78

Silo 18

Een groepje kinderen denderde de trap af toen Lukas naar zijn dood begeleid werd. Een van hen gilde verrukt, alsof hij achterna werd gezeten. Ze verschenen om de bocht boven hen, en Lukas en Peter moesten opzij stappen om de kinderen door te laten.

Peter speelde voor sheriff door te roepen dat ze niet zo hard moesten rennen, dat ze voorzichtig moesten zijn. Ginnegappend vervolgden ze hun woeste afdaling. Het was na schooltijd en ze hadden geen zin meer om naar volwassenen te luisteren.

Tegen de buitenreling aan gedrukt overwoog Lukas de verleidelijke optie. Hij was maar een sprong van de vrijheid verwijderd. Het zou een zelfgekozen dood zijn, een dood waar hij in donkere tijden vaker over had nagedacht.

Voor Lukas tot actie kon overgaan, trok Peter hem bij zijn elleboog mee. Nu kon hij die sierlijke stalen stang alleen nog maar bewonderen, alleen nog maar kijken hoe hij in steeds dezelfde bochten altijd maar wentelde en wentelde, tot in het oneindige. Hij stelde zich voor hoe de stang de aarde in draaide, voelde hem vibreren als een kosmische snaar, als een dna-streng in het hart van de silo, waaraan al het leven zich vastklampte.

Dergelijke gedachten maalden door zijn hoofd terwijl ze weer een verdieping dichter bij zijn einde kwamen. Hij zag de lasnaden langskomen, de een netter dan de ander. Sommige waren bobbelig als een litteken, andere zo glad geschuurd dat hij ze bijna over het hoofd zag. Stuk voor stuk vormden ze de handtekening van hun maker: een werkje om trots op te zijn hier, een haastklus aan het eind van een lange dag daar; een schaduw die het voor het eerst deed, een vakman met tientallen jaren ervaring die het een fluitje van een cent deed lijken.

Hij liet zijn geboeide handen over de ruwe verf gaan, over de bobbels en de richels, de bladders waaronder de lagen van eeuwen te zien waren, de kleuren die met de tijd of met de voorraad of met de prijs van verf veranderden. De lagen herinnerden hem aan het houten bureau waaraan hij bijna een maand lang gezeten had. Elke lijn in het tafelblad markeerde het verstrijken van de tijd, net als elke naam die erin gekerfd was iemands wanhopige verlangen naar meer tijd markeerde, de wens om niet door diezelfde tijd weggevaagd te worden.

Een poosje liepen ze in stilte voort, langs een bode met een zware last, een jong stel met een schuldige blik in de ogen. Het verlaten van de serverkamer was niet de bevrijdende wandeling geweest waar Lukas de afgelopen weken zo naar gehunkerd had. Het was een schok geweest, een schaamtevolle tocht, met gezichten in deuropeningen, gezichten op portalen, gezichten op de trap. Uitgestreken, uitdrukkingsloze gezichten. Gezichten van vrienden die zich afvroegen of hij de vijand was.

En misschien was hij dat ook wel.

Ze zouden zeggen dat hij ingestort was en de fatale woorden gesproken had, maar Lukas wist nu waarom mensen werden uitgezet. Hij was het virus. Als hij de verkeerde dingen niesde, ging iedereen in zijn omgeving dood. Juliette was dezelfde weg gegaan, om dezelfde niet-bestaande reden. Hij had haar altijd geloofd, had altijd geweten dat ze niets verkeerd had gedaan, maar nu begreep hij het pas echt. Ze leek in zoveel opzichten op hem. Alleen zou hij het niet overleven, dat wist hij best. Bernard had het duidelijk gezegd.

Ze zaten tien verdiepingen boven it toen er opeens stemmen uit Peters radio kwamen. De sheriff liet Lukas’ elleboog los om het geluid harder te zetten en te horen of het voor hem was.

‘Dit is Juliette. Wie is daar?’

Die stem.

Lukas’ hart maakte een sprongetje voor het van angst begon te bonzen. Hij richtte zijn blik strak op de reling en spitste zijn oren.

Bernard gaf antwoord, eiste radiostilte. Peter zette zijn apparaat zachter, maar niet uit. De stemmen klommen met hen mee. Elke tree en elk woord vermorzelde Lukas, vernietigde hem. Hij keek naar de reling en overwoog opnieuw de echte vrijheid te zoeken.

De stang pakken en springen; een eindje vliegen.

Hij voelde al hoe hij de bewegingen maakte, zijn knieën boog, zijn benen over de reling zwaaide.

De stemmen in de radio ruzieden. Ze zeiden verboden dingen. Omdat ze dachten dat niemand hen kon horen, waren ze slordig met geheimen.

Keek op keer zag Lukas voor zich hoe hij zou sterven. Aan de andere kant van die reling wachtte zijn lot. Het was zo’n krachtig beeld dat zijn tempo eronder leed, zijn benen er last van hadden.

Hij vertraagde zijn pas, en Peter met hem. Luisterend naar de woordenwisseling tussen Juliette en Bernard begonnen ze allebei te aarzelen, te twijfelen aan de betekenis van hun klim. De kracht vloeide uit Lukas weg, en hij besloot niet te springen.

Beide mannen wisten het niet meer zo zeker.