28
Niemand had Bee gewaarschuwd. Een bediende opende een deur en ik liep achter Amadou de zitkamer in. In het begin verborg zijn lichaam mij. Ik zag een ruime kamer verlicht door veel lampen tegen de opkomende schemering. De muren waren beschilderd met hoekige strepen in een visgraatmotief in rood, zwart en geel. Een eikenhouten schoorsteenmantel gebeeldhouwd met hagedissen overkapte een stenen vuurplaats waarin een circulatiekachel was geplaatst; het vuur erin straalde zoveel warmte uit dat ik begon te zweten en eraan moest denken hoe smerig ik was. Ik had geen gelegenheid om even op adem te komen.
Op een van de banken in de Romeinse stijl zat een vrouw die niet ouder was dan tante Tilly en er trots uitzag. Ze droeg geborduurde gewaden van glanzend damast in felle oranje en groene kleuren. Haar ingewikkelde kapsel van vlechten werd aangevuld door gouden oorbellen in de vorm van ringen die tot op haar schouders hingen. Ze was een elegante, gracieuze, mooie vrouw van Afrikaanse afkomst; Amadou leek op haar. De tweelingzusjes zaten op krukken tegenover elkaar aan een tafel en regen kralen, munten en andere kleine dingetjes tot een ketting. Ze legde allebei hun werk neer en keken op met een vrolijke glimlach.
‘Amadou!’ riepen ze, maar toen ze Roderick achter me zagen staan, keken ze de andere kant op.
Amadou liep naar voren om zijn tante te begroeten en opeens zag ik Bee op een andere bank zitten met een schetsboek op haar schoot en een potlood in haar linkerhand. Haar woedende frons, gericht op de open bladzijde, deed me giechelen, deels van plezier maar ook omdat ik na al die tijd zo verschrikkelijk opgelucht was om haar levend en gezond te zien. Maar waarom was ze zo boos?
Ze hoorde mijn gegniffel. Ze keek op. Met een oorverdovende gil gooide ze schetsboek en potlood dwars door de kamer en ze sprong op. Haar gezicht veranderde volkomen en ze vloog door de ruimte tussen ons en wierp zich in mijn armen. Ik had willen huilen, maar Bee’s omarming was zo verpletterend dat ik bijna geen lucht in mijn longen kon krijgen, laat staan dat ik de adem kon vinden om te snikken.
Zo bleven we een tijdje staan, dicht tegen elkaar aan, en hielden elkaar vast met mijn wandelstok tussen ons in. Ik kon niet denken. We waren weer samen. Dat was het enige wat ertoe deed.
Uiteindelijk opende ik mijn ogen. Over haar hoofd heen zag ik Roderick beleefdheden uitwisselen met de tante, die hem duidelijk net zo charmant vond als hij zichzelf vond. Amadou trok twee houten krukken bij met poten die gebeeldhouwd waren als die van een antilope, en de mannen gingen voor zijn tante zitten. Rory glimlachte naar de tweeling terwijl Amadou naar voren boog om te praten met zijn tante, die zijn rechterhand tussen haar handen hield.
Bee moet hebben gevoeld dat mijn aandacht zich verplaatste. Ze verloste me uit de omklemming. Haperend haalde ik diep adem en strompelde naar voren, me ervan bewust dat ik de vrouw die Bee bescherming had geboden onheus had bejegend. Maar ze was hoffelijk en haar nichtjes waren een beetje verlegen. Toch leken ze oprecht blij me opnieuw te zien, hoewel ik zeker weet dat ik op de academie nooit aardig genoeg tegen hen had gedaan om hun vriendelijke begroeting te verdienen.
‘Je kent mijn halfbroer Roderick vast nog wel, Beatrice,’ zei ik en ik hoopte dat ik haar niet zou hoeven schoppen. ‘Hoewel het ontzettend lang geleden is dat we hem voor het laatst hebben gezien.’
Ze richtte haar borende blik op me, op zoek naar geheimen. Daarna keek ze naar hem.
‘Ik kon die lieve Rory toch onmógelijk vergeten!’ Zwierig kuste ze hem vol op beide wangen, duidelijk warmer dan hij had verwacht.
Hij keek even naar mij als om hulp te vragen in het omgaan met een bloem wiens schoonheid giftige doornen zou kunnen verbergen.
Bee deed een stap terug en keek Rory even aan, daarna wierp ze zo’n woedende blik op Amadou dat ik gelachen zou hebben als ze niet bereid had geleken een mes in hem te steken... of hem te kussen. Het was moeilijk te zeggen. Hij drukte een handpalm tegen zijn voorhoofd, besefte dat hij dit deed en keek smekend naar zijn tante.
‘Ga zitten alsjeblieft,’ zei zijn tante. ‘Dit is onverwachts.’
Er werd water gebracht, daarna koffie en gesuikerde gember, boska en kersen. Amadou beschreef onze ontmoeting bij Koud Fort beknopt. Hij was duidelijk verontrust dat heer Marius nog niet terug was en zijn tante nam de gelegenheid te baat om voor te stellen dat zij samen naar het kantoor van hun klusjesman zouden gaan om te zorgen dat er een boodschap werd gestuurd naar het prinselijke hof in Adurnam. De tweeling werd meegetroond in deze onderneming. Het werd zo gracieus gedaan dat ik nauwelijks de tijd had om te beseffen dat ze dit bewust had gedaan om ons alleen te laten, tot Bee toestak.
‘Wie ben je echt?’ Ze ging met haar handen op haar heupen staan en keek Roderick boos aan. ‘Dat je mijn onschuldige nicht zover hebt gekregen om jou haar bróér te noemen.’
