32

In de ijzige schemering riep de mansa koud vuur op en de spookachtige glans veranderde de enorme machines om ons heen in monsters. De arbeiders die samen met ons gevangenzaten in de schuur mompelden van angst.

      Bee huiverde niet. ‘Volgens de wet heb ik mijn meerderjarigheid bereikt. Daarom ben ik bevrijd van het contract dat Vier Manen Huis heeft opgedrongen aan de Hassi Barahals. Hoewel ik volgens de wetten van mijn eigen mensen onder bescherming blijf van de Hassi Barahal familie. Als u over een nieuw contract wilt praten, kunt u vertegenwoordigers sturen naar het moederhuis in Gadir om onderhandelingen te openen over een of andere vorm van overeenkomst tussen hen, u, en mij.’

      ‘Mooie woorden van een mooi meisje, maar ze zijn zowel dom als onwetend.’ Zijn woorden klonken dreigend. ‘Twijfel er niet aan, dochter van de Barahals, dat je achtervolgd zult worden door mensen die veel minder genadig zijn dan ik. Twijfel er niet aan dat er meer mensen in de wereld zijn die vermoeden dat jij bestaat. Veel meer dan jij je kunt indenken. Anderen zullen je snel genoeg ontdekken. De Barahals kunnen je niet beschermen. Je kunt niet tegelijkertijd prinselijk hof en magiërshuis weerstaan.’

      Bee trok haar schetsboek uit de gebreide tas en hield dat in haar rechterhand. Hij staarde naar het boek en zijn ogen werden groter alsof hij kon raden wat de inhoud was. Ze sprak. ‘U bent niet mijn meester en u heerst niet over mij. Ook weet u niet wat ik heb gezien. Denkt u dat u mij tot praten kunt dwingen?’

      ‘Er zijn manieren om gehoorzaamheid af te dwingen.’

      ‘Toch is onderhandelen op basis van vertrouwen gemakkelijker. Waarom zou u dat niet doen, wanneer die weg voor u openstaat? Stop me in een kooi, Mansa, of zet me tegenover u aan een tafel. Ik denk dat u zich wel kunt voorstellen in welke ruimte ik inschikkelijker zal zijn. Ik kan in hongerstaking gaan net zoals de dichters doen. Zoals de dichter van de Noorderpoort nu doet, op het plein van het Raadhuis, om de prins van Tarrant te dwingen om naar zijn woorden en naar de grieven van de bevolking te luisteren. Waarom denkt u dat ik niet dapper genoeg ben om hetzelfde te doen?’

      Ons publiek van arbeiders hief het hoofd op bij deze woorden. De soldaten schuifelden rusteloos, want de dreiging van een openbare hongerstaking was genoeg om elke machtige heer angst aan te jagen. Buiten werd het rumoer van de menigte dreigender, een paar stemmen riepen: ‘Steek ze in de fik!’

      Het koude vuur van de mansa brandde feller, alsof het werd gevoed door zijn boosheid. Maar zijn stem bleef zacht. ‘Waarom denk je dat de prins van Tarrant en ik je niet eenvoudigweg kunnen oppakken en wegslepen? Dat we dat niet zullen doen, voor het welzijn van alle mensen?’

      ‘U hoort de menigte die zich buiten verzamelt. Denkt u dat die mij zo gemakkelijk gevangen zal laten nemen? De mensen in die menigte zullen mij gelijk geven. Twijfelt u daaraan?’

      ‘Een uur nadat ze je op een voetstuk hebben gezet, zal de meute je vertrappen. Als ze je al op een voetstuk zetten en je niet eenvoudigweg totaal verslinden.’

      Ze stak haar kin in de lucht. ‘En op welke manier, Mansa, is dat anders dan hoe u en uw bondgenoten mij willen behandelen?’ Ze draaide zich om en gebaarde koninklijk naar mij. ‘Catherine, kom. We gaan, nu.’

