind en meer ervaren.’
‘Hij draagt koud staal. Hij zou maester Amadou en ieder van jullie kunnen doden met een kleine snee.’ Zoals hij zich misschien ook al van Rory had ontdaan.
‘Ik neem aan dat hij dat kan, maar zal hij het ook doen? Dat is de vraag. Een weggelopen bruid – als je dat inderdaad bent – is het nauwelijks waard om de woede van de prins van Tarrant op te roepen, en helemaal... Maar dat doet er niet toe. De prins en de Huizen hebben geleerd om samen te werken wanneer dat moet en elkaar de rest van de tijd met rust te laten. Is dat de echtgenoot voor wie je op de loop bent?’
‘Nee!’ Hitte brandde op mijn wangen, maar waarom moest ik in godsnaam blozen?
‘Daar heb je geluk mee. Hij lijkt een bijzonder onaangename kerel.’
Het onderhoud werd afgebroken toen de koude magiër zo’n obsceen gebaar maakte dat mijn mond openviel. Snel legde ik mijn hand voor mijn mond. Heer Marius grinnikte. Maester Amadou trok zijn schouders op met een nonchalant gemak dat ik bewonderde en draaide de magister en zijn zwaard van koud staal de rug toe.
Toen hij naar ons terugliep, zei ik zacht: ‘Ik dacht dat maester Amadou een student aan de academie was.’
Heer Marius hield van lachen. Alles leek een grap voor hem. ‘Amadou Barry is ouder dan hij eruitziet. Ik betwijfel ten zeerste of hij is wat jij dacht.’
‘Wat is hij dan?’
‘Ach, meisje, het is niet aan mij om dat te vertellen, nietwaar?’
Hij ging staan, ik deed hetzelfde en schudde mijn gekreukte en vuile rokken uit. Een priester bracht een nieuwe kom warme wijn en Amadou sprenkelde een paar druppels op het altaar voordat hij zich bij ons voegde. Hij ging zitten. Wij gingen zitten. Ik staarde van opzij naar hem, zocht tekenen van ouderdom in zijn gezicht. Ik had gedacht dat hij maar een jaar of twee ouder was dan Bee en ik, een beleefde, naïeve, verwende en geprivilegieerde zoon van bankiers die recent uit de nieuwe vestiging Eko op de westkust van Afrika was gekomen. Ik had gedacht dat hij en zijn jongere tweelingzussen de academie bezochten omdat het in de mode was bij rijke families met goede connecties om hun jonge mensen daarheen te sturen voor een opleiding.
‘Was dat verhaal eigenlijk waar?’ flapte ik eruit voordat ik wist dat ik ging spreken. ‘Over je familie die uit Eko moest vluchten voor de demonen en hoe jij en je zussen op een boot zijn gezet terwijl jullie ouders en familie...’
Schaamte vervulde me toen zijn gezichtsuitdrukking veranderde.
Natuurlijk was het waar. Niemand kon die blik van verschrikkelijk verdriet verkeerd begrijpen.
Met een gemak waaruit bleek dat hij er veel ervaring mee had, trok hij zijn gezicht snel in de plooi. ‘Ja, het is waar, maar het was dertien jaar geleden. Ik was nog maar net veertien. Mijn drie zussen, ik en de zuster van onze moeder zijn als enigen ontsnapt op die verschrikkelijke dag. We moesten een lange reis doorstaan, met een Fenicische kapitein en bemanning. Ik moet zeggen dat het allemaal uitstekende zeelui waren. We kwamen bij familie in het noorden. Die arme verlegen Dadia werd weggestuurd om met dit beest hier te trouwen’ – Marius lachte alsof het een oud familiegrapje was – ‘waarna de kleine meisjes en ik bij de familie van onze vader achterbleven.’
‘Neem me niet kwalijk. Ik sprak zoals de alligator bijt.’ Ik sprak zo vanwege mijn eigen verdriet en angst, dacht ik, maar dat zei ik niet hardop.
Zijn verzoenende glimlach irriteerde me.
‘Maar als je geen student was op de academie, waarom was je daar dan?’ snauwde ik.
‘Als ik een andere reden had om daar te zijn, moet je me vergeven, maestressa, dat ik hier die reden niet vertel, omdat het niets te maken heeft met onze huidige omstandigheden. Laat me je alleen zeggen dat je nicht Beatrice me vertelde dat je in gevaar verkeerde en dat je op de vijftiende december naar de tempel van Taranis Jupiter, Maa Ngala – Heer van Allen – zou rijden.’