Zorgeloos ging hij op de dichtstbijzijnde bank zitten, strekte zijn lange benen uit en leunde met gekruiste armen achterover. ‘Ik hoef de waarheid niet te verdedigen.’
Ze staarden elkaar woedend aan; de mentale krachtmeting was begonnen. Het was duidelijk dat geen van beiden als eerste zou toegeven.
‘Hij is echt mijn broer,’ zei ik en ik liet mijn hand langs mijn gladde wandelstok glijden die me was gegeven door een eru die me ‘nicht’ had genoemd. ‘Of dat zou hij kunnen zijn, als we verwekt zijn door dezelfde man.’
‘Het haar is hetzelfde,’ gaf ze schoorvoetend toe. ‘En jullie gezichten lijken wel een beetje op elkaar. Misschien. Waarom heb je een wandelstok, Cat?’
‘Om me ’s nachts te beschermen. Je zult niet geloven wat ik allemaal heb meegemaakt.’
‘Misschien wel,’ zei ze onheilspellend, als een storm die op het punt staat los te barsten. Ze plofte naast Rory neer en negeerde hem op precies dezelfde manier waarop ze haar kleine zusjes negeerde als ze niet geïnteresseerd was in wat die deden. Haar blik volgde mij toen ik door de kamer liep om haar schetsboek en potlood te pakken en die naar haar terugbracht. Ik ging aan haar andere kant op de bank zitten en liet mijn vingers over de geborduurde zijde glijden. Nog nooit had ik zoiets duurs aangeraakt, dat wist ik zeker. De bescheiden indeling van het huis gaf de indruk van eenvoud, een beetje zoals Amadou Barry, maar je kon aan de kwaliteit van het meubilair zien dat de familie alleen geen statiger huis onderhield omdat ze ervoor koos dat niet te doen.
‘Inmiddels ben ik in staat alles te geloven,’ zei ze duister terwijl ze haar schetsboek tegen haar borst drukte. ‘Ik zou zelfs kunnen geloven dat mijn eigen vader en moeder mijn lieve nicht onder valse voorwendsels aan slechte magisters hebben gegeven, nu ik weet dat ze zichzelf jaren geleden hadden verplicht tot een contract dat in feite verordonneerde dat ik moest worden overgedragen aan het magiërshuis.’
‘Wist je het?’ fluisterde ik en ik voelde aan een volmaakte roos gemaakt met kleine rode steekjes.
‘Kun jij je werkelijk indenken dat als ik het had geweten, ik gedwee zou hebben toegekeken en hen jou zou laten opofferen voor mij?’
Tranen prikten. ‘Nee,’ zei ik met verstikte stem. ‘Dat heb ik nooit geloofd, absoluut niet.’
Ze pakte mijn hand. Ik draaide de armband die ze mij had gegeven van mijn pols en deed hem weer om die van haar, het teken van ons verbond. Op deze manier sloten we vrede.
‘We werden allebei misleid,’ foeterde ze terwijl ze de armband steeds opnieuw om haar pols draaide. ‘Voorgelogen. Gebruikt. Ik ben zo boos dat ik zou kunnen...’
De emoties op haar expressieve gezicht veranderden zo snel dat het duizelingwekkend was.
Rory leunde naar voren. ‘Wát zou je kunnen? Ik ben een en al oor.’
‘Dat was bij wijze van spreken, jij achterlijke idioot,’ zei ze met dezelfde laatdunkende minachting waarmee ze haar zusjes behandelde als die haar ergerden. ‘Ik kon niets doen, ik zat hier maar en was dankbaarheid verschuldigd aan deze zeer edele, hooggeplaatste en ongelooflijk rijke mensen die zo grootmoedig bereid waren om een treurige, verarmde, nederige Barahal beschutting, voedsel en een bed te bieden.’
Ze werd heel, heel rood, alsof ze zich schaamde.
‘Bee!’ zei ik.
Ze sprong op en liep naar het raam met haar rug naar mij toe. ‘Ik weet helemaal niet wat jij allemaal hebt doorgemaakt, en nu zit ik hier over mijn eigen probleempjes te praten. Ik ben verschrikkelijk egoïstisch.’
Tot mijn verbijstering barstte ze in tranen uit. Echte, heftige tranen.
Ik rende naar haar toe en omarmde haar, maar ze duwde me weg en vloekte zo verschrikkelijk dat ik lachte. Ze wreef in haar ogen en wierp een dodelijke blik op Rory, die zijn ogen had gesloten en deed alsof hij er niet was.
‘Bee! Wat is er gebeurd?’ vroeg ik dringend.
‘Nee, jij eerst,’ riep ze. ‘Vertel me wat ze jou hebben aangedaan!’
‘Ik zal je alles vertellen, maar ik wil eerst jouw verhaal horen zodat ik een plan kan bedenken.’
Ze legde een handpalm tegen het volmaakt geslepen glas van een van de ramen. In de wintertuin waren de groene taxushagen het felste kleuraccent, bladerloze fruitbomen omlijstten een pad naar verschillende ronde graanschuren die deels verborgen werden door schuttingen van wilgentenen. Daarachter lagen stallen en een wasschuur. De hoge stenen grensmuur werd afgeschermd door gesnoeide wintergroene taxusbomen, als beschermers tegen magie. Voor een huis in Adurnam hadden ze veel land.
Ik wachtte, en ze begon.
‘Je kunt je voorstellen wat er gebeurde nadat de magister je die nacht had meegesleept. Moeder en vader sliepen niet. Een paar kisten werden gepakt met kleren, benodigdheden en vaders privécorrespondentie.’