      Ik wierp een zijdelingse blik op Andevai, die opkeek om mijn ogen te ontmoeten. Iets in zijn blik deed mijn hart bonken, of misschien was het eenvoudigweg het besef dat Bee daadwerkelijk van plan was de mansa te weerstaan, hem uit te dagen om haar tegen te houden onder het oog van getuigen die hij later gemakkelijk kon laten doden. Alleen zijn loyale volgelingen zouden weten wat hier was gebeurd. En Andevai.

      Ze draaide hem de rug toe en marcheerde met opgeheven hoofd naar de deur in de schaduw. Andevai knikte naar me, alsof hij wilde zeggen dat hij ons rugdekking zou geven. Mijn hart bonkte, als herhaalde hamerslagen; ik was er bijna duizelig van, van hem. Ik stond onvast, maar ik greep het gevest van mijn zwaard en volgde Bee. De soldaten bij de deur stapten achteruit alsof zij hun had bevolen een pad voor haar te maken. De mansa zei niets.

      Niet tot we de zware deur bereikten en openschoven.

      ‘Heel goed, maestressa.’ Hij verhief zijn stem niet. Hij had zoveel macht dat hij nooit hoefde te schreeuwen. ‘Mijn soldaten zullen je begeleiden naar het huis van je familie, waar je vader verblijft. Zij zullen samen met de militie van de prins het huis bewaken zodat niemand jullie stoort. Deze nacht en morgen zijn feestdagen, geen goede tijd om onderhandelingen te openen. Op de dag na de winterzonnewende zullen de prins van Tarrant en ik komen om het gesprek te beginnen. Vind je dat een redelijk compromis? Aha. Luister!’

      Het gedreun van paardenhoeven en het geroep van cavalerietroepen kondigde de komst van meer soldaten aan. De grommende stem van de menigte viel uiteen in honderd stemmen terwijl hun standvastigheid afbrokkelde en mensen zich terugtrokken.

      De glimlach van de mansa spotte met Bee’s korte triomf. ‘Zoals ik verwachtte, is de militie van de prins aangekomen om de menigte uiteen te drijven.’

      Ik bedekte mijn gezicht met een hand, zette me schrap voor het geluid van een verschrikkelijk oproer, maar in plaats daarvan klonk het geruis van voetstappen terwijl mensen in alle richtingen de donkere nacht in vluchtten. De militie reed naar voren en vatte post rond de fabriek. Ik keek op. Sneeuwvlokken dwarrelden door de kapotte ramen boven ons als de laatste slaperige resten katoenpluksel.

      ‘Denk hier maar eens over na, koppig meisje,’ zei de mansa. ‘Ik ben een redelijke man. Jij, en dit meisje dat je je nicht noemt, en zelfs deze rebellerende jonge magiër die mijn bescherming genoot, hebben me ervan overtuigd dat het misschien tijd is om een ander soort overeenkomst te overwegen. Maar ik moet altijd doen wat nodig is om mijn familie en mijn Huis te beschermen. Wat jou betreft, maestressa Hassi Barahal, je verkeert in groter gevaar dan je beseft. Ik kan je beschermen. Je zult geen beter aanbod krijgen dan het mijne.’

      Bee fronste haar voorhoofd terwijl ze naar de mansa staarde. ‘Wat betekent het om de dromen van draken te bewandelen?’

      In het licht van het koude vuur dat op zijn gezicht scheen, was het mogelijk om zijn lichte glimlach te zien, als van een man die denkt aan een snoepje waar hij naar verlangt en dat hij snel zal kunnen opeten. ‘Dat is iets waar wij het samen over zullen moeten hebben, jij en ik.’ Daarna keek hij naar Andevai, en zijn lippen vertrokken boos. ‘Andevai, je zorgt ervoor dat ze veilig thuiskomen en dat er bewaking wordt ingesteld onder de supervisie van Donal.’ Hij wees naar de oudere magister. ‘Daarna kom je onmiddellijk naar mij terug.’