‘Hoe kan ze dat in hemelsnaam geweten hebben? Ik heb geen contact met haar gehad!’
‘Heb je dat niet? Ze leek er zo zeker van dat ik ervan uitging dat je haar een boodschap had gestuurd. Toen ze de tempel beschreef, herkende ik die als Koud Fort. Daarom zijn we hier.’ Hij dronk zijn wijn en een van de priesters haastte zich naar voren om zijn kom bij te vullen. ‘Bedoel je te zeggen dat je haar echt geen boodschap hebt gestuurd?’
Hij zag eruit als een man die geleerd heeft om mensen geheimen te ontfutselen door het juiste gebruik van nonchalante vragen.
‘Waar is ze?’ vroeg ik om hem af te leiden. Dit zou een nieuwe val kunnen zijn. Ik kon niet geloven dat tante en oom zo dom waren geweest om in Adurnam te blijven, terwijl ze wisten dat Vier Manen Huis het bedrog zou ontdekken. Ze hadden zelfs geprobeerd Andevai over te halen om de volgende dag terug te komen; Andevai zelf had begrepen dat ze hoopten sámen met mij weg te vluchten. En als ze met mij wilden vluchten dan hadden ze vast en zeker spijt van wat ze hadden moeten doen.
De zon zakte richting de horizon en veroorzaakte een roze gloed in de westelijke hemel. De soldaten zetten tenten op. Vlakbij bereidden priesters met de hulp van een paar soldaten een maaltijd in een keukengebouw waarvan de luiken allemaal openstonden om licht toe te laten. Vlees siste terwijl het geroosterd werd. Wat zou Rory die geur lekker hebben gevonden! Ik wreef een traan uit mijn oog.
‘Je weet waarschijnlijk,’ zei Amadou Barry op uiterst vriendelijke toon, ‘dat je oom – heel je familie – al jaren bezig is met spionage.’
‘Waar zijn mijn tante en oom?’ vroeg ik en ik hoorde hoe verstikt mijn stem klonk. Maar ik zou niet alles wat ik wist vertellen. Ik moest iets achterhouden, voor het geval dat ik moest onderhandelen.
‘De dag nadat jij weggestuurd werd naar Vier Manen Huis hebben ze Adurnam verlaten.’
‘Hoe kan Bee dan met jou hebben gesproken?’
Heer Marius lachte opnieuw. Ik begon zijn gelach irritant te vinden, want het was duidelijk dat hij een man was die nog nooit een nederlaag had geleden of arm was geweest of zelfs maar teleurgesteld in de liefde. De neef van de prins van Tarrant was er vast en zeker aan gewend dat de wereld aan zijn voeten lag en Fortuna zijn geliefde was. Een huwelijk met Amadous oudere zuster zou hem nog rijker gemaakt hebben dan hij al was vanwege het aandeel dat hij van zijn eigen familie had gekregen.
‘Ze is niet samen met haar ouders en zusters en het huishouden vertrokken uit Adurnam. Ze is achtergebleven.’ Maester Amadou was een heel knappe jongeman als hij zijn ogen neersloeg om de indruk te geven van onschuldige schroom, maar eigenlijk was hij te knap. Die schoonheid verborg zijn leeftijd en maakte dat beïnvloedbare jonge vrouwen – en vast en zeker ook anderen – hem onderschatten, en dachten dat hij iets anders was dan hij was. En ik wist niet eens wat hij was; al mijn verwachtingen waren ontploft.
Want toen voegde hij er met een hoogrode kleur aan toe: ‘Toen haar situatie me duidelijk werd, bood ik haar mijn bescherming aan.’
Mijn blik werd scherper. Misschien kwamen mijn klauwen ook naar buiten. ‘Wat heeft dát te betekenen? Toch zeker niet...’
Hij wilde me niet aankijken. ‘Ik zou nooit een spelletje met haar spelen. Wat het andere betreft, dat is onmogelijk.’
‘Hij bedoelt,’ kwam Marius tussenbeide, ‘dat zijn tante het meisje een schuilplaats heeft aangeboden. Ze verblijft veilig in het huis van zijn tante in Adurnam waar ze niet wordt lastiggevallen, dus daar zul je haar vinden. Wat het andere betreft, een man kan verliefd zijn, schatje, maar toch verplicht om te trouwen met iemand die voldoet aan de wensen en noden van zijn familie.’