‘Wat gebeurde er met het pakje dat Andevai – de magister – oom had gegeven?’
‘Dat hebben ze als eerste helemaal verbrand. Ze gooiden dat boek dat jij vond ook op het vuur.’
‘Leugens die de Romeinen vertelden?’
‘Ja. Maar toen ze niet keken, haalde ik het uit het vuur en verborg ik het achter oom Daniels verslagen. Die ze achter hebben gelaten.’
‘Ze hebben de verslagen achtergelaten? Hoe konden ze?’
Ze haalde haar schouders op. ‘We verlieten het huis voordat het ochtend was en gingen rechtstreeks naar de haven. Een Kena’ani kapitein was verplicht om ons mee te nemen toen vader zich beriep op het oude gebruik van moederhuis. Terwijl we in een kajuit op het schip zaten te wachten, vertelden mama en papa me de waarheid. Dertien jaar geleden legde Vier Manen Huis een contract op aan de Hassi Barahal familie. De magisters hadden bewijs dat de Barahals hadden gespioneerd voor Camjiata tijdens zijn campagne terwijl ze tegelijkertijd informatie verkochten aan de prins en de magiërshuizen die samen tegen Camjiata vochten. In ruil voor het geheimhouden van deze oplichterij kregen de magisters recht op de oudste dochter van de Barahal familie. Zolang ze nog minderjarig was, konden ze haar opeisen wanneer ze maar wilden. Mij, Cat. Ze wilden mij, niet jou.’
‘Ik weet het.’
‘Hoe konden mama en papa denken dat ik ze ooit zou vergeven nadat ik erachter was gekomen?’
‘Bee...’
‘Laat me mijn verhaal afmaken. Het tij keerde en het schip zeilde weg. Ik haalde de loods over om mij aan boord van het loodsbootje te smokkelen toen hij terugkeerde naar de haven. Het schip kon niet draaien vanwege het tij, dus gingen ze zonder mij naar Gadir. Ik hoop dat ze denken dat ik van boord ben gesprongen en verdrónken ben!’
‘Bee!’
‘Dat meen ik niet! Vanwege de meisjes. Ik heb een briefje achtergelaten. Ik wilde niet dat Hanan en Astraea zich zorgen zouden maken. Ze waren zo bang, want ik moest ze uit hun bed halen en ze zich laten aankleden in het donker terwijl het zo verschrikkelijk koud was. Shiffa en Evved en Kok gingen ook mee, maar ik wist dat Pompey en Callie achter waren gebleven. Ik liep naar huis. Maar weet je, Cat, er was bijna geen eten over in de voorraadkelder, alleen genoeg steenkool voor een week en helemaal geen geld. Ik kan me niet indenken hoe we de winter overleefd zouden hebben als we niet gedwongen waren om te vluchten!’
‘Maar...’
‘Pompey ging terug naar zijn familie op het platteland. Ik gaf hem wat spulletjes die hij kon verkopen, want ik vond het alleen maar eerlijk dat hij wat loon meekreeg bij het afscheid. Callie kon nergens heen, weet je. Ze heeft geen familie. Ik kon haar niet de straat op sturen, dus verkochten we een paar dingen die mama en papa hadden achtergelaten. Toen ik eenmaal zeker wist dat we voldoende steenkool hadden om de keuken te verwarmen en graan om ons een paar maanden te voeden – want Callie weet precies waar ze de goedkoopste levensmiddelen kan vinden op de markt – ging ik naar de academie en vroeg een gesprek aan met het schoolhoofd. Ik vroeg hem contact op te nemen met Vier Manen Huis zodat ik me kon inruilen voor jou.’
‘Bee!’
‘Maar eerst liet hij me een beschrijving geven van de ceremonie waarvan we getuige waren, toen de jellie werd binnengebracht.’
‘Het is djéli,’ zei ik. Toen: ‘Maar je ging naar boven. Je was er geen getuige van.’
‘Ik gluurde! Nadat ik de ceremonie beschreven had, vertelde hij me dat de wet het hoofd van het huis toestaat zich te ontdoen van elke minderjarige die onder zijn toezicht staat, net naar het hem goeddunkt. Dat betekent dat papa het volste recht had om jou, zolang je nog niet volwassen was, tegen je wil te laten trouwen. Erger nog, een huwelijk dat geketend is door magie kan onder geen enkele omstandigheid verbroken worden, anders dan door de dood van een van de betrokkenen.’ Ze pakte mijn pols zo stijf vast dat het pijn deed. ‘Ze probeerden je te doden, of niet soms, Cat? Of níét soms?’
Mijn stem was een schor gefluister. ‘Ja.’
‘Maar je ontsnapte aan die vreselijke magiërs! Je ontsnapte, Cat, en je kwam terug. Ik wist dat je dat zou doen.’
Ze had een blos en zag er geweldig uit, schitterend in haar verontwaardiging en trots. Alsof de toverkunst van schoonheid had geroepen, ging de deur open en stapte Amadou Barry, gezant van Rome, de kamer binnen. Toen hij haar zag, bleef hij staan alsof hij tegen een muur was opgelopen. De kamer had kunnen ontploffen in een razende storm van vurige vliegende varkens, maar hij zou alleen maar oog hebben gehad voor Beatrice.
‘We hebben je niet nodig,’ zei ze hooghartig en ze wuifde hem weg met haar hand.
Hij opende zijn mond, sloot hem weer en ging naar buiten. De deur viel met een klap achter hem dicht.
