13
Thuis keek ik nog eens naar de gravure op het eerste vouwblad dat we hadden gekregen, of ik in de dunne lijntjes aan de horizon een overkant kon ontwaren, want de mannen van de Maatschappij hadden gezegd dat de volksplanting waar we naartoe konden aan een brede rivier lag. Ik bleef een zee zien tot aan de horizon. Tijdens de leesles vroeg ik aan Prosper of hij een zee zag of een rivier met een overkant.
Ik zie streepjes, zei hij.
– Maar je ziet toch dat ze wat voorstellen, je ziet toch dat die andere streepjes huizen zijn?
Ja, dat zag hij, maar daar in de verte zag hij streepjes, en hij zag verte die er niet was. Kijk maar. Hij legde er de vingertoppen van zijn rechterhand op.
Ik ben er nu al, zei hij, de verte is dichtbij.
Toen moest hij van mij de tekst hardop lezen, als oefening. Hij las steeds beter, alleen over de woorden maatschappij, aanwezigheid en nakomelingen struikelde hij.
Volgens het vouwblad dat we na de bijeenkomst hadden meegekregen zou de Maatschappij elke overvaart bekostigen, maar moest die wel binnen een jaar zijn terugbetaald. Iedere landverhuizer kreeg een huis en een lap grond, daartoe was dan een stuk woud alvast omgehakt en beplant of ingezaaid. Er werd gesproken over een eigenaar, dat was, begrepen we, de eigenaar van de indigoferaplantage waar je kon werken als je extra geld nodig had. Kippen en varkens waren ook aanwezig en voor eigen gebruik. Alle voorschotten moesten met vijf procent rente worden terugbetaald en als we dat niet binnen een jaar hadden gedaan, moesten we de grond weer inleveren.
Dan is die toch niet helemaal van ons, zei ik op een avond tegen Koben, toen we aan de tafel met die geschiedenis van vlekken zaten, maar Koben zei dat je dat niet mocht verwachten, je mocht niet verwachten dat je alles zomaar kreeg en dat er niets tegenover stond, hoe graag ze ons ook zagen komen. Als het daar net zo beroerd zou gaan als het hier ging, zou die Maatschappij er nooit aan beginnen, die zou er dan nooit zoveel geld in steken, die mensen hadden er echt wel over nagedacht, zoiets begonnen ze alleen omdat ze zeker waren dat de opbrengsten goed zouden zijn, en of het nou aardappelen waren of hoe die dingen heetten die ze noemden, hij had altijd goede tot redelijke oogsten gehad, alleen de laatste keer niet en dat was overmacht.
Eigenlijk zagen we allebei geen andere oplossing meer dan die overzeese volksplanting. De gedachte dat er allemaal mensen van hier mee zouden gaan, dat we dus eigenlijk ons eigen land voor een klein deel verplaatsten en overzee op onze manier verder konden, had Koben gerustgesteld. Hij was er ook zeker van dat de rijkelui en de notabelen niet mee zouden komen, want die hadden nog steeds genoeg geld.
Ik bleef haken aan de zin over het terugbetalen. We zouden met schuld beginnen, zei ik, maar Koben zei dat zowel zijn ouders als hijzelf altijd de pacht hadden kunnen betalen, dus dat dat het probleem niet was. De misoogsten waren het probleem geweest, dit land was oud en vervloekt. Nieuw land is nieuw, zei hij met de stelligheid van een diep inzicht.
Ik zei dat er nog andere mogelijkheden waren, dat we nog altijd tussen het Noorden en het Zuiden konden kiezen, maar Koben zei dat het Noorden net zo was als hier, want dat hadden die mannen van de Maatschappij gezegd.
Eigenlijk wisten we niet goed waaruit we aan het kiezen waren, in elk geval wisten we dat het Zuiden warmer was dan het Noorden en dat we nooit honger hoefden te lijden, want de bomen hingen het hele jaar door vol vruchten, ze werden nooit kaal, het was er nooit winter, er lag nooit sneeuw, je hoefde nooit meer te stoken.
En zo besloten we dat we de oceaan zouden oversteken en ergens op dat hangende blad ons leven zouden voortzetten. Toen ik het aan mijn moeder vertelde, zei ze dat we eigenlijk moesten opschieten, want zij had inmiddels alles al geregeld, waaronder een plaatsje op een bark met een lange naam, ze was een van de eersten geweest, het had haar beter geleken om niet op ons te wachten, zodat Koben zou weten dat ze zich niet afhankelijk van hem wilde maken. Ze had die attestatie over haar in leven zijn mogen ondertekenen om te kunnen vertrekken. Hoe meer gekken we kwijt zijn, hoe beter, hadden ze tegen de klerk gezegd en de klerk weer tegen haar.
Ze omhelsde me en zei weer dat we moesten opschieten, want ze wilde zo graag dat wij op hetzelfde schip zaten als zij. Ze liet me een boek zien, ze had het van meneer Vannest gekregen en de bruine kaft eraf gehaald, maar er plakte nog een stukje aan de binnenkant van het omslag.
Dit is de taal die de meeste mensen daar spreken, zei ze. Ze wilde die meteen leren, alleen wist ze niet zo goed hoe ze de woorden moest uitspreken, want dat stond er niet bij. Ze las er een paar hardop en het leek of het verzonnen woorden waren in onze eigen taal.
Ik heb aan Koben verteld dat we ons moesten haasten.
Van wie, zei hij, waarom.
Omdat we anders lang moeten wachten tot het volgende schip vertrekt, zei ik, en over één maand hebben we geen huis meer.
Een week nadat Prosper de verte dichtbij had gehaald, stonden zijn ouders op ons kleine erf. Ze wilden met me praten. Ze vonden dat ik veel voor Prosper had betekend en dat hij door de lessen een sterkere jongen was geworden in zijn hoofd. Ze hadden van hem gehoord over een ander land waar je je akker cadeau kreeg en ze vroegen hoe serieus dat was en of wij daar naartoe gingen, want ze hadden een kleine boerderij en die ging naar hun oudste zoon, als ze de grond onder hun kinderen zouden verdelen kregen die geen van beiden genoeg. In dat andere land lag voor Prosper misschien een toekomst en dan kon hij hun op hun oude dag geld toezenden. Wilden wij hem niet onder onze hoede nemen als we zouden vertrekken? Ik dacht meteen aan Prosper als aan een kind dat me in de schoot werd geworpen, hoewel hij al een mannenstem had en een flossig snorretje boven zijn eeuwige glimlach en minder in jaren met me scheelde dan Koben.
Ik zal er met mijn man over praten, zei ik, stuur Prosper maar naar ons toe.
Ik vertelde het aan Koben, en toen Prosper ons erf op liep zei Koben tegen hem dat ze eens als twee mannen met elkaar moesten praten, dat was niets voor vrouwen. Later zei Prosper dat Koben hem van alles vertelde wat hij al wist, dat hij volgens Koben veel van hem kon leren, zijn handen uit zijn mouwen moest steken en Koben gehoorzaam moest zijn.
En de jongen lachte naar me als naar de hele wereld.