33

Anna lag in de schaduw op een laken en leek geen enkele last te hebben van de warmte, alsof ze meteen had begrepen dat dit haar land was. Ze zou de kille miezer niet kennen, de kou die onder je vel kroop, de sneeuw die in de winterzon pijn aan je ogen kon doen en een grijze drab kon worden waarin je voeten het alleen in klompen droog hielden en het leer van onbetaalbare laarzen kringen kreeg. Ze zou in dit altijd groen blijvende land niet zien hoe de bomen bij ons kaal werden, met dat geel of vuurrood als laatste schreeuw voor de ondergang, ze zou de vreugde niet kennen bij het zien van het eerste kleine lichtgroen, wit, roze, dat weer uitbotte en langzaam maar zeker die niet vanzelfsprekende weelderigheid toonde, voor zolang het duurde.

Hier was alles zo groeizaam dat het niet in de hand te houden was. Je draaide je om en allerlei ongevraagds schoot achter je rug op.

We aten groenten die in de winkel te koop waren, ze leken op spinazie of brave hendrik, en we maakten platte koeken van broodwortelmeel. Koben waagde zich inmiddels ook aan de oranje vruchten. Hij vond appels lekkerder.

Er liepen horden mieren over onze akkers, ze sneden de vingers van de bladeren af en tilden ze naar het gat in de grond waar ze blijkbaar woonden, de mieren waren niet eens meer te zien onder hun parasol, alsof de bladeren zelf hadden besloten om aan de wandel te gaan. Koben vertrappelde de diertjes in het wilde weg, waardoor ze het druk kregen met het naar huis brengen van hun doden. Hij had op de akker gestaan zoals vroeger tussen zijn mislukte aardappels en toen hij thuiskwam zei hij dat het kwaad ons wilde overmeesteren en vroeg hij zich alweer af of dat iets met mijn moeder te maken had.

Toch bleef hij ’s avonds de Enige prijzen. Het hielp hem overeind te blijven. Dat Anna bestond hielp ook, ze was de eerste boreling in Nieuwspruit – de Rosse had de vrucht van haar plezier met Jakob al na twee maanden verloren.

De vrouwen die niet op de akkers waren kwamen vaak bij me zitten als ik Anna aanlegde. Velen deden eigenlijk niets anders dan langzaam opstaan, ergens zitten of liggen, het weinige voedsel eten dat ze op krediet durfden te kopen – met water erbij omdat het niets kostte en jenever omdat het hun zorgen vertroebelde – en naar de avondbijeenkomst gaan en daarna weer naar bed. Ze bestonden, veel meer was het niet. Leida werd na de dood van Jenneke zo lusteloos dat zelfs het optillen van haar voeten te zwaar werk was geworden. Als ze het pad naar de loods nam, leek het of ze daar ergens op de grond iets dacht te vinden. Haar man vertoonde zich niet meer, ze wist niet eens of hij dood was of leefde, soms vroeg ze zich af of hij misschien naar het stadje aan de haven was kunnen ontkomen en daar nu aan de mensen voordeed wat fijnsmeden inhield. Zij wilde bij het graf van Jenneke blijven en niet naar een plaats waar ze de andere taal spraken, eigenlijk wilde ze terug naar de andere kant van de oceaan, maar daar was geen geld voor.

Anna begon meer en meer te brabbelen, ze oefende klanken voor ze aan woorden toekwam. Koben hield van haar onbevangen lach, hij zei dat we moesten volhouden, mieren of geen mieren, de Enige beproefde ons, hij zei ook dat we niet te lang moesten wachten met een kleine Koben.