      Andevai bleef even stil – opzettelijk, daarvan was ik overtuigd – voordat hij antwoord gaf. ‘Ja, Mansa.’

      Een vonk licht sprong op en zwol moeiteloos van een speldenknopje op tot een zwevende lantaarn zonder stoffelijk omhulsel terwijl Andevai door de hal liep en badend in het licht voor ons stopte. Het was een indrukwekkend en zelfs flamboyant vertoon van magie, hoe triviaal het voor hem ook mocht lijken.

      ‘Zo, Catherine, ik heb bevel gekregen om jou en Beatrice naar huis te begeleiden.’

      Haar huis, maar niet langer het mijne. Maar dat kon ik niet tegen Bee zeggen. Niet nu. Nog niet.

      In feite kon ik helemaal niets zeggen. Ik was met stomheid geslagen nu ik zo vlak bij hem stond.

      Gelukkig was Bee dat niet. ‘We danken je,’ zei ze plechtig.

      Ze liep de weefschuur uit. Buiten zocht ze de rijen militiemannen af alsof ze hoopte, of vreesde, Amadou Barry onder hen te zien. Als hij er was, zagen we hem niet. ‘Hoe moeten we daar komen, magister? Ik kan niet paardrijden in deze kleren.’

      Andevai was een magister met buitengewone macht, in staat koud vuur op te roepen, illusies te weven, stormen op te roepen en koude te hanteren als een hamer. Maar hij was ook een geboren en getogen plattelandsjongen, en hij had niet het minste idee wat hij moest doen om in de stad, tijdens de nacht van de winterzonnewende, een rijtuig te vinden nadat de avondklok had geluid. Maar wij wel, en we vonden een armoedige kerel met paard en koetsje die rondhing bij de Oostermarkt en na een blik op de soldaten en de gouden munt die hem werd aangeboden, stemde hij ermee in om ons te vervoeren.

      Tijdens de rit lieten we de luikjes open. Andevai reed naast de koetsier. De soldaten van het magiërshuis omringden ons en de andere magister reed aan het eind van de stoet alsof hij ons beschermde tegen een aanval van achteren. De stad sluimerde niet, maar wachtte eerder met ingehouden adem tot het roofzuchtige beest verder was getrokken. De troepen van de prins waren overal nadrukkelijk aanwezig, patrouilleerden te paard en te voet door de straten; als gevolg hiervan waren er geen rondzwervende groepjes jongemannen die onder begeleiding van handgeklap liedjes zongen en geplaagde huishoudsters lastigvielen om een slok mede. Dit jaar zou het feest van de winterzonnewende, ook bekend als het Feest van de Onoverwinnelijke Zon, voorbijgaan zonder feestvreugde.

      Ondanks de harde hand van het uitgaansverbod die de straten leeg maakte, waren er op elke straathoek vuren aangestoken in potten en komfoors. Op de pleinen brandden grote vreugdevuren met een paar bij elkaar gekropen bewakers ernaast die de wacht hielden. De vuren van de winterzonnewende moesten branden om de lange nacht op afstand te houden, om de belegerde zon kracht te geven zodat deze de lampen kon volgen en de volgende ochtend opnieuw kon opkomen. Op de toppen van verafgelegen heuvels schenen vuurbakens zo klein als kaarsvlammetjes; dichter bij ons zakten vuren in en doofden bijna uit voordat ze opnieuw opvlamden nadat we waren gepasseerd.

      Bee zei zacht: ‘Er moet nog iets anders zijn wat we kunnen doen, Cat.’

      ‘Het was een grootmoedig aanbod. Het verbaasde me.’

      ‘Het was een neerbuigend aanbod. Niet veel anders dan dat van gezant Amadou Barry. De mansa heeft zijn net al om ons heen gesloten.’

      ‘Misschien,’ zei ik. En daarna, toen ik de soldaten buiten hoorde praten over katten, fluisterde ik: ‘Stil.’