‘Nou nou, dat is nogal een verandering,’ zei ik terwijl ik bedacht dat Andevai ruzie zou hebben gemaakt in plaats van zich terug te trekken. ‘Ooit deed je weinig anders dan kwijlen over zijn mooie ogen en uitstekende manieren.’
‘Ik zie hem niet. Ik erken hem niet.’
‘Je ziet zo rood dat ik het gevoel krijg dat ik me koelte moet toewuiven. Wat is er gebeurd?’
‘Ze houdt van hem, ze houdt van hem,’ jende Rory op precies dezelfde manier waarop de dertienjarige Hanan haar oudere zuster zou plagen.
Beatrice sloeg haar armen over elkaar en keek hem woedend aan. ‘Wie denk je dat er wint, beste neef, als wij met elkaar in gevecht raken?’
Hij lachte volstrekt onaangedaan, volledig onberoerd door de blik die elke andere man zou hebben gevloerd. ‘Je bent verrukkelijk als je boos bent. Ik zou je zo kunnen opeten.’
‘Probeer het maar eens,’ kaatste ze terug. ‘Je doet me denken aan dat kleine beest Astraea, hopeloos verwend.’
‘En jij doet me denken aan mijn jongere zus – niet Cat, maar de andere – die zo vermoeiend is en egocentrisch en die nooit haar mond houdt en de hele dag schreeuwt om aandacht.’
Ik kwam tussenbeide voordat het gevecht echt gemeen werd. ‘Bee, hij maakt geen grapje. Hij kan je echt opeten. Vertel me eens wat het schoolhoofd nog meer zei.’
‘Hij vertelde me dat ik onder geen beding naar huis kon gaan. Dat Vier Manen Huis waarschijnlijk achter me aan zou komen. Hij stuurde zijn hond...’
‘Zijn hond?’ vroeg Rory likkebaardend.
‘Zijn assistent, de albino uit het oosten,’ zei ze ongeduldig. ‘Maar goed, de hond ging op onderzoek uit en kwam terug met het verhaal dat soldaten die het livrei van Vier Manen Huis droegen zich voor ons huis hadden opgesteld. Dus bood het schoolhoofd aan mij te beschermen. Je kunt je mijn verbazing voorstellen toen hij Amadou Barry liet komen. Die geen student is. Hij is een vertegenwoordiger die voor Rome werkt.’
‘Hij is een gezant.’
‘Ja, zo sprak het schoolhoofd hem tenminste aan.’ Haar lippen trokken op in een ironische, zelfs bijna sarcastische, glimlach. ‘En omdat ik heel slim ben, kwam ik erachter dat gezant Amadou Barry degene is die dat boek naar de academie heeft gebracht.’
‘Leugens die de Romeinen vertelden? Waarom zou een Romeinse gezant dat boek bezitten?’ Maar toen herinnerde ik me Shiffa’s woorden. ‘Tenzij het inderdáád een codeboek was. Geschreven door een Barahal. Je denkt toch niet...’
‘Dat hij naar de academie kwam om in de gunst te komen bij de Barahal meisjes? Wier ouders er misschien meer vanaf wisten?’ Lieflijk knipperde ze met haar wimpers en glimlachte daarna wreed. ‘Ik vertelde hun dat papa het heeft verbrand.’
‘Hoe ben je hier gekomen?’
‘Ik had weinig keus. Het schoolhoofd vertelde me vriendelijk dat zelfs een magiërshuis het niet zal wagen de residentie binnen te dringen van een familie die gelieerd is aan de adel van Rome. Maar je kunt van me aannemen dat hoe veilig ik hier ook ben, hoe goed ik ook werd behandeld, ik toch niet meer ben dan een mooie vogel in een mooie kooi. Ik verdroeg het omdat ik wist dat ik uit handen van het magiërshuis moest blijven tot jij terug was gekomen.’
Ik keek haar eens goed aan. ‘Dat kan niet de enige reden zijn.’
Ze bloosde. ‘Ja, ik kreeg Amadou elke dag te zien, en sprak elke dag ongedwongen met hem. Dus verbleef ik hier heel vreedzaam en zelfs op mijn gemak terwijl de weken voorbijgingen, in de wetenschap dat de loyale hond van het schoolhoofd een aparte bewaker had neergezet bij ons huis om ervoor te zorgen dat Callie niet werd lastiggevallen. En om op te letten of jij terugkwam. En toen…’ – ze trilde – ‘… en toen kuste hij me.’
Rory grinnikte. ‘De man stinkt van liefde voor jou, schatje.’
‘Niet zo grof, Rory,’ snauwde ik.
‘Hier gebeurt niets zonder dat zijn tante – hij noemt haar “Moeder” – ervan hoort,’ mompelde ze. ‘Ze sprak onder vier ogen met me. Haar vriendelijkheid was het ergste. Ik was een heel keurige jongedame, zei ze, maar het was uitgesloten dat een jongeman die van moederskant de kleinzoon was van een prins en van vaderskant een kleinzoon van de Valerii...’
‘De patriciër Valerii?’ riep ik.
‘Niet alleen dat, de Valerii Messalans.’
‘Doordat de stoom uit je oren komt, neem ik aan dat deze term voor jou iets betekent wat ik absoluut niet kan volgen,’ merkte Roderick loom op.
‘Afstammelingen van de Romeinse consul en aanvoerder die de enige overwinning van betekenis kan opeisen die Rome ooit op Quart Hadast behaalde,’ zei ik met mijn handen tegen mijn borst gedrukt. ‘Zij zijn de ergste vijanden van de Kena’ani. Bovendien trouwen ze nooit buiten hun patriciërsfamilies.’