Jakob was tegen hem uitgevaren dat Koben de akker die door de dood van de Aardappelman was vrijgekomen zonder enig overleg aan het bewerken was alsof het zijn eigen akker betrof en Koben riep dat iemand toch moest zorgen dat die akker niet verwilderde, Jakob moest eens naar de andere akkers kijken, hoe slecht die werden bijgehouden, en hij en niet Jakob kreeg elke avond de dorpelingen bij elkaar voor gebed en bemoediging, Jakob gaf geen bemoediging, die gaf alleen bevelen, zoals voor het aanleggen van de begraafplaats en het bouwen van een groot afdak ernaast om met ons allen droog te kunnen staan als er weer regenbuien kwamen. Hij was het die toen niet had overlegd, zei Koben, het afdak had nooit zo dicht bij de begraafplaats gemogen, dat stoorde de gestorvenen. Omdat Koben vond dat twee kapiteins op een schip geen goed idee was, stelde hij voor dat alle mannen tussen hun tweeën moesten kiezen. Jakob stemde daarmee in. De vrouwen moesten een manier bedenken om alles eerlijk te laten verlopen. Hij sprak mij erover aan. Ik ging akkoord en vroeg Leida om me te helpen.

Bij mijn moeder haalde ik een blad papier met van het vocht omkrullende hoeken en inkt en een schrijfpen.

We schreven de namen van Jakob en Koben onder elkaar op het blad. Het wit erachter zou een bescheiden stoppelveld van streepjes worden.

Leida en ik zaten achter een tafel die we onder het grote afdak hadden gezet dat Jakob had gebouwd. Er moest afstand blijven tussen wie wachtten en wie aan de beurt was. Ik zette telkens een streepje achter de gekozen naam.

Sommigen vroegen me wie ze moesten kiezen, dan zei ik dat ik niets mocht zeggen, ze moesten het zelf beslissen.

Toen ze allemaal bij onze tafel waren geweest telde ik de streepjes. Jakob had er één meer dan Koben. Ik heb het blad aan een steunbalk opgehangen, zodat iedereen het kon bekijken en riep zo hard ik kon dat het Jakob was geworden.

Koben heeft niets gezegd, maar toen we ons in onze woning hadden teruggetrokken bleek hij het blad papier mee naar binnen te hebben genomen. Hij zei dat ik vast een vergissing had gemaakt, er zat een inktvlek naast zijn streepjes waar waarschijnlijk twee streepjes onder verdwenen waren.

Nee, zei ik, we hebben het eerlijk gedaan, vraag maar aan Leida.

– Weet je het weer beter? Denk je dat je geen vergissing kunt maken? Of heb je ze beïnvloed? Ik zag dat je met hen praatte, je had niet met hen mogen praten!

Dat deed ik ook niet, weersprak ik hem, ik zei alleen maar tegen hen dat ik niets mocht zeggen.

Koben speelde met de pen die ik naast de inktpot had gelegd.

Maak hem niet kapot, zei ik.

– Nee, ik maak hem niet kapot! Het is niet omdat ik nooit schrijf dat ik niet weet hoe zo’n ding in elkaar zit, verneder me niet! Ik rekende op jou! Als ik voor jou waard ben wat ik hoor te zijn, dan had ik de meeste streepjes gekregen, want iedereen ziet dat ik geschikter ben dan Jakob. En anders heeft Jakob de mensen omgekocht. Hij heeft meer geld dan ik en likt zich in bij de zoon om zijn hout te verkopen, hij is onbetrouwbaar, Odile, en je ziet het niet!

Jakob is het geworden, zei ik kalm.

Opeens schoot Kobens hand uit. De pen vloog in mijn richting, de scherpe punt raakte mijn bovenlip die begon te bloeden en langzaam opzwol tot een zacht kussentje. Toen viel die op de grond en bleef met de punt in het hout staan.

Wat heb ik gedaan, zei Koben geschrokken.

Hij nam een vuile doek en depte mijn lippen. Hij wilde zijn hand op mijn hoofd leggen, maar ik ontweek hem en liep naar buiten, terwijl ik met twee vingers het bloed probeerde te stelpen.

Er was geen maan te zien. De sterrenhemel gloeide overvloedig.