‘Dat hoef je míj niet te vertellen! Ik heb intiem kennisgemaakt met de ketenen van verplichtingen.’
‘Toch ben je weggelopen bij je echtgenoot en het magiërshuis.’
‘De mansa beval mij te dóden!’
Marius floot waarderend. ‘Daar kan ik niets tegen inbrengen!’
Zelfs Amadou keek verrast.
Ik vond dat ik hun een verklaring schuldig was voor het redden van mijn leven. Het is nooit verstandig om schulden onbetaald te laten. ‘Vier Manen Huis wilde Beatrice, niet mij. Mijn tante en oom gaven mij aan de magisters in haar plaats en nadat de mansa ontdekte dat hij...’
‘Opgelicht was?’ vroeg Marius met een hoopvol gegrinnik. ‘Bedrogen?’
‘… de verkeerde vrouw had gekregen…’ ik maakte mijn zin af met een woedende blik die de vermetele militair een verrast lachje en een verontschuldigend gebaar ontlokte, ‘…was hij boos.’
‘Je vermoorden lijkt een onverwacht harde reactie,’ mompelde Marius terwijl hij de roodgouden pracht van zijn snor met vinger een duim glad streek.
‘Hij was heel erg boos,’ zei ik dof.
‘Waar ga je nu heen?’
‘Mijn nicht vinden en waarschuwen. Vier Manen Huis wil haar nog steeds hebben.’
Amadou nipte nadenkend van zijn kom en zette die op de bank. ‘Waarom wil Vier Manen Huis zo wanhopig graag de dochter van een verarmde Feniciërs familie hebben, ongeacht welke geheimen de Barahals zouden kunnen verkopen en welke zaken ze vroeger misschien voor Camjiata hebben gedaan?’
Even werd mijn nieuwsgierigheid geprikkeld en vroeg ik me af tot hoe ver het bedrog van de Barahals was gegaan. Maar ik wist dat ik niet nog meer moest onthullen dan ik al had gedaan. ‘Ik kan niets zeggen tot ik met Beatrice heb gesproken. Dat zullen jullie vast en zeker begrijpen.’
‘Daar heeft ze je,’ zei Marius met een geamuseerd lachje.
‘We zullen je begeleiden naar Adurnam en naar je nicht,’ zei maester Amadou.
‘Bedankt.’ Tranen sprongen in mjn ogen, maar ik drong ze terug. Zacht vroeg ik: ‘Hebben jullie een gevangene gezien onder de Huissoldaten?’
‘Nee. Had je dat verwacht?’
‘Nee,’ fluisterde ik. ‘Nee.’
Hij wachtte even of ik nog meer zou zeggen. Toen ik dat niet deed, maakte hij een resoluut gebaar. ‘We vertrekken morgenvroeg. We kunnen er in twee dagen aankomen.’
Marius knikte als antwoord en daarmee was de discussie over.
Na een signaal van een van de priesters stond Marius op om het eerste stukje geroosterd vlees te offeren op het altaar en hij gooide er een hele kom wijn overheen. Daarna trokken we ons terug in de grootste tent die spaarzaam gemeubileerd was. In het achtergedeelte stonden een paar veldbedden, allemaal netjes opgemaakt met dekens. Een bediende nam onze mantels aan en hing ze aan ijzeren haken. We zaten in het voorste gedeelte op klapstoelen aan een kleine tafel. Twee komfoors zorgden voor warmte en drie lampen verlichtten onze maaltijd van geroosterd vlees, rapen en appels. Ondanks alles had ik verschrikkelijke honger en het was prettig om daar te zitten terwijl zij levendig met elkaar spraken. De twee mannen kenden elkaar goed en kibbelden als broers. Marius was ongeveer vijf jaar ouder, van dezelfde leeftijd, bleek, als Amadous oudere zuster.
‘Hoe kwam een jonge vrouw die net in Massilia was aangekomen ertoe om met een edelman uit het verre noorden van Tarrant te trouwen?’ vroeg ik Marius.
Hij wierp een blik op Amadou, die zijn hoofd schudde. De heer haalde zijn schouders op terwijl hij naar me glimlachte. ‘Houden jullie Feniciërs van muziek? Ik zou een slechte zoon van de Tarrants zijn als ik mijn gasten niet kon vermaken met een paar liederen.’
‘Na alles wat ik deze laatste weken heb doorgemaakt,’ zei ik, heel onbeleefd ben ik bang, ‘hoop ik dat jullie me niet kwalijk nemen dat ik een beetje achterdochtig ben. Wat als jullie samenspannen met Vier Manen Huis en mij willen gebruiken om Bee naar jullie toe te lokken?’
