16

Het is echt heel raar als je een steek van medelijden voelt voor iemand als je geen reden hebt om hem aardig te vinden. Heel raar. We stopten bij een volgende stenen pilaar en brachten weer een offer. Daarna reden we in een rechte lijn een glooiende helling op en lieten de boomgaard achter ons. Het enorme huis, met een ronde toren in het midden van het hoofdgebouw en een vleugel van twee verdiepingen aan de rechterkant, doemde voor me op als een beest dat wachtte tot het mij kon verslinden. Welke woorden ik ook had bedacht, ze stierven op mijn tong voordat ik ze kon uitspreken.

      Dat dacht ik alleen maar. Want opeens vlogen ze abrupt mijn mond uit. ‘Je was een eenvoudige arbeider? Een slaaf van het land? Van Vier Manen Huis?’

      ‘Hou je mond, Catherine,’ zei hij afgemeten. ‘Kun je dat opbrengen?’

      Ik drukte mijn lippen in stilte op elkaar, mijn mond smaakte naar as.

      Het hoofdgebouw van het landgoed was een soort paleis, met rondlopende kamers aan de uiteinden en een langgerekt gebouw aan de achterkant. Het rijtuig hield stil voor de imposante trap. Een menigte mensen kwam naar buiten en vormde twee rijen voor een formele begroeting.

      Een oudere man in een wit gewaad en met de gouden ringen van een djeli in zijn oren, kwam hinkend naar buiten, leunde op zijn stok en sprak op zangerige toon. ‘Hij keert terug! Hij keert terug! Met zijn macht was hij weggezonden. Met zijn macht keert hij terug. Hij heeft vast en zeker volbracht wat van hem werd verlangd.’ Hierbij keek hij naar mij en natuurlijk deed hij een stap achteruit, alsof hij verrast was door wat hij zag. De sjaal die zo mooi stond bij de vrouwen van het Huis maakte dat ik me belachelijk voelde.

      Met opgeheven hoofd liep ik de trap op zonder naar links of rechts te kijken, dat was alles wat ik kon opbrengen. Ik kon mensen niet in de ogen kijken; misschien was dat hier niet gebruikelijk. En ik was ook bang voor wat ik misschien in hun gezichtsuitdrukking zou zien.

      Een hand schudden, op de radicale manier, of een kus voor gelijken zoals de gewoonte was van mijn volk; niets van dat alles hier. Iedereen moest zijn juiste plaats innemen, de mindere moest ruimte maken voor de meerdere en ik liep in Andevais kielzog, of in ieder geval in de deining die ontstond waar hij langsliep. We beklommen de trap, brachten een offer van water op de drempel en liepen door de deur een ruimte in die zo hoog was dat vogels tussen de dakspanten vlogen. Eerst sloegen we rechts af, daarna naar links, door gangen die zo breed waren dat het kamers konden zijn en overal steeg warmte op van de vloer. Opnieuw naar links, en naar rechts, en toen stond ik in een grote kamer naast een hoge wand met gebogen ramen boven deuren met vensterglas. Door het glas zag ik een uitgestrekte, mooie landschapstuin omsloten door de zijvleugels van het huis en een hoge stenen muur.

      ‘Catherine,’ zei Andevai en hij greep mijn linkerelleboog met zijn rechterhand.

      Ik wilde dat ik mijn zwaard had terwijl hij me naar de gesloten dubbele deuren leidde die versterkt waren met repen donker ijzer. Mijn vader had geschreven: De kracht van de machtigste koude magiërs kan worden afgemeten aan het vermogen van de magister om vuren te doven en ijzer te vernietigen.

      Een bediende opende de rechterdeur. Andevai deed een stap terug zodat de oude djeli als eerste naar binnen kon gaan. Daarna moest ik naast hem lopen. Mijn keel was dichtgesnoerd door tranen. Mijn hartslag klonk als gehamer in mijn oren, als op hol geslagen paarden.

