29

Aan de rand van het hofje van Serpens vonden we een trap die, precies zoals de oude man had gezegd, naar een pad langs de Duvno-stroom leidde, een open, stenen riool waarvan de stank alleen draaglijk was door de gestaag lager wordende nachttemperatuur. Een tijdje haastten we ons langs dit pad en verlieten het op een gegeven moment om door verlaten straten onze weg te zoeken naar de armere wijken en uiteindelijk vonden we de vrolijke, slordige uitgestrektheid van de wintermarkt op de oever van de rivier de Solent. Hier onderhandelden we over winterjassen, het soort dat wordt gedragen door vrouwen die in de felle winterkou in de buitenlucht moeten werken, en mantels die eroverheen gedragen kunnen worden als omslagmantels. Bee ruilde haar elegante japon voor steviger kleding en we stonden in de koude straat te huiveren met onze hoofden bij elkaar en mijn hand op het gevest van mijn zwaard voor het geval iemand ons lastigviel.

      ‘We hebben juridische hulp nodig,’ zei ik. ‘Wat denk je van de trollen die ik heb ontmoet?’

      Ze keek me tersluiks aan. ‘Heb je trollen ontmoet? Met hen gesproken?’

      ‘Ik vond ze aardig, Bee. Dat zou jij ook vinden. Maar ik weet niet waar hun kantoren zijn. We kunnen op dit tijdstip ook niet echt gaan zoeken. We moeten een plek vinden waar we kunnen schuilen tot de zon ondergaat op de avond van de winterzonnewende. Vannacht, morgen overdag, de volgende nacht en de volgende dag, dat is alles.’

      ‘En wat dan? Onze achtervolgers van ons afhouden met jouw wandelstok?’

      ‘Ik weet het niet, maar ons eerste doel is jou verlossen van dat contract.’

      ‘Wat denk je dat er met Roderick is gebeurd?’ fluisterde ze.

      Ik kon niets uitbrengen en wreef in mijn ogen.

      Uiteindelijk gingen we in de rokerige eetkamer van een taveerne zitten, waar we een kom gierst en geitenvlees deelden aan een hoektafel zo achteraf dat een brede eiken pilaar ons het zicht benam op de deur naar de gelagkamer. In deze ver verwijderde hoek was er heel veel rook en heel weinig warmte. Daarbuiten zaten mensen te eten en te drinken en gezellig te kletsen, zoals mensen doen die niet op de vlucht zijn voor hun leven. Wij waren, noodzakelijkerwijs, in de iets duurdere eetkamer gaan zitten, maar ondanks het late uur zat deze vol lawaaierige mensen die het laat maakten. Ik verslond ons eerste maaltje en begon me door een tweede portie heen te werken terwijl Bee tussen draderig geitenvlees en gele rapen zocht naar wat er niet was.

      ‘Die oude man zei dat hij op me zat te wachten,’ zei Bee.

      ‘Misschien. Of misschien was het een oude geile bok die dacht dat dit een leuk verhaal was om je een kus te ontlokken.’

      Ik had verwacht dat ze terug zou schrikken bij de gedachte gekust te worden door een stervende man die minstens negentig moet zijn geweest. Ik had zelfs gehoopt dat ik haar misschien wat gegrinnik zou ontlokken. In plaats daarvan duwde ze mijn pols tegen de tafel.

      ‘Nee. Hij zei dat ik de dood was die kwam om hem te ontmoeten.’ Ik was vergeten hoe diep haar blik was. Mannen begonnen te stamelen en stortten in elkaar door een blik van haar ogen. Maar op dit moment dacht ik dat ze eruitzag alsof ze het leed van de wereld op haar schouders torste. ‘Hij zei dat hij mij het vuur van zijn hart gaf om me te helpen mijn dromen te bewandelen in de oorlog die zal komen. Ik ben bang, Cat. Wat bedoelde hij?’

      ‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Eet iets.’

      Ze liet mijn pols los en schepte een lepel bruine jus op. Fronsend staarde ze naar een stukje verwelkte groene munt dat in de vloeistof dreef en ze liet de inhoud van de lepel teruglopen in de kom. ‘Ik heb geen honger.’

      ‘We moeten ervoor zorgen dat we gezond blijven. Als je dat voor jezelf niet belangrijk vindt, denk dan aan Rory, die misschien zijn leven heeft opgeofferd voor ons.’

      Ze zuchtte en nadat ze haar ogen had afgeveegd, begon ze te eten. ‘Je hebt me nooit verteld wat er met jou is gebeurd, Cat. Dat verhaal maakt vast en zeker dat het eten gemakkelijker gaat.’

      Dus vertelde ik het haar. Naargelang het verhaal zich verder ontvouwde, at ze met meer smaak en ging ze meer rechtop zitten, alsof mijn woorden haar kracht gaven.

      ‘Kan dat waar zijn? Dat de man die je heeft verwekt een bewoner is van de geestenwereld?’ vroeg ze een beetje al te enthousiast. ‘Als een eru of een sabeltandtijger?’

      ‘Wat moet ik er anders van maken?’

      ‘Het lijkt aannemelijk, maar heel vreemd. En hoe zouden ze de... de daad gedaan hebben?’

      ‘Op de gebruikelijke manier, neem ik aan. Niet dat jij daar iets van afweet.’

      ‘Niet meer dan jij!’ Ze grinnikte en beet daarna nadenkend op haar vinger. ‘Maar als het waar is, denk je dan dat we kunnen oversteken naar de geestenwereld en ons daar verbergen?’

      ‘Als ik wist waar ik een kruispunt kon vinden. Als jij tenminste met mij mee kunt oversteken.’

      ‘De magister is overgestoken.’

      ‘Hij groeide op tussen jagers. Heb ik dat niet verteld? Het is een gevaarlijke plek, Bee.’

      Ze fronste haar voorhoofd. ‘En deze wereld is dat niet? Vertel me eens, Cat, komt al dat geld dat jij nu bezit van hem?’

      ‘Ja.’

      Met half dichtgeknepen ogen keek ze me schrander aan. ‘Vond hij je áárdig?’

      ‘Ja, vast en zeker, want zo laten jongemannen aan jonge vrouwen zien dat ze hen aardig vinden. Door te proberen ze te doden.’

      ‘Maar je vertelde dat hij later zei dat hij spijt had.’

      ‘Dat heeft hij nooit gezegd!’

      ‘Misschien niet precies met die woorden. Maar hij zei...’

      ‘Hou erover op! Ik wil nooit meer aan Andevai Diarisso Haranwy denken en al helemaal niet over hem praten.’

      ‘Dat is wel heel venijnig voor iemand die beweert dat zij zich niets aantrekt van de vliegen die om haar heen zoemen.’

      ‘Op de een of andere manier voel ik me nu als een stomende hoop verse mest in het veld.’

      Ze gniffelde.

      ‘Neem ons niet kwalijk.’ De twee mannen kwamen tevoorschijn als naar adem snakkende vissen. Ze droegen de respectabele kleding van leerjongens en klerken, en de jongste had zich mooi aangekleed met een helder oranje- en bruingekleurd elegant jasje. Door hun huidskleur was gemakkelijk aan hun blozende wangen te zien dat ze dronken waren. Ik verschoof mijn zwaard naar mijn rechterzijde zodat ik het snel kon trekken als dat nodig was.

