29

Mijn moeder bleef een week weg en ik miste haar, meer nog dan toen ze in het krankzinnigengesticht zat. Hier was ze de enige die wist hoe mijn leven was begonnen, in die vochtige kamer die beter was geweest dan onze schamele woning nu. Ik werd bang dat ze toch zou kiezen voor de wereldreiziger, waarom ook niet, ik was volwassen, ik hoorde mijn moeder te verlaten en Koben aan te hangen, zo zei hij het, met dat woord aanhangen, maar ik hing steeds minder aan hem, ik keek soms naar hem en vroeg me dan af of de man naar wie zoveel van mijn lotgenoten toe kwamen om raad, die met hen bad en tegen hen een stem opzette als was hij het evangelie zelf, ook de man was die me kon afsnauwen en me op andere momenten juist weer ophemelde en zei dat ik voor hem was geschapen.

Het litteken op zijn voorhoofd werd roder en scherper en de krullen in zijn haren werden woester. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat mijn moeder voor mij een baken was in deze baaierd, maar hij zei dat ze door iedereen werd gewantrouwd en op een schandalige manier de macht naar zich had toegetrokken.

Welke macht, vroeg ik, ze vertaalde alleen voor ons, maar dat hoefde niet van hem, Jakob had toch ook met de zoon kunnen praten en verder was er niemand voor wie we die andere taal nodig hadden, wat we nodig hadden was de kracht van onze eigen beschaving en godsvrucht en onze eigen taal, die taal moesten we blijven spreken, anders hadden we geen toekomst, dus was het mijn moeder die onze toekomst ondermijnde, dat moest ik begrijpen. En opeens begon hij met stemverheffing over de vaasjes die hij voor veel geld had kunnen verkopen als ik ze niet kapot had gegooid, hij schreeuwde voorbij de wanden van ons huisje dat hij nooit iemand had moeten kiezen met een krankzinnige moeder en dat het ongeluk was begonnen toen ik bij hem kwam wonen. Ik zei dat ik al twee jaar bij hem was toen de aardappeloogst mislukte, maar ik moest van hem zwijgen en naar hem luisteren, hij had altijd al geweten hoe weinig hij aan me had, zo’n stadse die de gewassen niet uit elkaar kon houden en hem maar wilde inwrijven dat ze meer wist over allerlei onnozele dingen waar geen plant beter van ging groeien. Hij had niets aan me, hij kon het beter allemaal zelf doen, ik moest maar achter ons huis iets kweken, dat kon ik misschien nog net. En hij pakte de inktpot die ik op onze tafel had gezet en goot die buiten uit tot hij leeg was. De blauwe inkt glinsterde in de zon voor die als een grillige vlek de grond in werd gezogen.

Ik ben begonnen achter onze woning iets aan te leggen wat op een moestuin leek. Er hadden geen bomen gestaan, maar de bodem was uitgedroogd en zo hard dat ik eindeloos met de hak die Koben me in handen had geduwd moest blijven zwaaien alsof ik kwaad was op de aarde. Mijn rug begon te zeuren en ik vroeg me af of het kind in mijn buik niet zou losraken en te vroeg naar buiten zou komen. Ik heb de pitjes van de oranje vrucht in de grond geduwd en water gehaald om ze een kans te geven. Van thuis hadden we boonzaadjes meegebracht, die stopte ik er ook in, ze liepen al uit. Tegen Koben zei ik dat ik eerst eens wilde zien of dit lukte voordat ik bij de zoon meer zaaigoed zou kopen.

Halverwege de week werden er per boot ladingen hout bezorgd, genoeg om de ontbrekende huisjes te bouwen. Jakob zei trots dat dit gebeurd was dankzij de kracht en kennis waarmee hij de zoon had overtuigd. Hij verzamelde twintig mannen en vrouwen om zich heen om te helpen bouwen en al het gereedschap dat was meegekomen en van dienst kon zijn. Het begon hier en daar te roesten. Ik hoefde niet mee te helpen omdat ik zwanger was.