      De mansa stond bij een tafel onder een rij ramen. Hij bestudeerde papieren die boven op een of andere architectonische tekening lagen die was uitgerold en aan de uiteinden verzwaard om plat te blijven liggen. Het kon niemand anders zijn. Hij was lang en zwaargebouwd en zag er oud noch jong uit. Zijn gezicht was zwart en zijn ogen nog zwarter, hoewel zijn kortgeknipte haar bestond uit grove, rode krulletjes. Misschien leek hij op de wachter van de poort. Misschien waren het familieleden, of misschien waren ze helemaal geen familie maar eenvoudigweg allebei afstammelingen van smeden en tovenaars, wier voorouders voortkwamen uit de vermenging van het Afrikaanse zuiden en het Keltische noorden die lang geleden gemene zaak hadden gemaakt. Ze hadden zich verzet tegen de macht van stamhoofden en prinsen, maar waren zelf geen heersers geworden, in ieder geval niet in naam. Want de enige zoon van een prins kan na zijn vader regeren of hij nu een goede prins is of niet, maar als de enige zoon van een magister geen magiër is, kan niets hem verheffen tot die positie.

      De mansa keek naar Andevai en de mansa keek naar mij, en ik verstijfde omdat mijn hart niet meer kon slaan en mijn voeten niet meer konden bewegen. Misschien wisselden ze onderling een formele begroeting uit. Ik wist het niet zeker omdat ik leeg was.

      Toen sprak de mansa direct tegen mij. Zijn stem was een stem, niet speciaals en ook niet vreemd, behalve dan dat hij zo bevelend was.

      ‘Ben jij de oudste dochter van Hassi Barahal?’

      ‘Ik ben de oudste,’ fluisterde ik met neergeslagen ogen en de woorden van tante in mijn gedachten.

      ‘Jij bent de oudste dochter van de Hassi Barahal uit Adurnam?’ herhaalde hij.

      ‘Ik ben de oudste.’

      ‘Jij bent de oudste dochter van Hassi Barahal?’

      ‘Ik ben de oudste.’

      ‘Neem me niet kwalijk, Mansa,’ zei de djeli. ‘Wat ze zegt is geen leugen, maar ik maak me toch zorgen. Staat u me toe dat ik het vraag?’

      De mansa knikte.

      ‘Herhaal deze woorden zoals ik ze uitspreek,’ zei de djeli met zijn galmende stem. ‘Ik ben de oudste dochter, geboren in het huis van de Hassi Barahal in Adurnam.’

      ‘Ik ben de oudste...’ dochter. Ik wilde het woord uitspreken, maar er kwam geen geluid uit mijn mond. ‘Ik ben de oudste...’ Hassi Barahal. Nog steeds kwam er geen geluid uit. ‘Maar ik bén ouder dan Bee,’ zei ik schor.

      ‘Er was er nog een?’ vroeg de djeli. ‘Er was nog een andere dochter in het huis van de familie Hassi Barahal, toen jij werd meegenomen?’

      Mijn gezicht brandde heet en mijn handen brandden koud. Mond dicht, had mijn vader gezegd. Vertel niemand iets, had mijn moeder gezegd. Vertel niets wat hun grotere macht over ons kan geven.

      ‘Er was een ander meisje van de juiste leeftijd in het huis?’ snauwde de mansa.

      Andevai knipperde met zijn ogen en knipperde opnieuw. ‘Ja, Mansa.’

      ‘Je hebt het drie keer gevraagd?’

      Stotterend stootte Andevai de woorden naar buiten. ‘Dr- drie keer. Ze zeiden precies hetzelfde tegen mij als wat zij tegen u zei. Zij is de oudste. Dus trouwde ik met haar, het bindende huwelijk, gesloten door een bard, precies zoals u me had opgedragen, Mansa.’

      ‘En heb je eerst gevraagd, nadrukkelijk gevraagd: Is dit het juiste meisje of is dat andere het juiste meisje? Het meisje voor wie we het contract schreven?’

      Na een tijdje zei hij verslagen: ‘Nee, Mansa. Ik heb niet nadrukkelijk naar het andere meisje gevraagd.’

      In de diepte van de aarde, gehuld in vuur, ligt de Moeder van Alle Draken opgerold te sluimeren. Dromend beweegt ze zich en de aarde trilt, vulkanen spuwen as en vuur uit en de wereld verandert.

      In de diepte van de oceaan, diep in de zwarte afgrond, drijven de Tanimin, die ook leviathanen worden genoemd, in een toestand van waterige verdoving. Toch kunnen zij ontwaken en als dat gebeurt, dan verbrijzelen ze, slaand met hun staarten, schepen tot splinters en duwen ze de uiteengevallen romp onder de golven terwijl de kusten schoon worden geveegd door een woedend getij.