      De jongste trok zijn jasje recht en sprak ons aan. ‘Jullie zijn mooie meisjes en zien eruit alsof jullie een lege kom hebben, die wij graag willen vullen.’

      Bee wierp hem een vernietigende blik toe. ‘Was dat poëtisch bedoeld of gewoonweg grof? Je kunt ophoepelen.’

      ‘Je hoeft een man niet gelijk neer te sabelen alleen omdat hij iets vraagt!’ Wankel liepen ze terug naar een tafel vol jongemannen die hen begroetten met het gejoel dat mannen loslaten op de ongelukkigen. Een paar bliezen kussen in onze richting. Ik bedacht hoezeer we leken op de tafel en de muur, niet de moeite waard om naar te kijken, helemaal niet, en zij keerden terug naar hun gesprek en vergaten ons, dat hoopte ik in ieder geval.

      Bee trok lijnen in de restjes jus op de bodem van haar kom. ‘Hoe kon hij dat doen? Het visioen gebruiken van een vrouw die de dromen van draken bewandelde om een militaire campagne te organiseren?’

      ‘Wie? Camjiata? Zie je Camjiata ooit in je dromen?’

      ‘Hoe kan ik dat weten? Ik heb hem nooit gezien anders dan in karikaturen. Sommigen geven hem een scheef gezicht, een bochel of een kin vol kwijl, terwijl anderen beweren dat hij enorm groot is en zwart haar heeft. Een beetje zoals jij, nu ik erover nadenk, dus misschien ben jij wel zijn geheime liefdesbaby.’

      ‘Ik ben niet...’ De woorden bleven steken in mijn keel. Ik stak een lepel vol stoofpot in mijn mond en kauwde erop om de woorden terug naar beneden te dringen. Het was geen vreemder idee dan de andere mogelijkheden. ‘Maar goed, hoe zou een man die in de gevangenis zit iets over jou kunnen weten?’

      ‘Zou iemand die de dromen van draken bewandelt niet kunnen dromen over iemand anders die de dromen van draken bewandelt? Als hij een vrouw had die droomde, heeft ze het hem misschien verteld.’

      ‘Als ze een waarzegster was. Maar waarzeggers zijn berucht om hun onnauwkeurigheid. En ik begrijp niet wat dat te maken heeft met de dromen van draken bewandelen.’

      Ze keek op en liet haar lepel op de rand van de kom rusten. ‘Je zei dat de wereld verandert wanneer een draak zich omdraait in haar slaap.’

      Ik huiverde. ‘Ja, in de geestenwereld. Ik zag het gebeuren.’

      ‘En onze wereld? Je noemde het een vloedgolf. Zou die vloedgolf ook niet op de een of andere manier door deze wereld kunnen spoelen? Als alles met elkaar verbonden is, zoals jij beweert.’

      ‘Ik weet het gewoon niet, Bee.’

      ‘Waar denk je dat draken over dromen, Cat?’

      ‘Dikke herten die heel langzaam rennen.’

      Ze haalde haar schetsboek uit de gebreide tas die we hadden gekocht om een verschoning en een paar andere dingen in mee te nemen. Ze bladerde erdoorheen: sommige tekeningen verbeeldden historische gebeurtenissen, zoals de Romeinen die knielden voor de legers van Qart Hadast nadat ze de slag bij Zama hadden verloren. Enkele waren pure fantasie, zoals de arme mensen die uit ballonmandjes vielen. Maar andere, besefte ik nu, vertegenwoordigden beelden uit haar dromen, en het leek alsof ze werkelijk dingen had gedroomd die nog niet waren gebeurd: de wallen van Koud Fort, de boekenplanken en de dode haard van de bibliotheek waar we de oude man hadden ontmoet, mijn hand die de klink van de balkondeur in de bibliotheek van de academie naar beneden drukte. Een lange man die in de omlijsting van een deur stond, ik kende hem niet maar ik wist zeker dat ik dat gezicht kortgeleden had gezien.

      ‘Als ze weten hoe Camjiata eruitziet, en ik heb hem getekend op een herkenbare plaats in mijn dromen en misschien met wat aanwijzingen om de dag of het seizoen te bepalen, dan zouden de koude magiërs en de prinsen – die elkaar haten maar die Camjiata nog meer haten – een kans hebben om hem te vinden. Denk je niet?’

      Ik floot zacht. ‘Daar had ik nooit aan gedacht.’

      ‘Maar waarom zijn de vertegenwoordigers van de prins van Tarrant en de mansa van Vier Manen Huis dan niet naar mijn ouders gekomen om hen vriendelijk te vragen of ze voor mijn diensten konden betalen? Maester Amadou was in ieder geval gewillig om te betalen voor mijn kussen!’ Ze bloosde, wierp een blik op de tafel vol klerken en leerjongens die een lied zongen over de raadsleden van de stad dat hen beschreef als dure, kille hoeren die hun rokken alleen optilden voor de rijken en nooit voor passie of gerechtigheid. ‘“Gegroet, maestressa Barahal, vrede zij met u” hadden ze kunnen zeggen, “u kunt het mogelijk maken dat wij de slechte Camjiata gevangennemen, het Iberische monster wiens legers zulke verwoestingen hebben aangericht in onze landen. En voor uw diensten zullen wij uw familie ondertussen overladen met goud, zodat zij hun schulden kunnen afbetalen en nieuwe gordijnen kunnen kopen om deze vaak verstelde en heel armoedige, oude gordijnen te vervangen.”’

      ‘Dat hadden ze kunnen doen,’ beaamde ik. ‘Maar ze hadden bewijs dat de Hassi Barahal spionnen waren voor Camjiata. Dus dat beantwoordt die vraag. Bovendien, nu ik de mansa heb ontmoet, weet ik zeker dat hij niet bereid zou zijn je te delen, nadat hij eenmaal had besloten dat hij je niet alleen nodig had, maar je ook wilde hebben.’

      Ze stopte het schetsboek in de tas. ‘Wat er ook gebeurt, we zijn nog steeds overgeleverd aan mensen die ons kunnen dwingen te doen wat zij willen, alleen omdat zij machtige verwanten hebben en geld en soldaten.’

      ‘Da’s helemaal waar!’ riep de waardin toen ze Bee’s laatste woorden hoorde. Ze goot warme wijn in de tinnen beker die we deelden. ‘Het zijn altijd de heren en de magiërs die ons verpletteren onder hun fijn geschoeide voeten. Schoenen die door ons soort mensen gemaakt zijn, of niet soms? Toch krijgen we niet meer toegeworpen dan een schijntje en wordt ons verteld dat we dankbaar moeten zijn voor het werk, terwijl zij paraderen door de lanen en op het prachtigste linnen rusten en snoeven in de raad van de stad. Wie hoort óns?’

      ‘Inderdaad!’ antwoordde Bee gloedvol, met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Ze hebben ons de mond gesnoerd met toom en tuig! En ons zo het zwijgen opgelegd.’

      ‘Precies de woorden van de dichter van de Noorderpoort!’ zei de waardin. ‘Ik dacht al dat jullie radicalen waren. Want jullie zijn duidelijk geen zwervers. Als jullie het niet erg vinden dat ik het zeg, jullie zouden niet zo laat buiten moeten zijn. Niet met jullie uiterlijk, en dan ook nog op een nacht waarin een staking is gepland.’

      Bee en ik keken elkaar even aan.

      ‘Ik dacht dat het al begonnen zou zijn,’ zei Bee en ze knipperde met haar wimpers op die aantrekkelijk onschuldige manier van haar.