‘Dan zitten we in een impasse, maestressa Barahal,’ zei maester Amadou. Hij sprak op dezelfde beleefde toon die hij had gebruikt om onze surveillant op de academie, maestra Madrahat, te sussen door beter gemanierd en vriendelijker te zijn dan je zelf ooit zou kunnen. ‘Ik heb verteld zoveel ik kan. Jij hebt zoveel onthuld als je wilde. Of we vertrouwen elkaar, of onze wegen scheiden.’
‘Het zal voor ons allemaal duidelijk zijn dat ik weinig keus heb. Ik moet je hulp wel accepteren.’ Ik wilde mijn toon niet zo verbolgen laten klinken, maar het ging niet anders. ‘Als ik ondankbaar lijk, komt dat omdat ik onder moeilijke omstandigheden heb moeten vluchten voor mijn leven, zoals jullie hoogstwaarschijnlijk kunnen zien aan de smerige en wanordelijke staat waarin ik mij bevind. Als jullie mij levend naar Adurnam kunnen krijgen, zullen mijn nicht Beatrice en ik jullie dankbaar zijn.’
Amadous mond verstrakte door onuitgesproken gedachten en emoties.
Heer Marius lachte. ‘Wat is dit, broer? Ben je echt gevallen voor de mooie ogen en aantrekkelijke vormen van een vrouw?’
‘Neem me niet kwalijk, heer Marius, maar ik vind het niet leuk om te horen dat er op zo’n lichtzinnige manier over mijn nicht wordt gesproken.’
‘O, maar dat is in het geval van Amadou niet lichtzinnig, zou ik zo denken.’ Marius stond op en pakte een kist van onder het veldbed aan de linkerkant. Hij haalde een kleine harp tevoorschijn, zette die op zijn knie en begon hem te stemmen. Zijn gezicht ontspande tot een serieuze uitdrukking terwijl hij luisterde naar de trilling van elke snaar. Hij leek opeens ver van ons verwijderd en volgde de tonen. Even dacht ik dat een deur naar de geestenwereld open zou gaan en we erdoorheen zouden vallen.
Een uitbarsting van gelach buiten de tent sloeg de luiken van de werkelijkheid dicht over mijn dromerijen. Na een knikje van Amadou stapte de soldaat die bij de deur stond naar buiten. Een ogenblik later kwam hij terug met een andere soldaat achter zich aan.
‘Wat is er?’ vroeg heer Marius zonder op te kijken van zijn harp.
De soldaat begon te lachen, klopte twee keer op zijn borst en kuchte om zichzelf in de hand te krijgen voordat hij de twee mannen aansprak. ‘Heer Marius. Gezant.’
Gezánt? Ik staarde naar Amadou Barry, maar hij keek niet naar mij. Alleen de Romeinen in hun sterk geslonken keizerlijke republiek gebruikten de term ‘gezant’ voor hooggeplaatste bevelhebbers en ambassadeurs.
‘Er is een... naakte... man bij de wallen. En hij vraagt uitermate brutaal toestemming om...’
Ik stond zo snel op dat ik mijn knie stootte tegen de tafel en die moest vastgrijpen om te voorkomen dat hij omviel. Mijn hart bonkte als een razende. Ik kon nauwelijks een fatsoenlijke zin uitspreken. ‘Laat hem naar binnen. Snel! Zijn er wat kleren te vinden?’
Heer Marius begon nu echt te lachen. Toen hij zichzelf weer onder controle had en zijn ogen had uitgewreven, lukte het hem te spreken. ‘Een naakte man die naar mijn kamp komt? Is dat je verlaten echtgenoot, Catherine Hassi Barahal? Die zichzelf tentoon komt stellen ten behoeve van jou?’
Ik bloosde tot aan mijn oren omdat zijn woorden me dwongen om te denken aan een heel andere ontmoeting met Andevai Diarisso Haranwy dan we tot nu toe hadden meegemaakt. De twee soldaten en heer Marius bleven lachen, maar gezant Amadou Barry, wat hij verder ook mocht zijn, bezat voldoende barmhartigheid om medelijden met me te krijgen.
‘Als jij voor hem instaat, zullen we hem zeker toestaan zich bij ons gezelschap te voegen. Sergeant, laat hem het kamp binnenkomen.’
De tweede soldaat snelde naar buiten.