      ‘Nee,’ zei de een tegen zijn metgezel in een boers accent, ‘ze zeien echt dat ’t een sabeltandtijger was. Helemaal volgroeid, was-ie, das wat ik heb gehoord. Zwart as de nacht, en zo fel as een zomerstorm.’ Hij lachte. ‘Hij was binnengedrongen in de dierentuin van de prins, vrat een pauw op en de mooiste mopshond van de vrouwe voordat ie weer naar buiten ging, en niemand kon hem tegenhouden.’

      Bee greep mijn hand terwijl mijn hart opsprong, stopte, in mijn borst in lood veranderde en daarna in volle galop uitbarstte. Ik lachte, perste een hand tegen mijn mond.

      ‘Arme hond,’ zei Bee. ‘Hoewel ik een hekel heb aan die smerige pauwen in het park. Maar het zet je wel aan het denken, vind je niet? We zijn niet verstoken van hulptroepen.’

      Ik liet mijn hand zakken. ‘Waar denk je aan?’

      ‘Vuur is hun wapen,’ zei ze.

      ‘Wiens wapen? Dat van de meute?’

      ‘Nee. Van de radicalen. Ze willen de oude orde weg branden. Bedenk eens hoe beschermd we zijn opgegroeid, Cat. Hoe weinig we weten. Hoe vaak zijn we niet langs de dichter van de Noorderpoort gelopen zonder het geringste idee dat hij van plan was het op te nemen tegen de prins. We zijn nog niet verslagen. Hoe zullen we beginnen?’

      ‘Ik denk dat we moeten beginnen met een stevig maal, een bad en een goede nachtrust.’

      Ze lachte en we huilden even van pure opluchting. Daarna zaten we genoeglijk zwijgend naast elkaar en luisterden naar het geklepper van de paardenhoeven terwijl onze koetsier de teugels en de zweep hanteerde. We keken hoe de stille stad aan ons voorbijtrok en naar ons grimmige escorte van soldaten en de stille koude magiër die ons door de stad leidde en uiteindelijk naar het Falleplein, de plaats die ooit mijn thuis was geweest. Gaslampen verflauwden toen ons gezelschap erlangs reed en kwamen weer tot leven nadat we voorbij waren.

      ‘Kijk,’ zei Bee. ‘Er brandt een licht in het raam van papa’s kantoor.’

      Het werd me zwaar te moede toen ik de kaars zag. Bij het voorportaal stapten we uit. Andevai begeleidde ons naar de deur. Die ging open voordat we konden kloppen en onthulde een verbijsterde Callie.

      ‘Maestressa!’ riep ze toen ze Beatrice zag. Daarna herkende ze mij en zag de magister, en zonder verder een woord te spreken stapte ze achteruit om ons naar binnen te laten komen.

      ‘Wacht hier,’ zei Bee. ‘Laat me alleen naar boven gaan naar mijn vader. Callie, kun je iets van een avondmaal maken? En water verwarmen voor een bad? We zullen gewoon de koperen tobbe in de keuken gebruiken.’ Ze liep de trap op. Callie haastte zich naar achteren en liet mij samen met de koude magiër achter in de hal.

      De eerste keer dat ik hem had gezien, had ik gedacht dat hij ijdel, arrogant en zelfingenomen was en zich veel te goed bewust van het feit dat hij een machtige magister van een machtig magiërshuis was die door de wereld liep met een knap gezicht en dure, goedgemaakte en flatterende kleding. Niets aan hem was veranderd, behalve misschien dat hij diep in zichzelf had gezocht en de kern had ontdekt die de essentie van zijn wezen was. Hij was nog steeds ijdel en arrogant en een magister. Maar dat was niet alles wat hij was. Ik kon de gelijkenis met zijn grootmoeder zien in de vastberaden blik in zijn ogen.