      De waardin was een gezette, gezonde vrouw die oud genoeg was om onze tante te zijn. Ze glimlachte vriendelijk naar ons zoals oudere vrouwen doen wanneer je hen aan hun dochter doet denken. ‘Ach, nee, kind. We hoorden eerder vandaag dat de dichter van de Noorderpoort van plan is morgenochtend op de trap van het raadhuis te gaan zitten en zal weigeren te eten tot de stadsraad ermee instemt om raadslieden aan te stellen die door de bevolking zijn gekozen.’

      ‘Dat is nogal een radicale gedachte,’ zei Bee met grote ogen van verrassing.

      ‘De dichter heeft gezegd dat het niet anders is dan wat er heel vroeger in het oude Rome is gebeurd. Zij die kunnen lezen, kunnen het zien op pamfletten die overal zijn aangeplakt. Misschien heb je gezien dat we er een naast de deur hebben opgehangen. In het oude Rome hadden de plebejers hun eigen tribunen en werd hun stem gehoord. Dus kun je erop rekenen dat wij in de stad van plan zijn om bij de trap te gaan posten om de hongerstaking van de dichter te ondersteunen. De prins houdt niet van menigten en dreigt een avondklok in te stellen. Hij zal de dichter niets doen, natuurlijk. Maar hij zal naar ons uithalen! Dus verzamelen mensen moed voor het posten morgen door te drinken, en drinkende mannen hebben vaak losse handjes, als je begrijpt wat ik bedoel.’

      ‘Dat is precies wat er is gebeurd, maestra,’ beaamde Bee met die lachende levendigheid die maakte dat mensen haar aanbaden. Ik schopte haar onder de tafel om te waarschuwen dat ze overdreef, maar ze ging zo hard op mijn voet staan dat ik tranen in mijn ogen kreeg. ‘We zijn naar buiten geglipt omdat we het protest wilden zien. Maar nu zijn we bang en het is te laat om naar huis te lopen.’

      ‘Fenicische meisjes, zeker?’ vroeg de waardin met een zucht van berusting die maakte dat haar grote boezem omhoogkwam onder het bevlekte schort dat ze over haar winterjasje en rokken droeg. Een man riep een naam, waarschijnlijk de hare. Ze wierp een blik op de deur die naar de gelagkamer ging en wuifde naar de man die daar stond, misschien haar echtgenoot of broer. ‘Zo typisch voor jullie soort om meisjes te onderwijzen met boeken en gezond verstand te verwaarlozen. Wat denken jullie families wel om jullie alleen op stap te laten gaan? Ik neem aan dat het ook mogelijk is dat jullie uit het raam zijn geklommen en nooit toestemming hebben gevraagd.’

      Ik onderdrukte een mild hysterische lach, denkend aan onze vlucht naar de tuin. Maar toen dacht ik aan Rory, en ik legde mijn handen voor mijn ogen.

      ‘Ach, kind toch,’ zei ze en ze klopte me op de schouder. ‘Het komt wel goed. Kom maar met mij mee naar achteren, naar de keukens. Mijn keukenmeisjes delen een bed in de bijkeuken. Zij zullen de hele nacht op zijn, want ik verwacht dat deze menigte pas tegen de ochtend zal vertrekken om naar het plein voor het raadhuis te gaan. Jullie kunnen daar slapen.’

      ‘Dat is heel vriendelijk van u.’ Bee tastte in haar mouw naar ons geld. ‘Hoeveel voor uw moeite?’

      Op het gemoedelijke gezicht van de vrouw verscheen een frons die zo diep was dat het leek alsof er midden in de zomer strenge vorst opstak. ‘Jullie hebben al betaald voor het eten en drinken. Dit andere doe ik in het belang van mijn dochter, dus het zou niet gepast zijn als ik daarvoor betaling zou aannemen. Ik vraag alleen van jullie dat jullie morgenochtend direct naar huis gaan en dit dwaze avontuur opgeven. Er gebeuren slechte dingen met meisjes die alleen op straat lopen. Bovendien is het niet goed voor mijn reputatie dat jullie hier zitten. Er hebben al meerdere dronken mannen vragen gesteld over jullie twee op die wellustige manier die mannen hebben. Alsof ik het soort etablissement zou hebben waar ik meisjes aanbied naast het bier!’

      ‘We vragen u vergiffenis als onze aanwezigheid u moeilijkheden heeft bezorgd,’ zei Bee op haar meest vleierige toon. ‘We hadden nooit gedacht dat we mannen tegen zouden komen die... die hun handen op plaatsen leggen waar dat niet gepast is!’ Haar blozende onschuld zou zelfs de hardnekkigste bewonderaar beschaamd hebben gemaakt. Ik rolde met mijn ogen, maar de vrouw smolt zoals rivieren dooien onder de gloed van de lentezon.

      ‘Kom maar mee. Hoe erger mannen dronken worden, hoe minder ze geneigd zijn te horen dat je nee zegt.’

      Ik pakte mijn spookzwaard en Bee nam de gebreide tas mee, met onze jassen en mantels over onze armen en de ogen van de helft van de mannen in de kamer op ons gericht, volgden we de vrouw gedwee naar achteren, door de bierkamer waar een jongen bier uit de vaten in pullen tapte en die op een tafel klaarzette voor de obers. En nog verder naar achteren naar het dampende kabaal van een keuken in vol bedrijf.

      Twee keukenmeisjes stonden te hakken en te malen aan een grote houten tafel, terwijl de kok bezig was bij het fornuis waar vlees gebraden werd in grote pannen. Ze waren allemaal te druk bezig om meer te doen dan even naar ons te knikken met de oppervlakkige verwondering van mensen die jou het zevende wereldwonder zouden kunnen vinden als ze niet zo moe waren. Ik was onder de indruk van hun bedrijvigheid, en ze hadden de halve nacht nog voor zich. Een jongen kwam haastig naar binnen met een mand steenkool en bracht die naar het fornuis.

      ‘Kunnen we ergens mee helpen?’ vroeg ik.

      ‘Ach, nee,’ zei de waardin, niet onvriendelijk. ‘Jullie zouden maar in de weg lopen. Loop maar door naar de bijkeuken.’

      In de bijkeuken knetterde een gezellig vuur in de haard en er kwam behoorlijk wat warmte van de grote koperen ketel waarin water werd verwarmd. Het stenen aanrecht met zijn grote houten afwasteil was onbemand. Het grootste deel van het aanrecht werd in beslag genomen door stapels afwas, maar aan het uiteinde lagen zes beschilderde maskers die bijna klaar waren voor het feest van de winterzonnewende. Bee liep erheen om ernaar te kijken terwijl ik naar de alkoof rechts naast de haard liep en door het gordijn gluurde naar het bed erachter. Dat zag er bijzonder uitnodigend uit, met pas gewassen en gestreken lakens, een onverwacht genoegen.

      ‘Helemaal klaar voor de nacht van de winterzonnewende, op de zegenwensen na,’ zei Bee.

      Ik liep erheen om de maskers te bekijken. Er lagen een vos en een kat met snorharen die uit het hout staken en de andere vier waren ronde, mensachtige gezichten, twee zwart geschilderd en twee goudkleurig en versierd met slangachtige patronen in wit en rood. De vormen waren uitstekend gemaakt door een ambachtsman, gekocht op de markt, maar de versiering vertoonde meer enthousiasme dan artistieke vaardigheden.