‘Blijkbaar wel. Amadous moeder werd geboren in een prinselijke Fula familie. Zijn vaders vader was ook afkomstig van Fula adel, die bovendien enorm vermogende bankiers zijn. Híj is degene die trouwde met een Romeinse vrouw van Valerii afkomst. Maar dat kan me niet echt schelen, Cat. De oorlog met de Romeinen gebeurde zo lang geleden. Zijn tante maakte het heel duidelijk, o zo vriendelijk, dat wij Barahals te mín voor hen zijn. Elke verbintenis tussen ons was ondenkbaar. En hij... hij... Later vond hij me, en hij sprak zulke hartstochtelijke woorden tegen me dat ik helemaal duizelig werd. Hij bood me een bloemenhuwelijk aan, alsof ik maar een oogwenk zou overwegen om een jaar lang in zijn bed te slapen om daarna weggestuurd te worden als een ordinaire prostituee, want je weet dat dat is wat mensen denken over ons ‘Feniciërs’-vrouwen. Ik vertelde hem precies wat hij kon doen met zijn beledigende aanbod. Toen verontschuldigde hij zich heftig en sprak heel bitter over hoe onvergeeflijk zijn eigen gedrag was geweest en hoe hij me nooit had willen beledigen, maar alleen overmand was geraakt door zijn gevoelens voor mij.’
‘O, Bee,’ fluisterde ik.
Roderick floot zacht.
‘Daar. Ik heb het gezegd en ik ben niet gestorven.’ Ze stikte bijna in de woorden, weende voluit en begon te lachen op de manier van huilende mensen die zich niet kunnen beheersen hoewel ze hun eigen gejammer belachelijk vinden. ‘O, Cat. Het ergste was dat ik de volgende nacht droomde over jou en Koud Fort. Ik had gezant Amadou Barry verteld dat ik nooit meer een woord tegen hem zou spreken buiten wat absoluut noodzakelijk was voor de gebruikelijke omgangsvormen van groeten en afscheid nemen. Ik moest mijn woorden inslikken, naar hem toe gaan en hem een enorme gunst vragen, om weg te rijden naar wat hij zelf moet hebben beschouwd als een nutteloze zaak vanwege de stomme dromen van een verward meisje.’
‘En wat zei hij?’
‘Wat haat ik mannen toch! Hij zei onmiddellijk ja en vroeg of er nog iets anders was wat hij voor me kon doen om goed te maken dat hij me onbedoeld had beledigd. Maar nu ben je hier en dat is het enige wat ertoe doet. Goed, ik ben klaar. Heb je al een plan? Wat is er met jou gebeurd?’
Ik knikte naar Roderick. Als een soldaat die een bevel krijgt, stond hij op en leunde tegen de deur zodat niemand binnen kon komen om ons overleg te verstoren.
‘De troepen van de mansa zitten achter me aan; dat is waar. Ik denk dat we het beste bij de familie van Barry kunnen blijven schuilen tot de winterzonnewende. Zodra jij volwassen bent, heeft Vier Manen Huis geen contractuele macht meer over jou.’
‘Als ze me zo graag willen hebben, zullen ze een manier vinden om me te krijgen, denk je niet?’
‘Ja, en daarvoor hebben we ook een plan nodig. Maar misschien zal de mansa het na de winterzonnewende niet meer nodig vinden om míj te doden, en dat is een vooruitzicht dat ik, heel zelfzuchtig, wel erg aangenaam vind. Als de Barry familie Rory en mij toestaat om bij jou te blijven, dan hebben we twee dagen om te rusten...’
Roderick stak een hand op en maande tot stilte. Hij trok zijn lippen terug en zijn schouders verstijfden, alsof hij op het punt stond te sissen. ‘Cat, dit ruikt niet goed,’ mompelde hij.
Ik keek naar Bee die nog steeds bij het raam stond. Ze vertrok haar gezicht. Ik snelde naar de deur en ging naast Roderick staan. We waren het huis binnengekomen door de voordeur waarachter een lange hal lag die hetzelfde gebouwd was als in het huis waarin ik was opgegroeid. Daar hadden we onze jassen en mantels achtergelaten. Ik drukte mijn wang tegen de deur en hoorde de voordeur dichtgaan en een verraste begroeting in de hal.
‘Ik had je eerder verwacht, Marius!’
‘Ik zou ook eerder gekomen zijn als mijn neef me niet had opgehouden. Het staat me niet aan, Amadou. Mijn neef eist dat we Vier Manen Huis in dit geval geven wat ze willen hebben.’
Mijn hart stond stil.
‘Moeten we allebei de jonge vrouwen aan de magisters geven?’ vroeg Amadou.
‘Er is vreselijk nieuws. Camjiata is ontsnapt van zijn gevangeniseiland.’
Slecht nieuws kan je treffen met de dodelijke precisie van een mes dat onder je ribben wordt gestoken. In de hal snakte Amadou Barry luidruchtig naar adem.
‘Het verhaal gaat dat het meisje van cruciaal belang kan zijn voor pogingen om hem op te sporen voordat hij een nieuw leger bij elkaar roept,’ ging Marius verder.
‘Catherine Hassi Barahal?’
‘Nee. Het andere.’
‘Maar Vier Manen Huis probeert Catherine Barahal te doden.’
‘Weet je wat mijn neef, de prins, tegen me zei? Want je kunt ervan uitgaan dat ik precies hetzelfde tegen hem zei. Hij zei...’ – hier veranderde de stem van heer Marius, zoals een toneelspeler doet wanneer hij een andere rol aanneemt, in dit geval sprak hij met een schrille, nasale tenor, bedoeld als satire – “... één dode weegt niet op tegen de tienduizenden die zullen lijden als Camjiata weer opstaat.” En weet je wat ik tegen hem zei, Amadou?’