‘Krijg nou wat!’ riep heer Marius terwijl hij de harp voorzichtig teruglegde in zijn kist en die goed afsloot. ‘Dat wonder wil ik zelf wel eens zien. Het is te hopen...’ Hij brak zijn zin af en keek naar mij. Amadou legde een hand op zijn onderarm, op de manier waarop een man een blaffende hond tot stilte maant. Marius grinnikte, beende de tent uit en liet het aan Amadou over om het bevel te geven kleding te zoeken.
Ik greep een mantel van de haak en haastte me in het kielzog van heer Marius naar buiten, Amadou kwam achter mij aan. Het nieuws verspreidde zich door het kamp. De soldaten maakten grappen zonder hun waakzaamheid te verliezen.
‘Je kunt maar beter daar blijven, maestressa,’ riep heer Marius over zijn schouder. ‘De Huistroepen hebben net achter de wallen hun kamp opgeslagen. Ze hebben kruisbogen.’
Dus bleef ik staan en verplaatste mijn gewicht van de ene naar de andere voet, terwijl de officier en vijf mannen vooropliepen. Amadou bleef bij me.
‘Wie is het?’ vroeg hij.
‘Ik acht het waarschijnlijk dat het mijn broer is.’
Hij trok een wenkbrauw op. ‘Ik wist niet dat je een broer had, maestressa.’
‘Nee. Ik neem aan dat je dat niet wist.’
Een soldaat rende langs ons met een bundel kleren. Hij verdween ook door de opening in de wallen.
‘Hij heeft vandaag nog mijn leven gered,’ voegde ik eraan toe. ‘Ik wist niet of hij nog in leven was...’
Ik duwde een vuist tegen mijn mond, niet in staat verder te spreken. Mijn metgezel hield wijselijk zijn mond. Als hij op dat moment iets aardigs had gezegd, dan had ik zijn ogen uitgekrabd.
Ik hoorde mannen praten en praten, lachen en grapjes maken. Het duurde een eeuwigheid, net alsof ze een feestje hadden en mij helemaal waren vergeten. Het liefst was ik naar hen toe gerend om uit te zoeken waarom het zo lang duurde, maar ik dacht aan kruisbogen en pijlen en deed het niet. Uiteindelijk kwam een zestal mannen in het zicht met Rory in hun midden. Hij hinkte een beetje – zijn voeten waren nog bloot maar voor de rest was hij fatsoenlijk gekleed – en gooide zijn hoofd achterover terwijl hij lachte om een soldatengrap.
Misschien kreunde ik eerst toen de wanhoop mijn hart verliet. Toen gilde ik. ‘Rory!’ Ik rende naar voren en wierp me zo hard tegen hem aan dat hij achteruit wankelde door de botsing en een arm om me heen sloeg terwijl ik mijn gezicht tegen zijn mantel drukte.
‘Je bent veilig,’ riep ik als een toneelspeler in het theater. ‘Ik dacht dat je dood was.’
‘Ze waren te verbaasd om doeltreffend terug te vechten. En de overgebleven paarden raakten in paniek. Op één na gingen ze er allemaal vandoor.’
Net op het moment dat hij zijn lippen aflikte, keek ik op. Hij zag er verdacht zelfvoldaan uit.
‘Ik wist niet dat je dat kon doen,’ zei ik met een zijdelingse blik op de soldaten die nu naar ons stonden te kijken met de sentimentele gezichtsuitdrukking van mannen die doen alsof ze groot en stoer zijn maar in werkelijkheid met uiterste tederheid en genegenheid baby’s op hun knie paardje laten rijden.
‘Ik ook niet!’ antwoordde hij met een grijns. ‘Het... gebeurde gewoon.’
We begonnen te lachen en ik deed een stap terug en wreef in mijn ogen. ‘Ben je gewond?’
‘Een botscherf sneed in een poot. Niets belangrijks. Maar wie zijn deze aardige kerels die me deze prima kleren hebben gegeven? En ruik ik rúndvlees?’
Zonder verdere uitleg stelde ik hem voor als mijn broer Roderick en onze gastheren lieten hoffelijk nog een bord met eten en een klapstoel brengen. Rory kletste en lachte uiterst charmant met Marius en Amadou, en paste af en toe laarzen die soldaten naar binnen brachten, maar die geen van alle pasten.