      ‘We kunnen de zegenwensen erop schilderen,’ ging ze verder. ‘Dat zou een kleine blijk van onze dankbaarheid zijn, voor het aanbod van een bed op deze koude nacht.’

      ‘Zou dat wel juist zijn? Normaal gesproken gaan mensen naar een schrijver van de tempel om dat te laten doen.’

      ‘Waarom zou het niet goed zijn? Gewoonlijk doen ze dat omdat ze niet kunnen schrijven. Maester Lewis vertelde me eens dat iedereen die weet hoe het gedaan moet worden, het offer kan brengen.’

      Ze diepte een klein potje inkt en de ganzenveer op die we eerder hadden gekocht samen met een aantekenboek en andere noodzakelijkheden. Ze had een vaste hand en ik keek gefascineerd toe hoe ze de zegenwensen tussen de snorharen en de amandelvormige ogen van de kat schilderde, en tussen de grote driehoekige oren van de vos en zijn wit gemaakte bek. Op de gezichten liet ze de zegenwensen als linten tussen de grover geschilderde patronen kronkelen.

      ‘Daar,’ zei ze. ‘Nu heb ik het gevoel dat ik niet alleen maar heb ontvangen zonder iets terug te geven. Het schept verplichtingen, weet je, om te nemen zonder te geven.’

      ‘Tenzij ze van plan zijn om ons voor een mooie beloning uit te leveren aan de prinselijke garde.’

      ‘Heb je iemand op straat iets horen roepen over onze ontsnapping? Nu ik deze massa’s zie, vraag ik me af of ze dat kunnen riskeren. De menigte is al opgewonden door het vooruitzicht dat de dichter van de Noorderpoort in hongerstaking gaat, dus hoe denk je dat de meute zal reageren op nieuws dat de militie en de koude magiërs samenwerken om twee jonge vrouwen op te jagen? Als ik de prins was, zou ik spionnen en zoekers sturen om heel stilletjes te jagen.’

      ‘Je bedoelt dat je Barahals zou inhuren.’

      Ze trok een lelijk gezicht terwijl ze de punt van de ganzenveer schoonmaakte. ‘Ja, precies. Barahals om op Barahals te jagen. Dan zouden ze ons insluiten en gevangennemen zonder dat iemand wist dat wij werden opgejaagd.’

      ‘Misschien. Maar ik moet toegeven dat ik moe ben. Ik ben bereid het erop te wagen en vannacht te rusten. We zullen om beurten de wacht houden.’

      Maar nadat we onze laarzen hadden uitgetrokken, in de alkoof in bed waren gekropen en hadden besloten wie wanneer de wacht zou houden, werden we in slaap gesust door het gekletter en de gedruis van de keuken. Of misschien kwam het door het geluid van opdrogende inkt. We moeten allebei diep in slaap zijn gevallen, want toen ik wakker werd, was het heel stil en ik had er geen idee van hoeveel tijd er was verstreken. Ik hoorde niet eens het geknetter en geraas van vuur. Met de gordijnen dicht, lagen we in het donker op een strookje licht na waar de rand van het gordijn niet helemaal tegen de muur aan kwam. Daaraan zag ik dat het dag was geworden, maar de herberg, zo leek het, sliep nu.

      Nee. Iemand wachtte in de bijkeuken, een aanwezigheid die ik opmerkte door zijn voorzichtige maar niet helemaal kalme ademhaling. Een stoel schraapte zacht toen die werd verschoven. Bee lag tussen mij en de muur in, ik stak een vinger om de rand van het gordijn en trok het net ver genoeg opzij om naar buiten te kijken.

      Andevai Diarisso Haranwy zat in een stoel met zijn rug recht, zijn voeten plat op de stenen vloer en zijn handen in ontspannen vuisten op zijn dijbenen. Hij zag eruit als de soort academiestudent die goed oplet in de klas, niet omdat hij echt geïnteresseerd is maar omdat hij vastbesloten is goed zijn best te doen. Er was geen vuur, ik hoorde geen geluiden van leven, niets. Alleen hij, die daar zat met zijn mantel over de stoelleuning geslagen, Bee’s regelmatige ademhaling achter me en het vragende miauwen van een kat op straat.

      ‘Ik ben grootgebracht in een jagersdorp,’ merkte hij op tegen de stofdeeltjes die door de koude lucht dwarrelden, ‘en daarnaast heeft het feit dat ik je ben gevolgd door de geestenwereld mij sterker verbonden met jou, magisch gesproken natuurlijk, dan anders het geval zou zijn.’ Hij raakte een gouden medaillon aan dat om zijn hals hing, dat hij de laatste keer dat ik hem had gezien niet had gedragen. ‘Bovendien heb ik een lok van je haar. Voor het geval jij je afvraagt hoe ik jullie op het spoor ben gekomen.’

      Hij bleef even stil.

      Natuurlijk gaf ik geen antwoord. Werkelijk, ik kon me niet voorstellen waarom hij zou denken dat ik dom genoeg zou zijn om iets te zeggen. Bovendien droeg hij een jasje in de oranje en bruine kleuren waaraan arbeiders de voorkeur gaven, alleen was dat van hem zo uitstekend op maat gemaakt dat maar weinig arbeiders zich zoiets zouden kunnen veroorloven. De stof was zo’n fijn geweven damast dat de glans je in de verleiding bracht om je hand over de contouren van zijn lichaam te laten gaan. Zijn laarzen waren wel een beetje bevlekt door het vuil van de achterafstraatjes, maar hadden toch de roomachtige glans van prachtig zwart leer, in feite waren ze gewoonweg schitterend. Onder andere omstandigheden zou ik sprakeloos van bewondering zijn geweest.

      Dit was niet zo’n moment. Ik was alleen sprakeloos van woede dat ik zo dom was geweest om me te laten vangen.

      ‘Je moet weten,’ ging hij verder, ‘dat de gezamenlijke strijdmacht van de mansa van Vier Manen Huis en de militie en garde van de prins van Tarrant overal in de stad naar je zoeken. Dat ze je nog niet hebben gevonden komt alleen doordat een onwettige menigte zich deze ochtend heeft verzameld op het plein van het raadhuis. Natuurlijk moest de prins zijn militie inzetten om de stad tegen wanorde te beschermen. Maar toch ben ik tot de betreurenswaardige conclusie gekomen dat je gevangengenomen zult worden als ik je niet help.’

      Bee kwam achter mij overeind. ‘Zijn er mensen die echt zo praten?’ vroeg ze terwijl ze het gordijn uit mijn hand trok en het wijd opendeed.

      Toen ze Andevai zag zei ze op een heel andere toon: ‘O.’

      ‘Dus op dit punt,’ concludeerde hij, zonder blijk te geven dat hij haar had gehoord, want hoewel hij even naar haar had gekeken, richtte hij zich weer tot mij, ‘voel ik mij vanwege misstappen in het verleden verplicht je te helpen.’

      Het feit dat hij volstrekt niet verbaasd was om Bee te zien, gaf me plotseling het ongemakkelijke idee dat hij eerder de gordijnen opzij had geschoven en ons had zien slapen. Ik vond de gedachte dat hij naar mij had gekeken terwijl ik me niet bewust was van zijn aanwezigheid niet prettig. Sterker nog, dat hij naar me had gekeken op een moment dat ik niet in staat was om zelfs maar te denken aan zelfverdediging. Ik greep mijn zwaard – het was nu weer een wandelstok – en sprong uit de warmte van het bed de kilte in van een kamer waarin een koude magiër aanwezig was.