      ‘We zijn nog steeds getrouwd, Catherine,’ zei hij. ‘Ik zal je niet verlaten. Of je opofferen, zoals de Barahals deden. Ook zal ik je niet dwingen om met me mee te gaan, zoals zoveel zelfzuchtige magisters hebben gedaan met de vrouwen van mijn dorp.’

      Ik wilde hem tegenspreken, verklaren dat ik al een keer aan hem was ontsnapt en dat opnieuw kon doen, maar uiteindelijk waren Bee en ik niet ontkomen aan Vier Manen Huis. Dus bleef ik stil.

      Aarzelend ging hij verder. ‘Het werd me duidelijk dat mijn dorp je recht onder mijn neus hielp ontsnappen in de nacht van Allerzielen. Ze deden dat omdat ze het in ere houden van gastrechten belangrijker vonden dan hun eigen veiligheid. Ik kan niet minder doen dan zij deden. Dus heb ik mijn eigen aanbod voor je. Als je wilt, kun je bij mijn verwanten in het dorp gaan wonen. Ze zullen je opnemen en je behandelen als een dochter. Of, als je wilt...’ hier viel hij even stil en hij haalde diep adem voordat hij verderging ‘... kun je met mij mee teruggaan naar Vier Manen Huis.’

      ‘Na wat er gebeurde in de fabriek, keer je terug naar Vier Manen Huis?’

      ‘Catherine! Natuurlijk moet ik terugkeren. Moet ik een lijst maken van de redenen?’ Zijn hand ging omhoog en raakte het gouden medaillon aan dat hij rond zijn hals droeg. Toen hij besefte wat hij deed, balde hij zijn hand tot een vuist en liet hem zakken. Zijn volgende woorden sprak hij afgemeten uit. ‘Maar natuurlijk zul je niet met me mee willen gaan, na alles wat er is gebeurd.’

      Wanneer het heel koud is, is het gemakkelijk om te voelen dat je wangen gloeien van warmte. ‘Ik dank je voor je vriendelijke aanbod, Andevai Diarisso Haranwy,’ zei ik zo kalm als ik kon. ‘Ik besef heel goed welk risico jij en jouw onberispelijke dorp hebben genomen toen jullie besloten om mij te helpen. Wat er daarvoor is gebeurd, is daarom weg, vergeven, afgedaan, en we laten het achter ons.’

      ‘Betekent dit dat je me werkelijk vergeeft, gezien het feit dat ik misschien verplicht zal zijn om je te doden?’

      Als het mogelijk was om nog harder te blozen, weet ik zeker dat ik dat deed, want hij staarde me aan met een blik die hem nog knapper maakte dan hij zichzelf al vond, en het is heel verkeerd om jongemannen aan te moedigen te geloven dat je ze knap vindt. ‘Ja. Maar mijn antwoord moet nee zijn. Op je aanbod, bedoel ik. Ik moet mijn eigen weg vinden. Ik moet uitzoeken wie mijn echte familie is. Ik blijf dankbaar voor de eer waarmee jouw familie mij heeft behandeld. Wat dat andere betreft, ik hoor niet thuis in Vier Manen Huis. Maar ik dank je, omdat je bent wie je bent, een man van eer, iemand die mij respecteert.’

      Ik zou hem nooit meer zien omdat we verschillende wegen moesten bewandelen. Eén impulsieve daad kon geen consequenties hebben. En ik moest de waarheid erkennen, want waarheid is de kern van alles: ik was nieuwsgierig naar de smaak van zijn lippen. Ik was hongerig.

      Dus deed ik een stap naar voren, ik hief mijn gezicht op naar het zijne en ik kuste hem.

      Het is moeilijk voor te stellen dat koude magiërs warm kunnen zijn. Op het moment dat mijn lippen de zijne raakten, was hij ijs, en op dat ogenblik dacht ik dat hij beledigd was of ontzet. Het volgende moment besefte ik dat hij eenvoudigweg verrast was geweest. Want hij greep mijn linkerarm met zijn rechterhand, sloeg zijn linkerarm om mijn rug en trok me tegen zich aan. En hij kuste me terug.