Ik staarde naar hem, nauwelijks in staat te geloven dat hij het had overleefd. Zijn gezicht, zijn gebaren, zijn lange zwarte vlecht, waren me allemaal zo vertrouwd geworden alsof ik hem al heel mijn leven had gekend, toch had ik hem nog maar een paar dagen geleden voor het eerst ontmoet. Ik begreep het niet. Was dit de betekenis van verwantschap? Een gevoel, diep in je botten, dat de persoon naast je een deel van je is? Onverbrekelijk verbonden met jezelf? Dat je niet jezelf kon zijn zonder hun bestaan als onderdeel van het bouwwerk van je eigenste ik?
Niemand van ons is een onveranderlijk en opzichzelfstaand ding. We zijn niet statisch en niet passief. Net zoals een familie of het hof van een prins bestaat uit meerdere mensen in één verband, is een persoon meerdere mensen in één, altijd onafgemaakt en altijd als de stroom van een rivier die immer veranderend verder en verder stroomt naar de oceaan die groter is dan alles bij elkaar. Je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen.
‘Zit je te filosoferen?’ vroeg Rory, alsof hij mijn gedachten kon horen. ‘Normaal gesproken ben je niet zo lang stil, Cat. Tenzij je me bewust negeert, natuurlijk.’
Ik schudde mijn gemijmer van me af. ‘Alleen wat getob,’ zei ik.
Heer Marius stond op. ‘Het zal een lange nacht worden. Ik neem aan dat het gezelschap dat jullie achtervolgt het in zijn hoofd zal halen vannacht een aanval te ondernemen, dus zal ik de helft van mijn mannen wakker laten blijven en de andere helft laten slapen in hun laarzen.’
‘Ik zal de tweede wacht nemen,’ zei Amadou.
‘Dank u, gezánt,’ zei ik met een, naar ik hoopte, sarcastische glimlach.
Hij had het fatsoen om beschaamd te kijken. Hij en heer Marius lieten ons alleen in de tent.
‘Wat is een gezant?’ vroeg Rory.
‘Een heel belangrijke man in Rome. Ik kan het niet bevatten. Het lijkt waar dat hij en zijn zussen en tante gevlucht zijn uit Eko...’
‘Eko?’
‘Je weet echt helemaal niets, hè?’
‘Nee,’ beaamde hij vrolijk. ‘Echt niets! Maar dat paardenvlees was lekker.’
Ik lachte en vertrok daarna mijn gezicht omdat ik besefte dat hij het niet over ons avondeten had. ‘Je bleef daar om te eten terwijl je niet wist of ik leefde of dood was?’
‘Ik kom erachter, lieve zus, dat ik niet helemaal mezelf ben wanneer ik in mijn natuurlijke gedaante ben hier in de Dode Landen. Het duurde even voordat ik tot mezelf kwam. Nadat dit was gebeurd, heb ik je spoor onmiddellijk gevolgd. En ben heel blij dat ik je levend en onbeschadigd terug heb gevonden. Wat is Eko?’
‘Het is een plaats hier heel ver vandaan aan de kust van een land waar eens een welvarend keizerrijk opkwam. Een verschrikkelijke pest verwoestte het land. Degenen die konden, vluchtten en gingen ergens anders wonen, maar natuurlijk vergaten hun afstammelingen nooit waar ze vandaan kwamen. Kortgeleden heeft een aantal onverschrokken kolonisten de oude haven van Eko opnieuw opgebouwd, met het idee dat ze zouden terugkeren naar hun verloren vaderland. Maar ze werden aangevallen en verslagen. De overlevenden keerden terug naar Europa naar de families en stamverbanden waar ze vandaan waren gekomen. Ik dacht dat Amadou Barry gewoon een jongeman was van een welgestelde Fula bankiersfamilie, die onderdeel uitmaakte van de groep die probeerde zich daar opnieuw te vestigen en uiteindelijk na de ramp hier in Adurnam een nieuw leven probeert op te bouwen. Nu hoor ik dat hij wordt aangesproken als gezant, wat betekent dat hij verbonden is met Rome! In welke hoedanigheid hij de titel van gezant draagt weet ik niet, en ook niet waarom hij zich voordeed als student...’
Rory geeuwde. ‘Hij ruikt schoon. Hij en de andere man willen ons geen kwaad doen, niet als die hyena’s die achter de oude aarden wallen zitten te wachten.’
‘Hyena’s? Wat zijn dat?’
‘Doet er niet toe. Smerige wezens. Ik haat ze. Hyena’s, bedoel ik, niet onze redders. Ik ben moe. Ik heb slaap nodig.’