      In de diepte van het ijs, omhuld door ijs, slaapt de Wilde Jacht, en als die wakker wordt gemaakt, trillen allen van angst.

      Zo wordt ons verteld.

      Maar wanneer een magister die machtig genoeg is om te heersen als het hoofd van een magiërshuis woedend wordt en nog geen tien passen bij je vandaan staat, dan zou je wensen dat je in plaats van hem een van die andere onder ogen moest komen.

      Het huis was gebouwd van steen en toch huiverde het. Het glas in de vensters kraakte. De ijzeren repen op de deuren kreunden, alsof ze krompen van angst. Onder de vloer versplinterde aardewerk.

      ‘Wat een stommeling ben jij!’ snauwde de mansa.

      ‘Mansa,’ zei de djeli, ‘u kunt een jong iemand uw boodschap laten doen om uw voeten rust te gunnen, maar dat geeft uw hart geen rust. Laat mij uitzoeken wat er is gebeurd.’ Hij draaide zich om en keek me aan, stak een hand op met de palm omhoog in een gebaar dat geruststellend had kunnen zijn als het geen bezwering was om mijn stem op te roepen de waarheid te spreken. ‘Heb jij het bloed van de Hassi Barahal familie?’

      Ik opende mijn mond om te spreken en sloot die weer, want het woord dat ik wilde zeggen, weigerde naar buiten te komen. Het enige wat ik kon zeggen was: ‘Dat is mij altijd verteld.’

      Een ziekmakende angst klauwde in mijn buik. Ik wankelde, ervan overtuigd dat ik op het punt stond flauw te vallen. Andevai staarde naar me alsof ik een slang was die de kop had opgestoken om hem uit te dagen. Hem te bestrijden.

      Hem te bedriegen.

      ‘Ze zeiden...!’ riep hij. ‘Ze zeiden dat zíj de oudste Barahal dochter was.’

      ‘Is dat wat ze zeiden?’ vroeg de djeli. ‘Dan moeten ze hun woorden zorgvuldig hebben gekozen want ze wisten dat het contract verzegeld was door magie.’

      ‘Wat bedoelt u?’ fluisterde Andevai met een asgrauw gezicht, zijn triomf aan flarden.

      ‘Het lijkt erop dat er helemaal geen Barahal bloed door haar aderen vloeit,’ zei de mansa zo zacht dat ik niet had moeten trillen als een boomblad dat heen en weer dwarrelt tijdens een zware storm, maar zijn stem had net zo goed kunnen bulderen. ‘En jij, Andevai, was te dom om de val te zien toen ze die openzetten. Wat zullen ze nu lachen. Ik vraag me af welke overtreding we begaan hebben waardoor een kind dat geboren is in een dorp van zwakzinnige landarbeiders, de kinderen van de kinderen van slaven, de drager is geworden van zo’n overvloed aan koude magie? En toch, uiteindelijk, hadden we net zo goed kunnen proberen een hond te leren dansen.’

      ‘Maar ik heb het luchtschip vernietigd...’

      ‘Dat was de ondergeschikte opdracht. Het huwelijk was het belangrijkste. Er hangt zoveel vanaf! En jij bracht die waardeloze vrouw hierheen!’

      ‘Mansa,’ zei Andevai vertwijfeld.

      ‘Zorg dat je haar kwijtraakt.’

      Andevai greep mijn arm en trok me mee naar de deur, duwde die open en schoof me naar buiten. Wankelend deed ik een paar stappen voordat ik stilstond en me omdraaide; ik wist dat ik terug naar binnen moest gaan en een vraag stellen of een verklaring eisen.

      Andevai sloot de deur recht in mijn gezicht. Ik zonk er op mijn knieën tegenaan en kromp in elkaar toen ik de ijzeren banden aanraakte die zo koud brandden.

      Er vloeit helemaal geen Barahal bloed door haar aderen. Al mijn kracht lekte weg, ik stortte languit op de vloer. Helemaal geen Barahal bloed.

      Ik geef je ook de opdracht, had tante gezegd toen ik nog maar zes jaar oud was en ik bij hen was komen wonen, om Bee te beschermen, want er zal een tijd komen dat ze jouw bescherming nodig heeft.

      Vier Manen Huis had al die tijd Bee willen hebben.

      Als dat zo was, wat was ik dan?

      Het offer.