‘Je zei,’ onderbrak Amadou hem, ‘dat iemand anders kon trouwen met Beatrice die haar kan beschermen en ervoor kan zorgen dat ze veilig is.’
‘Absoluut niet! Hoe sneller je jezelf bevrijdt van deze bevlieging, hoe beter je ’s nachts zult slapen. Ik zei dat wanneer het magiërshuis het nodig vond om het meisje door een magische verbintenis veilig te stellen, ze toch wel andere koude magiërs in hun huis hadden die met haar konden trouwen zonder dat de eerste gedood moest worden?’
Ik greep Rodericks pols en trok hem mee naar Bee terwijl ik sprak. ‘Ik begin te denken dat trouwen verschrikkelijk gevaarlijk is voor jonge vrouwen. We moeten hier weg.’
‘O, goed,’ zei Roderick. ‘Ik begon me al te vervelen. Ik kan voor afleiding zorgen.’
Bee legde haar hand op de grendel van het raam. ‘Wat voor soort afleiding?’
‘Je zult het niet geloven,’ zei ik.
‘Het zal je verbazen wat ik allemaal geloof,’ kaatste ze terug. ‘Ik héb je vaders verslagen echt gelezen, weet je.’
‘Hij is mijn vader niet.’ Ik had niet de bedoeling dit zo opstandig te zeggen.
Ze keek naar Roderick. ‘Wees spectaculair, neef.’ De grendel ging gemakkelijk open, zoals alles in dit huis was hij goed gemaakt en uitstekend onderhouden. In de hal stonden de twee mannen nog steeds zacht te ruziën. Vanbuiten klonk het getik van kale takken die verstoord werden door een opstekende wind. De schemering en de daaropvolgende nacht zouden ons verbergen, maar het zou ook verschrikkelijk koud worden.
‘We zullen de aandacht trekken zonder jassen of mantels,’ zei ik terwijl ik voelde aan het handvat van mijn wandelstok, waarbinnen het gevest van mijn spookzwaard trilde nu de nacht in aantocht was. ‘Ik heb nog geld over, maar wat hebben we daaraan als we doodvriezen?’
Bee stak haar schetsboek in haar lijfje. ‘Callie heeft me laten zien waar een nachtmarkt is met goedkope kleding. Ik weet ook hoe we over deze tuinmuur kunnen komen.’ Ze zwaaide een been over het raamkozijn. ‘Laten we gaan.’
Ik keek naar Rory.
‘Ik vind jullie wel,’ zei hij.
Ik pakte zijn hand. ‘Het zijn soldaten.’
Hij glimlachte en zag er uiterst zelfingenomen uit. ‘Dat waren de anderen ook.’
‘Dood hem niet,’ fluisterde Bee schor. Ze pakte Rory’s andere hand. ‘Alsjeblieft doe dat niet...’
‘Kleine nicht,’ zei hij, ‘als dat jou verdriet doet, zou ik het niet durven.’
Bee knikte, gleed over de rand, liet zich de tuin in vallen en rende naar de beschutting van de dichtstbijzijnde heg.
‘Rory,’ zei ik, maar de woorden waren als nat staal, te scherp om uit te spreken.
‘Ik zal ze net lang genoeg bezighouden om jullie tijd te geven om weg te rennen. Dan zal ik ook vluchten. Maar, Cat, als ze mijn ziel uit mijn lichaam snijden, weet ik niet zeker of ik echt omkom, of alleen terugkeer naar mijn eigen land. Je moet hier geen spijt van hebben. We zijn familie. Ik ben verplicht je te helpen. Ga nu snel.’
Ik kuste hem op beide wangen, glipte over het raamkozijn en sprong met mijn spookzwaard in de hand naar beneden op de strook gravel die het huis omringde. Wat leek het lang geleden dat ik midden in de nacht over gebroken glas uit het raam van een herberg klauterde. Het was duidelijk mijn lot om een ongebruikelijke hoeveelheid energie te besteden aan het wegvluchten door achtertuinen. Ik keek niet achterom toen ik in de schaduw van de heg dook waar Bee op me wachtte. Bij de taxusbomen verstrengelde ik mijn vingers en maakte een opstapje voor haar voet; ze klom. Toen ze een zitplek had bereikt trok ze mij achter zich aan. Takken rukten aan mijn kleren. Bladeren drukten tegen mijn wangen als de kus van dunne, koude lippen. Toen we onze volgende stap overwogen, brak er een tumult uit in het huis.
Ze klom op mijn schouder en trok zichzelf naar de bovenkant van de muur. Met haar eigen lichaam als tegenwicht, trok ze en ik klauterde naar boven tot ik bij haar was. Boven op de muur gezeten, onderzochten we de schemerige tuin achter ons, de tuin voor ons, en de gebouwen – stallen beneden, hooizolders boven – die tegen de muur aan stonden.
Als je niet terug kunt, moet je verdergaan.
Ze zette zich schrap tegen de muur en met gebruik van haar armen als hefboom, liet ik me in de aanpalende tuin zakken; zij liet zich vallen en ik ving haar op. Verborgen tussen de bomen, blafte een hond twee keer; twee buldogs kwamen jankend uit het nachtelijk duister en snuffelden aan onze handen.
‘Welke kant op?’ vroeg ik terwijl zij de honden achter hun oren krabde. Ze jankten van genot.