      Een kus kan de hele wereld op zijn kop zetten. Hij kan lijken op de vloedgolf van een drakendroom die door de onzichtbare wereld spoelt, de wereld die verborgen is voor sterfelijke ogen maar die desalniettemin ons wezen doordrenkt. Hij kan tegelijkertijd heet en koud zijn, zo groot als het uitspansel en toch gedetailleerd in de druk van handen en het uiteengaan van lippen. Hij riep veel intensere gevoelens op dan ik had verwacht, alsof ik overspoeld werd door een onweersbui. En in het gevoel groter te zijn, voelde ik me kleiner worden toen we stuntelig uiteengingen en allebei verward een stap achteruit deden. Mijn gezicht stond in brand. Hij zag er zo star, gebiedend en hooghartig uit dat ik wist dat hij werkelijk geraakt moest zijn.

      ‘Catherine!’ zei hij. ‘Je begrijpt toch wel...’

      ‘Andevai, je bent een koude magiër met een onvermoede, zeldzaam grote gave, zoals je me vaak genoeg hebt verteld. Ik begrijp waarom jij vindt dat je terug moet gaan naar Vier Manen Huis. Je hebt de ogen van de mansa geopend voor je kwaliteiten. Maar ik zou daar nooit gelukkig of welkom zijn. Bovendien kennen we elkaar niet en zijn we elkaar niets anders verplicht dan wat ons werd opgedrongen. Dus waarom zou je jezelf met mij belasten? Je probeerde niet om me te doden. Je veranderde van mening. Je deed wat goed was.’

      Het bleef een tijdje stil. Koudvuur glansde zacht op de drempel van een huis dat niet langer betoverd was om indringers buiten te houden, omdat de Hassi Barahals het hadden verlaten. Net zoals ze mij hadden verlaten. Toen schudde hij zijn hoofd alsof hij een irritatie kwijt wilde raken.

      ‘Het moet genoeg zijn dat ik gedaan heb wat goed was.’ Zijn toon was formeel, zelfs scherp. ‘Vrede zij met jou, Catherine, en met alles wat je onderneemt.’

      ‘Vrede zij met jou en met alles wat je onderneemt,’ echode ik dom.

      Hij liep naar de deur, en ik greep de trapleuning vast en deed twee stappen de trap op naar de overloop. Toen draaide ik me om.

      ‘Andevai.’

      Hij had de deur al open, maar bleef onmiddellijk staan en draaide zich om. Een man kussen en daarvan genieten, is iets anders dan hem liefhebben. Ik hield niet van hem. Hoe kon ik? Ik kende hem nauwelijks. Maar ik was geschokt door wat ik zag in zijn gezicht: hoop, schaamte, die driedubbel vervloekte trots die, uiteindelijk, een deel was van wat de aandacht naar hem toe trok, pijn, nederigheid, en zelfs, misschien, een zekere mate van rust – een heel menselijk en aantrekkelijk mengsel van emoties. Het was alsof ik hem voor de eerste keer zag.

      ‘Er is één ding dat ik nog steeds niet begrijp,’ zei ik, maar de gedachte aan verdergaan was verpletterend en ik aarzelde.

      ‘Denk niet dat ik na dit alles bang ben om iets te horen wat jij niet durft te zeggen,’ zei hij een beetje geïrriteerd.

      Ik stak mijn kin in de lucht. ‘Goed dan. Je bent altijd heel precies wanneer het om magie gaat. Dat heb ik gemerkt. En je vindt het echt heel vervelend om iets verkeerd te doen. Dus toen je zag dat er twee jonge vrouwen waren, de dag dat je naar dit huis kwam, waarom heb je toen zelfs niet gevraagd hoe het zat met mijn nicht?’