      ‘Mísstap? Praat jij zo over een poging tot moord? Of misschien noem je het een misstap omdat je niet bent geslaagd?’

      Hij stond op, maar ondernam geen poging om zijn zwaard te trekken. ‘Ik kan niet verwachten dat je me vergeeft, Catherine. Dat is niet de reden dat ik hier ben...’

      ‘Het lijkt me duidelijk, zelfs voor iemand als ik die nog duf is van de slaap, dat je hier bent als aandeel in de jacht. Je kunt niet verwachten dat wij ons overgeven zonder een gevecht.’

      ‘Ik verwacht niet dat je je overgeeft. Heb je wel geluisterd? Ik ben gekomen om dingen recht te zetten...’

      Smalend lachte ik. ‘Ha! Daar is het veel te laat voor! Het was al te laat op de dag dat jij de Barahals dwong mij af te staan.’

      ‘Ik heb de Barahals niet gedwóngen jou af te staan. Ik werd erop uitgestuurd om te trouwen met de oudste dochter van Barahal, zonder verdere instructies en zonder kennis over waarom en hoe het oorspronkelijke contract was gemaakt. Ik deed wat me werd bevolen.’

      ‘Je probeerde me te doden!’

      ‘Cat,’ zei Bee op redelijke toon, ‘kunnen we niet beter luisteren naar wat hij te zeggen heeft?’ Ze ging staan en streek haar gekreukte japon glad. ‘Je zei zelf dat hij spijt betuigde voor die daad. Bovendien is het duidelijk dat hij je had kunnen doden terwijl wij sliepen. Maar dat deed hij niet.’

      ‘Dank je.’ Hij bestudeerde Bee. ‘Dit is de oudste dochter van Hassi Barahal, is het niet?’

      Zelfs verfomfaaid, met haar krullen half platgedrukt aan de kant waarop ze had gelegen en met klitten overal, haar eenvoudige japon ietwat scheef en de slaap nog in haar prachtige ogen, was Bee volstrekt aanbiddelijk. Dat zei iedereen altijd.

      Laatdunkend haalde hij zijn schouders op en richtte zijn boze blik weer op mij. ‘Is het ooit bij je opgekomen, Catherine, dat ik me wel eens zou kunnen afvragen waarom de mansa míj stuurde om het luchtschip te vernietigen?’

      ‘Het luchtschip!’ piepte Bee.

      ‘Waarom zou de mansa mij sturen om te trouwen met de dochter van Barahal, als er zoveel van afhangt? Als ze zo waardevol is, waarom liet hij haar dan niet trouwen met een van de magisters die geboren zijn in het huis, in plaats van een of andere dorpeling waarop ze allemaal neerkijken? Waarom vertelde de mansa mij zo weinig voordat hij me wegstuurde? Waarom vertelde hij me niet eens het belangrijkste, dat de zieners geloven dat ze de dromen van draken zou kunnen bewandelen? De mansa heeft daarover nooit een woord met mij gesproken. Dat ik iets weet over de dromen van draken komt doordat ik al was begonnen aan mijn training tot jager, en het eerste wat een jager leert over het woud, is dat wanneer draken zich omdraaien in hun slaap de geestenwereld overspoeld wordt door een vloedgolf die alles vernietigt wat onbeschermd op zijn pad ligt. Waarom gaven ze me alleen maar orders voordat ze me eropuit stuurden, gezien het gevaar dat deze zaak met zich meebrengt? Is dat omdat ze wisten dat ik onvoorwaardelijk gehoorzaam zou zijn, zoals ik altijd moest zijn omdat ik zo hard mijn best moest doen om aan hun verwachtingen te voldoen en mijn belofte moest waarmaken om mijn dorp te beschermen?’

      ‘Wanneer je het zo stelt,’ zei Bee, ‘is het onbegrijpelijk.’

      ‘Móét je het met hem eens zijn?’ riep ik, want ik wist zeker dat ik niet zo enthousiast de kant van haar tegenstander zou hebben gekozen.

      ‘Cat, ik vind hem net zomin aardig als jij, want hij heeft geprobeerd je te doden, en niemand kan van mij verwachten dat ik hem dat vergeef. Maar wanneer je verstandelijk naar de situatie kijkt, is het verwarrend.’

      ‘Dank je.’ Hij zag er heel geïrriteerd en heel knap uit.

      Nee, natuurlijk zag hij er niet knap uit. Ik was gewoon uitgeput door alle ellende van de afgelopen dagen, en gevoelig voor onbeduidende overwegingen omdat ik me zoveel zorgen maakte over Rory. Je ziet de vreemdste dingen als je in zo’n gemoedstoestand bent. Dan zou je álles kunnen denken.

      ‘Ik kan alleen concluderen,’ ging hij verder, ‘dat de mansa vindt dat ik vervangbaar ben. Min of meer op dezelfde manier, neem ik aan, als de familie Hassi Barahal jou vervangbaar vond, Catherine.’

      ‘Is dit een poging om sympathie op te wekken door onze benarde situaties te vergelijken?’

      ‘Ja.’ Hij keek verbaasd, alsof dat niet het woord was dat hij had willen zeggen. ‘Ik bedoel, nee, helemaal niet.’

      Ik wist niet dat Bee op zoveel verschillende manieren kon grijnzen. Ze keek me hoogst irritant aan, knipoogde drie keer alsof ze me een bóódschap wilde sturen. Die negeerde ik met een frons die, naar ik hoopte, de alwetende glimlach op haar mooie gezicht zou laten verschrompelen.

      ‘Ga verder, magister,’ zei ze op uitnodigende toon. ‘Ik luister in ieder geval naar je.’

      Hij had de gewoonte, die ik inmiddels herkende, om rechtop te gaan staan met zijn schouders strak naar achteren en zijn kin in de lucht waardoor hij er uitzonderlijk arrogant uitzag, maar hoe ijdel en arrogant hij ook was, in die houding zat meer dan je op het eerste gezicht kon zien. ‘Je hebt geen reden en zeker geen behoefte om sympathie voor mij te voelen, Catherine.’

      ‘Dat klopt, dat doe ik niet,’ beaamde ik met een wrede glimlach. ‘En doet je schouder nog zeer?’

      ‘Die is genezen,’ antwoordde hij kortaf. ‘Catherine, ik probeer je alleen uit te leggen waarom je zou moeten overwegen om mij te vertrouwen.’

      ‘Wat is er gebeurd met de waardin, de waard en hun personeel?’

      ‘Ik vond de herberg afgesloten en verlaten. Jullie waren volkomen onbeschermd achtergelaten, mag ik er wel aan toevoegen, en diep in slaap. Ik neem aan dat ze naar het plein bij het raadhuis zijn gegaan om zich bij de onruststokers te voegen.’

      ‘Als de herberg afgesloten was,’ vroeg Bee, ‘hoe ben je dan binnengekomen?’

      ‘Ik neem aan dat hij het slot verbrijzeld heeft,’ zei ik voordat hij kon antwoorden.

      ‘Kan hij dat echt?’ vroeg Bee. ‘Ik bedoel, dat is wat mensen zeggen over koude magiërs, dat je hun kracht kunt afmeten aan hun vaardigheid om ijzer te verbrijzelen en vuur te doven, maar...’

      ‘Ja, dat kan hij echt.’