‘Door deze stal naar buiten, door de kraal, de volgende stal in en door het huis ertegenover. Dat zullen ze niet verwachten.’ Ze drukte een kus op haar armband. ‘Gezegende Tanit, beschermster van vrouwen, wees genadig voor uw nederige en toegewijde dochters en open alle deuren voor ons.’
‘Selah,’ sprak ik haar na. Een van de grote honden draaide zijn kop en snoof aan mijn uitgestrekte hand, maar deed me af als een volstrekt oninteressant iemand zolang Bee er was om over te kwijlen. ‘Het is maar goed dat honden dol op jou zijn.’
Een musket ging af en daarna nog een; elk geluid deed me ineenkrimpen, maar het was nu te laat om Rory te helpen. Wild blaffend, stoven de honden langs de muur. We stampten door braakliggende bloembedden en kwamen bij een hoge en ondoordringbaar dikke heg uit.
‘Roep die honden naar binnen voordat de vrouwe beveelt om ze te laten slachten!’ riep een man vanaf de andere kant van de heg.
‘Ja, Maresciallo,’ antwoordde een lichtere, jongere mannenstem.
Geen tien passen bij ons vandaan ging een poort open waar een gedaante doorheen kwam die scherp floot naar de blaffende honden die inmiddels opgelost waren in de schaduwen aan het eind van de tuin bij het huis. Bee en ik grepen de poort voordat hij dicht kon vallen. Ik tuurde naar de open ruimte aan de andere kant van de heg, waar een enkele lamp was aangestoken bij de ingang van de stal. Niemand te zien. We snelden naar de stal.
De aangename geur van paardenmest, hooi en warmte sloeg ons tegemoet door een open deur. Twee mannen stonden te praten, maar niet dichtbij. Ik glipte een donkere ruimte binnen die verwarmd werd door een paar kachels en de adem van de grote paarden die in de rij stallen stonden. Bee volgde me. We bleven in de schaduw en liepen snel verder. De mannen stonden te praten op de smalle trap die naar de bovenverdieping leidde, alleen hun in broeken gestoken benen waren zichtbaar. Een van hen riep naar iemand anders die blijkbaar probeerde naar het huis te kijken om te ontdekken wat de commotie en het musketvuur had veroorzaakt. De massieve dubbele deuren naar de kraal waren gesloten, maar niet op slot. Toch duwde ik Bee terug voordat ze de grendel kon pakken. Er was iemand aan de andere kant. De grendel bewoog en we doken de hoek in, Bee achter mij en ik niets meer dan de schaduw en het losliggende stro en de pleister op de muur. Een jongeman gekleed in livrei van een bediende kwam al roepend naar binnen stampen.
‘Niets aan de hand, Maresciallo. Alleen een hoop lawaai!’ Hij beende langs ons naar de trap.
Vlug glipten we door de deur de donkere kraal in en snelden zonder onderbreking verder naar de stallen aan de andere kant. Die waren potdicht en toen ik mijn wang tegen de klink drukte, voelde ik dat ze op slot zaten. We konden niet naar binnen.
Bee was al op weg naar de achterkant van de kraal en precies op het moment dat ze de volgende ingang van de stal bereikte, vloog een van de deuren open. Ze drukte zich tegen de muur terwijl een man door de kraal heen beende naar de staldeur van het huis van Amadou Barry’s tante. Dit was precies de kans die we nodig hadden.
We glipten naar binnen en snelden door de muffe stallen, waar we geen enkel levend wezen ontdekten, zelfs geen rat. Precies op het moment dat we de deur door gingen die naar de tuin leidde, vroeg een stem vanaf de bovenverdieping wat er aan de hand was, in een zangerige, ietwat nasale taal die ik nog nooit eerder had gehoord. Toen we de tuin ingingen, hoorden we roepen, maar niet vlakbij. Ze waren ons nog niet op het spoor. Ik hoorde geen musketschoten meer.
Een recht gravelpad van witte steentjes leidde van de stallen naar de achterkant van het huis. Achter een eenvoudige galerij met vier slanke stenen zuilen keken dichte en afgesloten deuren met vensterglas uit op de tuin. Bee trok een speld uit haar kapsel en maakte er voorzichtig een open. We gingen een zitkamer met lambriseringen binnen, de meubels waren afgedekt, de lucht was ijskoud en de haard was zo dood dat ik geen herinnering aan vuur en as kon proeven. De kamer had twee deuren.
‘Ik kan niets zien,’ mompelde Bee.
Ik leidde haar door de doolhof van meubels naar de deur tegenover de galerij en leunde ertegenaan. In de kamer erachter brandde geen vuur, maar ik voelde de aanwezigheid van iemand die zo licht ademhaalde dat ik de trilling daarvan gemist zou hebben als het niet volkomen stil was geweest in beide kamers.
Ik tikte Bee op de schouder en samen kropen we over een vloerloper van tapijt naar de andere deur. Toen ik mijn hand op de klink legde, draaide die. De deur ging open en we stonden recht tegenover een vrouw met in haar rechterhand een kandelaar met vijf armen waarin alle vijf de kaarsen aangestoken waren en in haar linkerhand een opengeslagen boekje. Ze had uiterst interessante gelaatstrekken. Ver uit elkaar staande, schuine ogen als mensen uit Avar, maar een maanrond gezicht en ogen zo donker dat ze zwart leken. Eigenlijk leek ze wel iets op de buitenlandse vrouw met het litteken die ik had gezien in de herberg in Lemanis, alleen was zij hoogbejaard, keek grimmig en droeg een bril waarvan één glas helder was en het andere zo mat alsof het bevroren was, zodat ze er onmogelijk doorheen kon kijken.
