28
Binnen in ons gemeentehuis was het halfdonker. Er stonden een houten bed en een eenvoudige tafel met twee harde stoelen. Omdat niemand tijdelijk bij ons kwam wonen, lieten we die staan. Anderen droegen hun tafel en stoelen naar buiten om plaats te maken voor wie nog geen woning had.
Jakob bivakkeerde nu onder ons afdak. Met een duimstok gaf hij de grens aan waarachter wij niet mochten komen. Hij liet bijna de halve vlonder aan ons.
Hij is meteen naar de zoon gegaan om materiaal te eisen voor nieuwe huizen.
Hout, hout, hout, had hij gezegd, terwijl hij naar de loods wees en met zijn wijsvingers een huis in de lucht tekende, een simpel huis, twee muren, een vloer en een puntdak. De zoon was aan komen zetten met papier en een grafietpotlood en Jakob tekende hoe hij zijn huisjes wilde bouwen en schreef getallen op: lengte, breedte, hoeveelheden. De zoon had geknikt en Jakob was tevreden teruggekeerd naar ons dorp dat nog geen naam had om ons te vertellen wat hij voor elkaar had gekregen zonder die andere taal te hoeven spreken.
Zes mannen hebben alle bagage opgehaald, ze zijn wel twintig keer heen en weer geweest naar de loods. Vooral sommige kisten met gereedschap waren zwaar. Eén liep vooraan, vier aan de zijkant, almaar bezig niet over hun eigen voeten te struikelen, en één achteraan, het was dan alsof er een enorm insect aankwam.
Alleen de kisten van mijn moeder zijn bij de loods blijven staan.
De voedselvoorraad die ik had meegebracht was bedorven. Papperige prei, natte, stinkende andijvie. Onze kleren waren klam geworden. Ik spreidde ze uit op de steenachtige grond naast onze woning. Een jak, twee kamizolen, Kobens broeken en hemden, een rok waaruit twee vaasjes rolden.
De Aardappelman die nog leefde had geschreeuwd dat hij terugging, met het eerste het beste schip ging hij terug. Hij was met grote stappen naar de loods gebeend en had geroepen dat hij een boot nodig had, de zoon had niets van zijn tirades begrepen, maar was wel naar hem toe gelopen met zijn geweer op hem gericht. Koben zag het gebeuren, maar kwam niet tussenbeide.
De Aardappelman die nog leefde is daarna meteen naar zijn akker gerend met de schop die hij van thuis had meegebracht, hij vocht tegen de wortels en de boomstronken en maakte een kleine hoek van de akker brandschoon om er rechtstreeks bloemkoolzaden in te stoppen die hij van thuis had meegebracht. Hij sneed zijn handen tot bloedens toe.
De jonge plantjes moeten meteen door onbekende dieren zijn opgegeten.
Toen Koben ’s avonds thuiskwam van onze akker vroeg hij me hoe het er met onze bagage had voorgestaan. We aten de koek die ik moeizaam met een mij nog onbekend meel en water in de koekenpan die weer tevoorschijn was gekomen buiten op een vuurtje had staan bakken tot die aan de bodem gekleefd zat, zodat die er alleen in stukken weer vanaf te halen was. Ik vertelde van de bedorven groenten en de klamme kleren die ik had gelucht en dat het mengelwerk voor beschaafde kringen uit elkaar was gevallen van het vocht. Daarna vertelde ik dat de vaasjes waren gebroken en hij vroeg of het onderweg was gebeurd.
Nee, ze vielen uit mijn rok, ze vielen op de stenen, zei ik, en ik gaf hem de scherven.