      Haar ogen werden groter terwijl ze Andevai bekeek met een uitdrukking die ontzag, angst, of bewondering zou kunnen zijn. ‘O.’

      ‘Hebben jullie nu genoeg over mij gesproken?’ vroeg hij met een sarcasme waarvan ik zeker wist dat ik het niet had verdiend.

      In de andere kamer sloeg een klok.

      Alsof het slaan van dat mechaniek een signaal was, klonk ergens buiten een vage bons. Andevai draaide zijn hoofd om en luisterde. Bee keek me vragend aan. Een reeks donderende knallen klonk als onweer op grote afstand.

      ‘Zijn dat musketten?’ fluisterde Bee.

      Aan de voorkant van de herberg klonk een bonk, waardoor Bee en ik een stap achteruit deden. We hoorden harde slagen, de vloek van een man en het gekletter van een metalen ketting die op de grond viel. Een deur kraakte. Voeten klonken op een stenen vloer en stemmen spraken in de gelagkamer.

      ‘Tsss! Zijn alle vuren uitgegaan? Heb je ze niet goed afgedekt, jongen?’

      ‘Dat heb ik wel gedaan, maestra!’ werd verontwaardigd gezegd.

      Stil!’

      Verschillende mensen snoven en huilden en er klonk angst door in hun gesnik.

      ‘Ga naar het dak. Houd een oogje in het zeil. Meisje, stop met huilen. Dat helpt niet.’ Voetstappen verwijderden zich om naar boven te stommelen.

      ‘Dat slot was verbrijzeld,’ zei een mannenstem scherp, ‘en daarna is de deur afgesloten zonder slot, alsof hij stijf dichtgevroren was.’

      ‘Niet zo luid. Jullie tweeën, zorg dat de deur wordt afgesloten en versperd. Julius, kom met mij mee. We lieten die twee meisjes slapend achter in de bijkeuken. Snel!’

      De waardin en haar man kwamen de bijkeuken in, zij had een deegrol in de hand en hij een bijl.

      Andevai draaide zich om en keek hen aan, maar hij trok zijn zwaard niet.

      De ogen van de waardin werden groot toen ze eerst de koude as in de haard in zich opnam, waar alle hitte uit gezogen was, en daarna Andevai. Niemand kon hem voor iets anders aanzien dan de afstammeling van een rijk huis, maar toch was haar toon eerder bot dan respectvol. ‘We willen geen problemen met koude magiërs, magister. Het is de corrupte raad van de prins waartegen we protesteren.’

      Uit de gelagkamer kwam het gepiep van tafels die werden verschoven en gebonk toen ze op hun kant werden gedraaid.

      ‘U zult met mij geen problemen krijgen,’ zei Andevai. Toch bleef hij staan, alsof, neem ik aan, hij dacht dat hij ons tegen hén beschermde op een mannelijke en dappere manier.

      Gebulder deed de lucht trillen, en we schrokken allemaal toen een vernietigende salvo van knallen vlakbij klonk. Gevolgd door een schrille echo van gegil en geschreeuw.

      De waardin liet haar deegrol zakken. ‘Dit is geen schuilplaats voor een hooggeplaatst en machtig persoon van uw soort, magister.’

      Twee jongemannen verschenen, hijgend en zwetend, en grepen ijzeren poken uit het vuur. ‘De militie heeft ons de oorlog verklaard!’

      De vrouw knikte grimmig. ‘Het enige wat we kunnen doen is onze deuren sluiten en wegkruipen.’ Een nieuw salvo klonk in een onsamenhangend ritme, onderbroken door gegil en nog meer geschreeuw. ‘Als er bloed op de straat ligt, zal het nog erger worden.’

      ‘Die verdomde prinsen!’ vloekte de man.

      ‘Het beest is gewekt,’ riep een van de jongemannen opstandig. ‘Dat roept de dichter!’ De pook in zijn hand trilde omdat hij zo huiverde terwijl hij naar Andevai keek alsof hij verwachtte dat die zou uithalen om hem te straffen voor zulke radicale woorden.

      Andevai zei niets en bewoog ook niet.

      ‘Welk beest?’ vroeg Bee. ‘Wat bedoel je?’

      ‘Velen zijn boos,’ zei de waardin, ‘maar nu hebben we onze stem gevonden.’

      Als om de waarheid van haar opmerking te bevestigen, vuurden musketten opnieuw, dichterbij nu, donder echode door de smalle straten. Erachteraan klonk het aanzwellende rumoer van stemmen met een intensiteit die me herinnerde aan het gonzen en galmen in de geestenwereld toen de draak zich omdraaide.

      Bee stapte achter Andevai vandaan. ‘Maestra,’ zei ze beleefd, zonder te smeken, ‘dat is een angstwekkend geluid daarbuiten. Mogen we in de herberg schuilen tot die vloedgolf voorbij is?’

      De vrouw zuchtte toen ze naar Bee keek. Dat deed iedereen altijd.

      ‘Hij niet,’ zei ze alsof ze dacht dat wíj hem hadden uitgenodigd of dat wíj zijn metgezellen waren. ‘Zelfs als ik het wilde, wat niet zo is, dan nog durf ik een koude magiër geen onderdak te verlenen. Als hij hier wordt gevonden, branden ze mijn herberg af.’

      ‘Niet met mij erin, dat kunnen ze niet,’ zei Andevai op een toon die maakte dat ik hem tegelijkertijd wilde schoppen en wilde lachen. Want het was waar.

      ‘Kunt u zichzelf verdedigen tegen messen, schoppen, bijlen en zeisen en alle andere werktuigen die ze zullen meenemen om deze goede stenen omver te trekken en u eronder verpletterd bent?’ vroeg ze, niet brutaal, maar ook niet gedwee. Ze nam de deegrol in haar andere hand en gebaarde naar de jongemannen om achter ons langs naar de deur te gaan die naar de binnenplaats leidde. ‘Hoevelen kunt u van u afslaan voordat ze u overweldigen? Bent u bereid, magister, om vreemden te laten sterven – ik en mijn mensen – door hen te dwingen u te verbergen, nadat u dit huis bent binnengedrongen zonder uitnodiging of toestemming? Wat u ook bent, ik weet zeker dat ik u geen kwaad toewens zolang u mij en de mijnen met rust laat. Maar ik zal mijn mensen en mijn levensonderhoud niet voor u in gevaar brengen. Hoewel ik u niet wil beledigen.’

      Vreemd genoeg, verdroeg hij deze toespraak zonder een enkel teken van emotie, geen gebarsten glas, geen verbrijzelde kommen; misschien was hij gewend aan het recht van oudere vrouwen om hem te berispen.

      ‘Ik zal vertrekken, maestra, als u zo vriendelijk wilt zijn mij te vertellen hoe ik hier weg kan gaan zonder recht in de armen van de meute te lopen.’

      ‘Via de achterkant en over de binnenplaats, daar is een poort naar de steeg.’

      Het aanzwellende rumoer was inderdaad uitgegroeid tot het gebrul van een beest dat eerst sluimerde en nu was gewekt. Ik voelde hun woede door de zolen van mijn voeten.