‘O!’ zei Bee en ze legde een hand boven op het schetsboek alsof ze de bedoeling had haar vuist theatraal op haar boezem te leggen. ‘Tjonge, wat hebt u me laten schrikken! Ik kwam om de maester te zien. Hij heeft me uitgenodigd, weet u,’ babbelde ze onsamenhangend. ‘We hebben elkaar ontmoet in de Tuinen van de Zekerheid, want u weet dat ze zeggen dat een man vast en zeker een behulpzame vrouw zal ontmoeten...’
De vrouw sloot het boek met zo’n klap dat zowel Bee als ik opsprong. Ze gebaarde gebiedend, hooghartig, en als betoverd volgden Bee en ik haar gedwee naar de volgende deur, die al openstond en naar de kamer leidde die ik net had vermeden.
De muren waren verborgen achter planken beladen met boeken.
Er brandde geen vuur in de haard, maar ondanks dat was de kamer uitstekend verwarmd, door een warmte die de heerlijke kalmte had van door zon verwarmde stenen. Drie honden lagen op een kleed, alert maar wat vreemd stil keken ze hoe wij binnenkwamen. In een paar lampen op zijtafels brandde zoete olie, hun gloed verlichtte een gestoffeerde stoel waarin een oeroude en heel broze man zat. Hij droeg een lichtrood en goudkleurig zijden jasje boven een losse broek en een paar zwarte huisslippers. Zijn witte haren zaten in een vlecht die over zijn schouder hing. Zijn gezicht was smal en zijn handen waren zo benig als klauwen. Werkelijk, hij leek veel te zwak om op te staan, maar toen hij naar ons keek terwijl wij trillend op de drempel stonden, maakte zijn blik dat wij ons niet konden bewegen.
Bee’s adem stokte, ze verstijfde en haar vingers verstrakten in mijn hand. ‘Ik herken u,’ zei ze op zachte toon, bijna alsof ze pijn had. ‘Ik zag u – ik zag deze bibliotheek – in een droom.’
‘Natuurlijk deed je dat,’ zei hij met een moeizaam gehijg, alsof zijn longen gevuld waren met pap en hij moeilijk kon ademhalen. ‘Ik heb gewacht, al deze jaren, zoals alle wezens wachten tot de dood hen benadert.’
Terwijl hij deze woorden sprak, keek hij van Bee naar mij. Zijn blauwe ogen hadden de gloed van vuur, als weerschijn van de lampen maar veel indringender, in staat de diepten van de hellerivier de Styx te doorboren. Daarna knipperde hij met zijn ogen en ik wankelde alsof ik bijna was gevallen.
Hij zei tegen Bee: ‘Ik wist dat je zou komen.’ Zijn woorden klonken als een bezwering. Als in trance liep ze over het tapijt naar zijn stoel.
‘Bee!’ zei ik, hoewel ik niet kon bewegen, zelfs mijn wandelstok niet kon optillen, die plotseling als lood in mijn hand woog. Mijn ogen traanden alsof ik te dicht bij een vreugdevuur stond.
Tot mijn schrik en verbijstering, knielde ze voor zijn stoel. Hij kuste haar voorhoofd zo vriendelijk als een vader het voorhoofd van zijn kind kust wanneer hij haar de wrede buitenwereld instuurt, in de wetenschap dat ze bittere teleurstelling en heftige pijn zal doormaken voordat ze enige hoop heeft op het vinden van geluk en vrede.
Ze keek op, haar gezicht stralend in het lamplicht, zo mooi dat het was alsof hij de woorden hardop uitsprak – ‘zo mooi’ – maar ik hoorde niets. Hij boog zich nog verder naar voren en even zag ik een ander gezicht, een jonger gezicht zo wild en sterk en knap, alsof tientallen jaren eruit verdwenen waren.
Hij raakte haar lippen aan met zijn lippen, nauwelijks meer dan een vlinderkusje. Een aanraking. Een ademtocht, gegeven van hem aan haar. Hij trok zich terug. Bee’s ogen vlogen wijd open en ze viel flauw.
‘Bee!’ schreeuwde ik, maar ik kon me niet bewegen.
Op de vloer haalde Bee diep adem; ze stond op, staarde naar hem, maar ze zei niets, alsof hij haar stem had gestolen.
‘Nu ben ik bevrijd,’ zei hij. ‘Ik heb je het vuur van mijn hart gegeven om je te helpen de dromen van draken te bewandelen tijdens de oorlog die zal komen. Ga snel. Neem de Montagustraat naar het hofje van Serpens. Daar, achter de waterput, zul je een trap vinden die jullie onder het oude gildehuis zal brengen en dan naar een pad langs de Duvno-stroom. Daarna zijn jullie op jezelf aangewezen, want verder kan ik niet kijken. Wanneer de soldaten en de magiërs hier komen, wat ze heel snel zullen doen, zullen mijn bedienden vertrokken zijn en zal ik dood zijn.’
De kandelaar van de bediende ging voor ons naar beneden, alsof ze een buiging maakte, en daarna stommelden wij achter haar door de hal naar de voordeur. De vrouw opende die en toen wij over de drempel stapten, sloot ze hem achter ons zonder een woord te zeggen. Bee en ik stonden huiverend op de trap, de woorden van de oude man staken als messen in onze harten. Een gekletter van voeten en het geroffel van paardenhoeven trommelden een snel ritme omdat ver achter ons de achtervolging echt was begonnen. Gezegende Tanit. Wat was er met Rory gebeurd?
Ik zocht en vond Bee’s hand. ‘Wie was dat?’ fluisterde ik.
Ze haalde bibberig adem en vond haar stem.
‘Ik weet het niet.’