42

Mijn moeder is de hele dag bij de vader en de zoon gebleven. Ik weet zeker dat ze haar best voor ons heeft gedaan, dat ze die man met een buik als een vooruitgeschoven post heeft gezegd dat er wat moest veranderen, dat we de vrijheid moesten hebben om zelf onze oogst in het stadje te verkopen, zodat de zoon niet langer het meeste geld kon achterhouden, dat we de akkers in ons bezit moesten krijgen, zonder schulden, zodat we weer fier konden worden, en dat het voedsel en de andere onmisbare simpele dingen die we in de winkel van de zoon kochten niet meer twee keer zo duur mochten zijn als in het stadje. Ze zei het hem, ik wist het zeker, zoals ze de regenten van het krankzinnigengesticht had verteld wat er daar allemaal aan de hand was. Vaak dacht ik dat alles beter was geweest als zij het in ons dorp voor het zeggen had gehad, zij luisterde naar de mensen die al hun hele leven in dit land woonden, terwijl Koben ons verplichtte alleen onze eigen taal te spreken en om een boom te dansen, omdat we dat thuis één keer per jaar deden als de kou voorbij was. Hier was het nooit koud, wat zouden we dan om een boom dansen, alsof we al niet genoeg zweet verloren met ons werk, maar het moest nog steeds van Koben, ook de paar kinderen die nog in leven waren moesten het, ze zongen er een liedje bij over de dooi, wat moesten die kinderen met een liedje over de dooi, dat hele woord dooi hadden ze nooit meer nodig.

Ik keek naar hun verwilderde haardos en hun bovenlijfjes vol vegen en schrammen en hun te grote broeken, die met touwen bij elkaar werden gehouden, naar hun kleine tepels als onschuldige oogjes en hun navels als o-zeggende mondjes.

Later op de middag, kort voor de schemering snel inviel, stond mijn moeder midden in ons dorp, terwijl ze er van Koben niet mocht komen en de anderen haar daar niet wilden zien. Koben, die die middag binnen op ons bed lag met Junior op zijn blote bovenlijf, leek te hebben aangevoeld dat mijn moeder in de buurt was, want hij kwam ons balkon op en riep met veel armgezwaai dat ze weg moest gaan, dat ze zich op verboden terrein bevond, maar mijn moeder bleef staan en riep terug dat Koben de mensen bij elkaar moest trommelen omdat ze iets te vertellen had. Hij deed het niet, hij riep dat het hem niet aanging wat ze te vertellen had, als ze niet onmiddellijk vertrok zouden ze haar met drie man vastgrijpen, wie dacht ze wel dat ze was.

En mijn moeder liep waardig het pad op naar de loods, met die rechte rug van haar.

Even draaide ze zich om.

– Begiet dan maar zelf de fonoren!

Anna rende naar haar toe en liep mee.

Haal dat kind terug! riep Koben.

Ik rende achter Anna aan.

Kom, zei ik, we gaan naar oma, maar nu niet.

Anna gilde. Ze hield met twee handjes mijn moeders rok vast.

Laat haar maar even, zei mijn moeder.

Ik bleef naast hen lopen en vroeg wat ze te vertellen had.

Wat wil je nu, sakkerde mijn moeder, wil je luisteren of naar Koben terug?

We zagen de vader en de zoon de loods binnengaan. Ze letten niet op ons.

Ga zitten, commandeerde mijn moeder me en ze wees naar haar gecapitonneerde stoelen. Ze gaf Anna een takje en draadjes in alle kleuren van de regenboog. Anna probeerde die rond het takje te wikkelen, ze raakten ervan in de knoop. Anna liet aan de bomen zien hoe mooi hun takje was geworden.

Hij moet luisteren, zei mijn moeder. Jij moet het hem zeggen, anders overvalt het de mensen. Ik heb met die vader gesproken en daarna heb ik hen afgeluisterd. Dat is niet moeilijk als er wordt geschreeuwd. Hij is enorm tekeergegaan tegen zijn zoon. Hij wil alles stopzetten, hij wil zijn zoon onder zijn toezicht tewerkstellen en hij wil jullie ophalen en naar zijn plantage brengen. Het is hier afgelopen, Odile, het is hier afgelopen.

Anna had me het takje gegeven om te bewonderen, ik brak het doormidden, dat zag ik pas toen ik de twee stukken in mijn handen had met twee draadjes ertussen die ze nog bij elkaar hielden. Ze begon te huilen, sloeg op mijn handen en schopte met haar blote voetjes tegen mijn schenen.

Ik zei dat ons toch beloofd was dat we hier ons eigen land zouden krijgen? Waar was de Maatschappij? We zouden toch de steun hebben van de Maatschappij?

Ik moet je nog iets vertellen, zei mijn moeder. Ik heb Gaston geschreven dat het hier niet goed gaat en hij is verhaal gaan halen bij de Maatschappij. Daar hebben ze gezegd dat ze al hun belangen in dit gebied volledig hebben afgestoten. Zo hebben ze het gezegd. Hun belangen volledig afgestoten. Ze richten zich nu op het Noorden, waar het beter gaat. Hier kunnen we op niemand meer rekenen. Ze hebben jullie afgestoten. Misschien is het niet zo gek voor de meesten om met die vader mee te gaan, hij heeft aangeboden de schulden kwijt te schelden en dat is een aanbod om ja op te zeggen. Die man is niet zoals die vreselijke zoon van hem. Hij heeft gezegd dat ze eerzaam werk zullen krijgen. Ik ken hun grens niet tussen eerzaam en oneerzaam werk, maar hier zal het niets worden en jij bent de enige die dat Koben duidelijk kan maken. Doe het dan. Maak het hem duidelijk.

Anna brabbelde tegen de takjes en liet ze iets terugzeggen. Haar stem had de melodie van mijn moeder overgenomen.

Mijn moeder zei dat ze ging verhuizen, ze kon het huis van Jomo’s ouders huren, want die trokken bij hem in. Naar het oude land ging ze niet terug.

Ze pakte nog wat draadjes, tilde Anna op en daalde met haar de trap af. Ik liep achter hen aan. Beneden raapte ze vier takjes van de grond en omwikkelde die tot ze op een vlot leken. Dat vlot legde ze voorzichtig in een emmer water. Het bleef drijven. Anna kirde van plezier. Ze raapte een steen op die net in haar handpalm paste en gooide die op het vlot, dat meteen kapseisde en zonk. De draadjes wuifden ons nog even na.

Met Anna in mijn armen liep ik langs de loods terug. Binnen werd geschreeuwd. Ik herkende de stem van de vader, ik kon niet begrijpen waarover het ging, maar de zoon klonk tegensputterend, kermend soms. Ik hoorde klappen, hij werd misschien geslagen, even dacht ik dat ik hem te hulp moest schieten.

Kom, zei ik tegen Anna, doorlopen.