      Andevai sloeg zijn mantel om en liep naar de deur. Met een hand op de klink, draaide hij zich om en sprak Bee aan. ‘Dit wilde ik je vertellen voordat we werden onderbroken, maestressa Barahal. Vijf dagen geleden is je vader teruggekeerd naar het huis van de Hassi Barahal. De vertegenwoordigers van de mansa hielden het huis al in de gaten in de verwachting dat ze jou of Catherine gevangen zouden kunnen nemen wanneer jullie daar terugkeerden. In plaats daarvan hebben ze je vader in hechtenis genomen. Ik dacht dat het goed zou zijn om je te waarschuwen dat zijn aanwezigheid in Adurnam waarschijnlijk gebruikt zal worden om jou naar hen toe te lokken. Onder geen beding moet je naar huis gaan om te proberen hem te bevrijden voor de winterzonnewende, want de mansa zelf is naar Adurnam gekomen om je op te sporen.’

      Hij duwde de klink naar beneden.

      ‘Als ik u moeilijkheden heb bezorgd, dan spijt me dat,’ zei hij tegen de waardin en met deze woorden opende hij de deur en verdween naar de binnenplaats achter de herberg.

      Kreunend zakte Bee tegen me aan. ‘Papa kwam terug om me te zoeken! En nu hebben ze hem in hun klauwen! Wat moeten we doen?’

      ‘Als Rory hier was, zouden we hem met zijn drieën kunnen redden.’ Maar het uitspreken van zijn naam dwong me eraan te denken dat hij gedood zou kunnen zijn. Om mijn broer te vinden en dan zo snel weer te verliezen. Wat stom van me! Ik haalde trillend adem, greep Bee’s hand terwijl ik naar woorden zocht, maar ik wist niet hoe ik ons kon troosten.

      Achter ons klonk het scherpe geluid van brekend glas, gevolgd door een oorverdovende bonk op de voordeur waardoor de hele herberg trilde.

      Er klonk een gehuil op als van wolven die bloed roken. ‘Dood aan de magiërs!’

      ‘Verbrand hen die het leven uit onze kinderen zuigen!’

      Met een ruk trok Bee haar hand uit de mijne en rende langs de waardin en haar echtgenoot.

      ‘Bee!’ riep ik haar na.

      ‘Ik zal niet toestaan dat vriendelijkheid wordt beloond met vernietiging!’ riep ze en ze rende de keuken in, mijn blikveld uit.

      Ba’al, bescherm ons! Ik rende achter haar aan. De waardin volgde mij op de hielen door de keuken, de bierkamer en de lege eetkamer naar de gelagkamer met de zwarte lambrisering. Bee stond achter een tafel en keek naar de voorkant van de herberg. Een van de deuren was in tweeën gespleten, de planken waren gebroken en er was een gat ontstaan. Het glas van een hoog, openslaand raam lag half in stukken op de vloer en zat voor de andere helft nog vast in wat er over was van het kozijn. Buiten drong een barse menigte mannen naar voren om binnen te komen, maar het leek alsof Bee’s aanwezigheid en haar boze blik de voorste gelederen hadden weerhouden om over de beschadigde vensterbank naar binnen te kruipen.

      ‘Welk recht,’ riep ze, ‘hebben jullie om dit vredige huis binnen te dringen?’

      ‘Een jongen zegt dat hij een koude magiër hier naar binnen zag gaan.’

      ‘Er is geen koude magiër in dit gebouw!’

      De kracht van Bee’s stem maakte dat ze achteromkeken en opmerkingen maakten tegen de naar voren dringende mannen achter hen. Deze schuivende, rusteloze menigte was niet alleen opgewonden van woede, maar ook door de drank. Ik ging naast Bee staan en wenste dat mijn wandelstok ook in het daglicht een zwaard was en niet alleen een wandelstok.

      Een man met een gescheurde jas en bloed op zijn gezicht riep: ‘Aulus zegt dat hij zag hoe een vervloekte koude magiër het slot verbrijzelde en naar binnen ging! En toen hij hierheen rende om het te controleren, zat de deur dichtgevroren!’

      ‘We zijn van plan om binnen te komen en het zelf te onderzoeken, maestressa,’ zei een potige man met het voorschoot van een smid. ‘Ga gewoon opzij, dan gebeurt er niks met je knappe gezicht.’

      Ik pakte Bee’s pols voordat ze naar voren kon rennen om iets doms te doen zoals een smid slaan. Om mij heen kijkend, zag ik de herbergiers niet, maar ik hoorde voetstappen de trap afdalen. Bee en ik stonden alleen tegenover de meute.

      ‘Ik zal jullie niet toestaan...’ begon Bee.

      Het gedonder van musketvuur overstemde haar woorden en we doken allebei weg. Er klonk gedreun van hoeven, geschreeuw en gegil en stemmen vervuld van paniek en woede. De meute voor de herberg stoof uiteen als zout dat oplost in water toen twee rijen bereden militie met de groene jasjes van Tarrant de straat in galoppeerden met flitsende zwaarden en rokende musketten. Door het kapotte raam keken we hulpeloos toe hoe mannen neervielen onder de blinkende klingen. De smid botste tegen het raam en viel dwars over het kozijn. Een jongen, met bloed dat opborrelde door zijn haar, probeerde schreeuwend naar het raam te rennen maar viel voordat hij de veiligheid binnen in de herberg kon bereiken. De menigte verspreidde zich, de soldaten reden verder en lieten de stank van angst en vernietiging achter zich.

      Opeens stond Andevai in de kamer en beende langs me naar het raam. Hij greep het lichaam van de smid en schoof het naar buiten. Daarna pakte hij grote glasscherven van de vloer en hield die tegen de gekartelde randen. De temperatuur in de kamer daalde zo snel dat mijn ogen brandden, mijn mond droog werd en mijn tanden klapperden. Hij laste het glas weer aan elkaar, bukte zich om grotere stukken op te rapen, weefde een ijzig web om het het geheel bij elkaar te houden.

      Ik stoof naar voren om scherven op te rapen en die aan hem te geven, om het werk sneller af te krijgen. Op straat lagen twee lichamen voor het raam, en nog vier in het zicht, twee van hen lagen levenloos uitgespreid terwijl de vijfde, een man die een muts droeg met een rood lint eromheen, zichzelf over de keien trok als een rat met gebroken achterpoten. Twee vrouwen renden uit een gebouw en trokken de man met de rode muts hun deur in. Hij huilde op een manier die me zo gespannen maakte dat ik een snik moest wegslikken.

      ‘Waarom doe je dit?’ vroeg ik en ik merkte dat ik onze nutteloze en vrij idiote taak kalmerend vond.

      ‘Kapotte dingen moeten gemaakt worden,’ antwoordde hij. ‘En als de voorkant afgesloten is, zullen plunderaars en dieven minder geneigd zijn om binnen te komen.’

      ‘Ik bedoel, waarom ben je teruggekomen?’

      ‘Omdat jullie niet achter me aan kwamen toen ik wegging,’ zei hij. ‘En ik hoorde het geroep en de dreun.’

      ‘Je had recht in de armen van een moordlustige meute kunnen lopen.’

      ‘Ja.’

      Het was zo koud om naast hem te staan dat ik net zo goed ondergedompeld zou kunnen zijn in een sneeuwlawine, maar ik bleef bukken en aangeven, bukken en aangeven, en de inspanning maakte dat ik diep binnen in mijn lichaam warm bleef. Hij bleef gericht op het glas, en bouwde met het patchwork geraamte het gat sneller dicht dan ik voor mogelijk zou hebben gehouden. Ik kon niet zien wat hij deed zonder een spiegel om naar hem te kijken, maar op de een of andere manier was hij in staat het glas aan elkaar te lassen door met zijn hand over de breuklijnen te strijken.