Toen mijn moeder na een week terugkwam waren ze volop bezig. Daarom letten ze misschien niet op haar en zagen ze niet dat ze aan de andere kant van het veld bij de rivier waar de drie magere koeien stonden, een eindje het woud in, door drie mannen uit ons nieuwe land een woning op palen liet bouwen. Haar woning was gereed voor Koben het doorhad, hij was almaar op onze akker en die van de dode Aardappelman bezig om de broodwortelplanten met de bladeren als gespreide vingers van hun belagers te ontdoen. Mij liet hij naar de winkel gaan. Toen hij ontdekte dat ze de hulp van mannen van hier had ingeroepen is hij woest geworden, dit was niet de afspraak, we zouden onze eigenheid bewaken, daar hoorden geen anderen bij, alleen de zoon moesten we tijdelijk verduren, maar als de schulden waren afbetaald zou die ons niets meer te vertellen hebben.

Mijn moeder liet uit het stadje een tafel en twee gecapitonneerde stoelen bezorgen.

Stoelen moeten zacht zijn voor je derrière, zei ze tevreden.

Een van de mannen die bij haar kwamen heette Jomo. Hij was jong en rijzig en had zijn haren afgeschoren op één pluk na, recht boven zijn voorhoofd. Hij bleef bij haar komen toen haar huis af was en werd haar bootsman. Ze betaalde hem ervoor. Meer dan eens, als ik naar mijn moeder toe ging en hij bij haar op bezoek was, hoorde ik ze al lachen en praten voor ik de trap naar haar woonkamer op liep.

Mijn moeder vertelde me dat ze in het pension had gezeten waar de wereldreiziger verbleef. Hij had haar weer willen overhalen om met hem mee te gaan en weer had ze gezegd dat ze haar dochter en het kind dat op komst was niet in de steek kon laten.

Dan blijf ik hier langer, had de wereldreiziger gezegd, de wereld kan wel even wachten.

Samen met hem is ze naar het kantoortje gegaan van de man die door de Maatschappij was ingehuurd. Omdat de wereldreiziger de taal veel beter beheerste dan zij, heeft hij al haar verontwaardiging over de ontbrekende woningen geventileerd alsof hij die met eigen ogen had gezien. Hij gedroeg zich overrompelend, zei ze, met het vouwblad in de hand riep hij dat het een diepe schande was, de beloften waren niet ingelost, er waren niet genoeg huizen en ze waren ook niet zoals in het vouwblad. Hij dreigde dat hij overal op de wereld zijn contacten had, dus dat het volledig openbaar zou worden hoe onverantwoord er met deze welwillende mensen was omgesprongen en dat de man op staande voet zou worden ontslagen als dit bekend zou worden. Nog veel meer van dat soort dingen had hij gezegd en uiteindelijk had de man geantwoord dat het weliswaar zijn verantwoordelijkheid niet was, dat de fout bij de Maatschappij in het moederland lag en hij al vaak genoeg problemen met die Maatschappij ondervond, maar dat het toch mogelijk bleek om een voorraad gebruiksgereed hout te laten bezorgen op voorwaarde dat hierover verder niet meer werd gesproken. De wereldreiziger had gezorgd dat de bestelling meteen in orde kwam.

Je moet goed eten, zei mijn moeder.

Ik mocht van Koben niet veel kopen, dan zouden er te hoge schulden in het kasboek van de zoon worden opgeschreven. Bij haar kon ik eten en drinken wat ik nodig had, maar ze wilde Koben niet steunen.

Het spijt me, zei ze, dat kan ik niet.

Dus at ik soms bij mijn moeder, zodat het kind in mijn buik niets tekortkwam, maar ik zei het niet tegen Koben.

Toen ik mijn moeder vertelde dat ik geen inkt meer had om te schrijven, stelde ze voor dat ik dan maar af en toe bij haar zou schrijven.

Anders verleer je het nog, zei ze.

Ze had een brief geschreven naar meneer Vannest. Poste restante.

Mag ik die lezen? vroeg ik.

Heerlijk, hè, zei ze, die stoelen.

Vanaf het open voorhuis konden we een glimp zien van het vuur dat was aangestoken op ons dorpsplein om al goed te branden als Koben en de andere broodwortel­kwekers terugkwamen van hun akkers en hij zijn dorpelingen verzamelde om de Enige te prijzen voor wat er nog niet was.