      Zijn scheve glimlach deed mijn hart overslaan. ‘Goed dan. Ik zal het je vertellen.’ Hij stopte, alsof hij moed verzamelde voor hij verderging. ‘Toen ik je die avond de trap af zag komen, was het alsof ik de andere helft van mijn ziel zag die neerdaalde om mij te groeten.’

      Ik staarde naar hem, maar hij was volstrekt serieus. De woorden ontketenden een lawine in mijn hoofd: herinneringen, flitsen van dingen die hij had gedaan en niet had gedaan, gezegd en niet gezegd.

      ‘Nu kan ik niet meer terug, nietwaar?’ voegde hij eraan toe alsof hij tegen zichzelf sprak. Op de een of andere manier was hij rustiger geworden, want hij straalde kalmte uit, als de rust die over de zeeman komt wanneer hij zijn schip van de kust afstoot en zich door de branding laat meevoeren in afwachting van wat er komt. ‘Dus als je me nu vertelt, Catherine, hier en nu, dat je me nooit meer wilt zien, op welke manier dan ook, onder welke omstandigheid dan ook, zal ik je nooit meer benaderen.’

      Jammer genoeg kon ik niet spreken. Ik kon gewoon niks zeggen. Geen enkel woord.

      ‘Aha,’ zei hij zacht, wat niet zozeer een woord was maar een reactie. En de vervloekte magister glimlachte koel op een manier die ik heel irritant vond. En dat zou ik hem verteld hebben ook, als ik had kunnen praten. ‘Dan zal ik terug moeten komen wanneer je voldoende hersteld bent om te vertellen wat je echt denkt.’

      Hij draaide zich om en liep naar buiten, nam het licht met zich mee en mijn stem, en al mijn vaardigheden om te denken of te bewegen.

      Vanuit de schaduwen van de overloop boven me zei Bee: ‘Gezegende Tanit! Zielen die in tweeën worden gekliefd! De koude magiër is verliefd op je, Cat, hoewel ik niet begrijp waarom omdat je steeds zo kattig tegen hem deed. Maar goed, hij was wel heel romantisch, vind je niet?’ Ik kon zien hoe ze in de schemering boven me haar handen ineensloeg op de manier van een actrice die een houding aanneemt in een van de toneelvoorstellingen van het festival. ‘Omdat hem bevolen was haar te doden, achtervolgde hij haar. Tijdens de achtervolging werd hij verliefd op haar! Of moet dat zijn: hij werd verliefd op haar en achtervolgde haar? Toch weerstond hij de hemelen en zijn meester om haar voor zich te winnen. En toen, omdat ze geen hart heeft, wees ze hem af.’

      Ik vond de lucht helemaal niet koud meer. Werkelijk, de onverwarmde hal met de wijd openstaande deur leek ontzettend warm. ‘Heb ik je ooit verteld hoe irritant je bent?’

      ‘Meer dan eens!’

      Maar deze keer was het echt te veel. Voor mij was dit echt geen grap. Ik liep het huis uit en bleef op de stoep staan om te kijken hoe de helft van het gezelschap wegreed. Andevai bevond zich onder hen. Hij keek één keer achterom. Dat was alles. Ik kon zijn voortgang volgen door de manier waarop de gaslampen doofden en opvlamden.

      Terwijl zijn gezelschap het Falleplein verliet, bleven er soldaten achter om het huis te bewaken, maar ik negeerde hen. Ik stak de straat over, sneeuw knerpte onder mijn voeten. Bij het park aangekomen opende ik het hek en liep naar de stenen stele, het beeld van de godin met haar volle lippen, brede neus en gevlochten haar. Ik knielde, hoewel de grond onder mijn knieën alle warmte uit me zoog. Ik stak een hand op om het zegel aan te raken dat de hoedster in haar gebeeldhouwde rechterhand hield: het zegel van Tanit, de beschermster van vrouwen. Ik had niets om te offeren behalve mijn dank voor onze redding, maar in deze nacht was dat genoeg.