      ‘Waarom?’ vroeg ik.

      Hij sprak zonder naar me te kijken. ‘Ik heb mezelf beloofd dat als ík je niet zou doden, niemand dat zou doen.’

      ‘Vast en zeker heel nobel van je.’ Door het geluid van musketvuur in een andere straat schrok ik zo dat ik een groot stuk glas liet vallen, waardoor het aan mijn voeten in tweeën brak. De straat voor ons was leeg onder een grijze hemel. ‘En waarom dan dit oponthoud door het raam te herstellen? Als mensen je hier zien, of je werk herkennen als koude magie, zullen de waardin en haar mensen eronder lijden.’

      ‘Catherine, de militie is zojuist langsgereden. We kunnen nog niet naar buiten. Bovendien geven mensen koude magiërs de schuld van alles. Koude magie wordt zo vaak gebruikt om hun leven te verbeteren dat mensen het voor lief nemen.’

      ‘Is dat zo?’

      Hij ging door alsof hij me niet gehoord had. ‘Maar heel weinig mensen begrijpen dat koude magie de meesten van hen redde van een leven vol oorlogen en strooptochten. Dat het de magiërshuizen zijn die hen hebben gevrijwaard van de tirannie van prinsen.’

      ‘Alleen om daarvoor een eigen tirannie in de plaats te stellen. Je bent de zoon van slaven, Andevai! Die de ene generatie na de andere verplicht zijn om een magiërshuis te dienen. Of je nu geknecht wordt door prinsen of magiërs, welk verschil maakt het voor degenen die vrijheid wensen?’

      ‘Wat is vrijheid?’ vroeg hij bitter, ‘en wie is werkelijk vrij? We zijn allemaal gebonden door wat we zijn en waar we vandaan komen.’

      ‘Misschien,’ zei ik langzaam terwijl ik overdacht welke draai mijn leven had genomen, de leugens die me waren verteld, ‘omdat we niet verder kijken dan ons werd geleerd. Misschien zou het er allemaal heel anders uitzien als we niet bang waren voor wat we zijn. Of wat we kunnen worden.’

      Hij had zijn hand gesneden, het bloed liep over zijn handpalm terwijl hij me aanstaarde. Hij keek alsof ik hem had geslagen. Ik was zelf een beetje aangeslagen. De woorden waren naar buiten gekomen zonder dat ik doorhad dat ze op mijn tong lagen te wachten.

      Waar was ik het meest bang voor? Behalve voor het vooruitzicht om te worden opgejaagd en gedood.

      Ik was vooral bang om alleen en ongewenst te zijn.

      ‘Cat, kom hier eens naar kijken.’

      Ik draaide me om. Terwijl Andevai en ik stonden te werken aan het raam, was Bee blijkbaar teruggerend naar de bijkeuken om onze spullen te pakken. Ze stond gebukt over een tafel die was bedolven onder onze mantels. Haar schetsboek lag open terwijl ze met snelle, afgemeten halen stond te tekenen. ‘Toen we wakker werden had ik geen tijd om na te denken over wat ik had gedroomd, maar nu komt het allemaal terug. Onder de naakte ribben van een walvis... nee... flarden stof en verwrongen metaal... geblakerd hout... Ze zoeken iets, graven tussen het puin...’ De woorden kwamen in haperende uitbarstingen naar buiten, alsof ze rende en daardoor buiten adem was. ‘Een man, lang, witte haren. Met een snor? Ik heb hem nooit ontmoet, maar hij kent jou, Cat. Hij staat met een trol... te lachen...’

      ‘Brennan?’ vroeg ik.

      Bee’s hand verstijfde. Haar ogen rolden naar boven en een huivering trok door haar lichaam. Ze sprak met een diepe, mannelijke stem, schor van ouderdom. ‘Het luchtschip.’

      Ik had die stem eerder gehoord, van een stervende man. Ik staarde naar haar, mijn huid prikte alsof er ijs op lag, en toch kwam er warme lucht door de laatste opening in het glas, en daarmee de geur van musketvuur en het gebrul van het oproer dat ver weg in kracht toenam.

      Andevais hand raakte de mijne aan. Het warme vocht van zijn bloed kriebelde op mijn huid. ‘Is er iets met haar aan de hand? Dat is haar stem niet.’

      Even bracht de aanraking van zijn hand en de troost van zijn aanwezigheid me in de verleiding om mijn vingers rond die van hem te sluiten terwijl ik naar hem keek. ‘Ik denk dat ze het over de Grote Werf heeft.’

      Hij stond heel dichtbij, zijn gezicht helemaal niet arrogant maar geconcentreerd, gedisciplineerd en open terwijl hij naar me staarde. Alleen naar mij. ‘Wat wil je dat ik doe, Catherine?’

      Kus me.

      Met een ruk trok ik mijn hand uit de zijne en beende door de kamer. Precies op het moment dat ze begon te huiveren, ving ik Bee op, haar tong schoot uit haar mond op een manier die niet helemaal menselijk was.

      ‘Cat, het luchtschip,’ zei ze schor met haar eigen stem. Haar lippen waren gesprongen door de kou en ze likte een bloeddruppel weg. ‘Kijk. De sneeuw. Een rookpluim, daar. Een bloemenslinger van het feest. Het zou vandaag kunnen zijn. Kijk hoe kort de schaduwen zijn. Ze zullen er zijn wanneer de zon op z’n hoogst staat. We moeten ernaartoe.’

      ‘Natuurlijk.’ Ik sloot mijn ogen en nam een kaart van de stad in gedachten. We stonden in de wijk die Cernwoodveld werd genoemd, en als we door de Bitters en over het Hondeneiland naar de Oostermarkt gingen...

      ‘Ik weet hoe je daar moet komen,’ zei Andevai.

      ‘Je woont hier niet eens,’ wierp ik tegen en ik deed mijn ogen open. ‘Je komt van het platteland.’

      ‘Ik heb kaarten bestudeerd. Je gezicht bloedt, Catherine.’

      Bee duwde mijn mantel in mijn armen. ‘Ruziemaken doen jullie later maar.’

      Terwijl ik mijn mantel omsloeg en handschoenen aantrok, lachte ik. Het klonk vast en zeker alsof ik gek werd en binnenkort zou huilen naar de maan. We zochten een weg door de ravage van de tafels en de versplinterde deur. Toen we stilstonden op de straat, die verlaten was op de vier uitgestrekte en met bloed bevlekte lijken na, likte Andevai afwezig aan de wond op zijn duim. Ik wreef voorzichtig met mijn gehandschoende vingers over de snee in mijn kin, waarvan ik had gedacht dat die genezen was. Uit de heropende snee parelde een bloeddruppel op het leer, en hoewel ik het niet bewust deed, stak ik mijn hand op en raakte met mijn bloed mijn lippen aan. Het bloed dat hij had veroorzaakt.

      ‘Weet je zeker,’ vroeg Bee, ‘dat we hem kunnen vertrouwen, Cat?’

      Ik keek naar Andevai. Hij keek naar mij, niet met arrogantie of trots maar met een uitdrukking die zo intens was dat ik het niet aandurfde om erover na te denken. Hij tilde een hand op om aan te geven dat ik de teerling moest werpen om te beslissen over zijn lot.

      Ik zei: ‘Ik neem aan dat we daar snel achter zullen komen.’