Hij nam een van de veldbedden in bezit en trok de dekens tot over zijn hoofd. Zijn adem ging onmiddellijk langzamer. Kon iemand zo snel in slaap vallen?
Een kuchje deed me schrikken; een soldaat stak zijn hoofd naar binnen en maakte een gebaar. ‘Wilt u dat ik de lampen lager draai, maestressa? Of de komfoors opstook?’
‘Dank je.’
Hij deed wat gedaan moest worden, klusjes die ik in mijn eigen huis zelf zou hebben gedaan. In het huis dat ik als het mijne had beschouwd. De verwarring in mijn hart maakte me rusteloos. Tante en oom hadden me verraden, en toch hádden ze een poging ondernomen me te redden voordat ze het opgaven en me mee lieten nemen door Andevai. Wat hadden ze gedacht dat er zou gebeuren nadat het bedrog was ontdekt?
Want hoe hard ik ook nadacht over de uitkomst, ik moest aannemen dat ze geweten hadden dat ze me dodelijk gevaar instuurden. In ieder geval in levenslange dienstbaarheid. De Barahals wisten hoe ze moesten dienen; zo hadden ze in hun levensonderhoud voorzien. Had Daniel geweten van het contract? Waarom waren hij en mijn moeder direct na de gevangenneming van Camjiata uit Adurnam vertrokken? Dertien jaar geleden. Hetzelfde jaar, leek het, dat de familie Barry de ramp in Eko was ontvlucht – 1824 was een heel veelbewogen jaar geweest, nietwaar?
Ik stond op, wilde buiten gaan lopen om mijn verwarde gedachten te kalmeren, maar zodra ik stond, begonnen mijn benen te trillen en stortte ik bijna in. Struikelend ging ik naar het lege veldbed en plofte er trillend op neer. Ik had nauwelijks voldoende kracht om te gaan liggen en de dekens over me heen te trekken omdat ik huiverde van uitputting. Ik sloot mijn ogen en werd overmand door slaap.
In mijn dromen zong een man, en het geluid van harpsnaren opende een pad tussen deze wereld en de andere zijde, een glinsterend lint van puur geluid dat stroomde als een rivier van zilver vuur. Rory grinnikte, of spinde, en toen trok een geluid van uitroepen en het gekletter van wapens me uit de diepte de nachtelijke tent in. Het was verschrikkelijk koud op een zweem van warmte na die opsteeg uit de laatste afgedekte kooltjes. De rode gloed gaf net genoeg licht om te zien dat er niemand op het andere veldbed lag.
Had ik Rory’s terugkeer alleen gedroomd?
Alsof mijn gedachten een oproep waren, kwam hij de tent binnen. Hij grinnikte zacht op die spinnende manier van hem, en bewoog zich heimelijk, zich duidelijk niet bewust dat ik wakker was en volmaakt op de hoogte van zijn gesluip. Waar was die verdomde idioot zo laat heen gegaan? Ik wilde gaan zitten en spreken, maar hoe ik het ook probeerde, ik kon mijn ledematen niet omhoogkrijgen of mijn lippen bewegen om te vragen wat er aan de hand was.
‘Slaap, kleine zuster,’ zei hij terwijl hij zich uitstrekte op het andere veldbed, terug tussen de dekens. ‘De magister en zijn troepen deden een aanval over de wallen, maar ze zijn teruggestuurd met hun staart tussen de poten.’
Opeens werd ik wakker in de ochtendschemering, met open ogen en rusteloze benen zoog ik mijn longen vol uitzonderlijk koude lucht. Rory sluimerde op het andere veldbed. Huiverend van de kou glipte ik onder de dekens vandaan, trok mijn laarzen en handschoenen aan en haastte me naar buiten terwijl ik zacht de soldaten vervloekte die geen po hoefden te gebruiken om zich ’s morgens te ontlasten. In het gezelschap van mannen konden ze dat doen waar ze maar wilden. De wijn van gisteravond drukte tegen mijn blaas.
Buiten bleef ik even staan om de omgeving in me op te nemen. Schildwachten stonden op de wallen. Lampen schenen in de tent achter me en ik hoorde mannen zacht maar intens met elkaar praten. Ik keek naar de gebouwen die verspreid binnen de wallen stonden. De tempel stond op de heuveltop, waar zijn pilaren de eerste stralen van de zon konden opvangen, niet dat er vandaag veel zon zou zijn vanwege de laaghangende bewolking. De buitenhaard onder het dak, waarin nog een vuur brandde, de goed afgesloten keukenschuur, het hutje van de priesters met een klein rookwolkje uit de schoorsteen en de soldatententen. Omdat ik me ongemakkelijk voelde in een kamp waar ik de enige vrouw was, reikte ik diep naar mijn vermomming en sloop ongemerkt naar het privaat. Nadat ik mijn behoefte had gedaan, kwam ik tevoorschijn in de aanhoudende schemering van een bewolkte winterochtend.
‘Die vervloekte koude magiër! Hij en zijn driedubbel vervloekte koud staal!’ Heer Marius beende mijn gezichtsveld binnen in een onvervalste Keltische woedeaanval, als een bliksemende donderwolk. ‘Ik sleep ze voor het gerecht. Ik zal een advocaat naar Vier Manen Huis sturen, om bloedvergoeding te eisen, dat beloof ik je. Eén snee. Eén vervloekte snee. Zijn ziel uit hem gesneden. Wat haat ik ze!’
Hij liep langs me zonder me te zien. Een soldaat leidde twee paarden, één belast met een lichaam gehuld in een deken en aan het zadel vastgebonden: een dode man.
‘Marius, is dit verstandig?’ riep Amadou, die eraan kwam rennen. Er zat een vlek op de mouw van zijn jasje en zijn rug was bedekt met grassprieten, alsof hij tegen de grond was gedrukt. ‘Je zult alleen rijden. Een gemakkelijk doelwit.’
‘Op klaarlichte dag zullen ze de neef van de prins van Tarrant niet aanvallen, omdat ze weten dat Vier Manen Huis de schuld zal krijgen als ik als lijk tevoorschijn kom. Dat achterlijke misbaksel van een koude magiër heeft zich gedragen als een roekeloze idioot. Ik kan niet begrijpen wat hem heeft bezield om te denken dat hij míjn kamp binnen zou kunnen kruipen met zijn soldaten en iemand kidnappen die ik – ík – in bescherming had genomen. Ik zal naar het landhuis rijden en hulptroepen sturen. Ze zullen merken wat ze hebben veroorzaakt door een familielid van Tarrant te beledigen!’
Zonder blijk te geven dat hij mij had gezien, steeg hij op en reed met het andere paard aan een leidsel achter het zijne alleen weg door de opening in de wallen.
‘Breek het kamp op,’ zei Amadou met een stem die gewend is te bevelen.
De mannen gehoorzaamden onmiddellijk. Op de academie had ik gedacht dat hij charmant bescheiden was. Als ik had gezegd dat ik hem de ijdelste jongen vond die ik ooit had ontmoet, had ik dat alleen gedaan om Bee te plagen met haar verliefdheid. Zeker vergeleken met een man als, bijvoorbeeld, Andevai, zag ik bij hem geen noemenswaardige ijdelheid.
Net op het moment dat Rory tevoorschijn kwam, liep hij naar de tent waarin ik had geslapen. Ze spraken kort met elkaar. Amadou draaide zich om en zocht het kamp af, zijn blik gleed over me heen voordat hij zich weer omdraaide naar mijn broer en verbaasd zijn schouders ophaalde. Rory wees me niet aan, hoewel hij overduidelijk wist waar ik was, zelfs al kon niemand anders me zien. Ik was mijn vermomming vergeten.
Ik ging bij het vuur zitten en borstelde mijn rokken af waardoor ik mijn verhulling van me afschudde.
‘Daar is ze,’ zei Roderick.
Gezant Amadou Barry liep naar me toe. ‘Ik hoop dat u vredig hebt geslapen, maestressa.’
‘Wat is er met die soldaat gebeurd?’
‘Gedood door koud staal. We hebben een paar lichtgewonden, maar hij is helaas dood. We vertrekken zodra het kamp is afgebroken. Jij rijdt in het midden van de formatie voor het geval hun boogschutters besluiten hun kruisbogen op jou uit te proberen. Maar het lijkt erop dat we hen hebben verdreven, want ze zijn vanmorgen nergens te zien.’
Een man was gestorven door mijn toedoen.
Gezegende Tanit, geef hem een rustige overgang en maak zijn reis gemakkelijk. Geef zijn familie vrede.
De laaghangende bewolking kleurde de wereld grijs. We vertrokken in een bittere stemming, vol schrille tonen van ongestemde, valse snaren. Later begon het te regenen.
De volgende dag bereikten we zonder verdere incidenten Adurnam aan het eind van de middag.