49
Het wachten achter het magazijn van Materiaal was het ergst. Wie kon, deed een dutje. De meesten zaten nerveus grappen te maken. Knox keek voortdurend op de klok en zag dan voor zich hoe alle spelers zich door de silo bewogen. Nu zijn mensen bewapend waren, kon hij alleen maar hopen op een soepele en geweldloze machtsovername. Hij hoopte dat ze antwoord zouden krijgen op hun vragen, dat ze erachter zouden komen wat ze in it hadden uitgespookt, die stiekeme klootzakken, en dat het zou lukken om Jules’ naam te zuiveren. Maar hij wist dat er ook van alles mis kon gaan.
Hij zag het aan Marcks gezicht, aan de manier waarop hij steeds naar Shirly keek. De angst was zichtbaar in zijn frons, zijn opgetrokken wenkbrauwen, de rimpels boven zijn neus. Knox’ ploegleider verborg de zorgen om zijn vrouw niet zo goed als hij zelf waarschijnlijk dacht.
Knox pakte zijn zakmes en keek in een spiegelend lemmet of er nog etensresten tussen zijn tanden zaten. Op het moment dat hij het weer wegstopte, kwam een van de schaduwen van Materiaal zeggen dat ze bezoek hadden.
De mensen pakten hun wapens en kwamen overeind. ‘Wat voor kleur bezoek?’ vroeg Shirly.
Het meisje wees naar Knox. ‘Blauw. Net als jullie.’
Knox gaf haar een aai over haar bol en dook tussen de kasten. Dit was een goed teken. Zijn mensen lagen voor op schema. Hij liep naar de toonbank, terwijl Marck de anderen waarschuwde en de slapers wakker maakte.
Knox kwam net de hoek om toen Pieter door de twee bewakers van Materiaal werd binnengelaten. De man gaf hem glimlachend een hand. Zijn raffinageploeg, die de gebruikelijke zwarte overalls verruild had voor de discretere blauwe exemplaren, stroomde de verdieping op.
‘Hoe gaat het?’ vroeg Knox.
‘De trap gonst van het verkeer,’ antwoordde Pieter, voor hij zo diep ademhaalde dat zijn borst ervan opzwol. Knox probeerde zich in te denken hoe hard hij had moeten lopen om zoveel tijd te winnen.
‘Iedereen onderweg?’ Hij en Pieter gingen aan de kant staan om ruimte te maken voor de twee groepen, die zich nu allebei in de hal verzamelden. Werkers van Materiaal stelden zich voor of omhelsden mensen die ze al kenden.
‘Ja.’ Pieter knikte. ‘Ik zou de laatste nog een halfuur geven. Al vrees ik dat de geruchten op de lippen van de bodes sneller zullen zijn dan wij.’ Hij keek naar het plafond. ‘Ik durf te wedden dat ze nu al boven ons door het trappenhuis cirkelen.’
‘Vermoedens?’ vroeg Knox.
‘Reken maar. We hadden een akkefietje bij de benedenmarkt. Mensen wilden weten waar alle drukte over ging. Georgie gaf ze een grote mond, ik dacht even dat er klappen zouden vallen.’
‘God, en we zijn nog niet eens in het midden.’
‘Klopt. Ik heb toch het idee dat een verrassingsaanval met een kleiner groepje meer kans van slagen zou hebben gehad.’
Knox fronste, maar hij begreep waarom Pieter er zo over dacht. De man verzette gewoonlijk een heleboel werk met maar een paar sterke krachten. Maar ze hoefden nu niet meer te discussiëren over plannen die al in uitvoering waren. ‘De stroomuitval zal nu wel begonnen zijn,’ zei Knox. ‘Er zit niets anders op dan achter de anderen aan te gaan.’
Pieter knikte ernstig. Hij keek naar zijn mannen en vrouwen, die zich bewapenden en hun rugzak opnieuw inpakten voor een volgende snelle klim. ‘En ik neem aan dat we ons met geweld een weg naar boven banen.’
‘Het is de bedoeling dat we gehoord worden,’ zei Knox. ‘En dat betekent dat we lawaai moeten maken.’
Pieter klopte zijn baas op zijn arm. ‘Nou, dan hebben we al zo’n beetje gewonnen.’
Hij liep weg om een geweer te halen en zijn veldfles bij te vullen. Knox voegde zich bij Marck en Shirly voor de uitgang. Mensen zonder geweer hadden zich bewapend met afschrikwekkende, platgeslagen stukken ijzer, die door snerpende slijpstenen van glimmende scherpe punten voorzien waren. Knox verbaasde zich erover dat iedereen instinctief wist hoe je pijnwerktuigen maakte, zelfs de jongste schaduwen. Deze kennis, dit vermogen om elkaar kwaad te doen, was iets wat kennelijk zomaar uit de wrede kerkers van hun fantasie kon worden opgediept.
‘Is de rest laat?’ vroeg Marck aan Knox.
‘Niet echt,’ antwoordde Knox. ‘Deze gasten hebben gewoon een goede tijd gemaakt. De anderen komen wel. Zijn jullie er klaar voor?’
Shirly knikte. ‘Laten we gaan,’ zei ze.
‘Goed dan. Voorwaarts mars, zoals dat heet.’ Knox keek om zich heen en zag zijn monteurs tussen de leden van Materiaal staan. Er waren al veel gezichten zijn kant op gedraaid. Misschien wachtten ze op een teken, of nog een toespraak. Maar Knox had niets meer te zeggen. Hij was alleen nog maar bang dat hij goede mensen een bloedige dood in joeg, dat de kritiek op de taboes op de een of andere manier volledig op hol was geslagen en het allemaal veel te snel ging. Als er eenmaal geweren bestonden, wie maakte dat dan weer ongedaan? De lopen staken als de spelden in een speldenkussen boven de schouders van de mensen uit. Sommige dingen waren, net als woorden, bijna onmogelijk terug te nemen. En hij vreesde dat zijn mensen op het punt stonden om nog veel meer van die dingen in het leven te roepen.
‘Volg mij,’ zei hij met zijn zware stem. Het geroezemoes stierf weg, rugzakken schoven op hun plek, zakken rammelden vol gevaar. ‘Volg mij,’ zei hij nog een keer tegen de steeds stillere hal. Zijn soldaten stelden zich in rijen op. Knox draaide zich om naar de deur en bedacht dat ze inderdaad allemaal achter hem aan liepen. Hij controleerde of zijn geweer goed was ingepakt, stak het onder zijn arm en gaf Shirly, die de deur voor hem openhield, een kneepje in haar schouder.
Buiten stonden twee werkers van Materiaal bij de reling. Ze hadden bezoekers weggestuurd met de mededeling dat er een stroomstoring was. Nu de deuren opengingen, stroomde fel licht en het lawaai van de machines van Materiaal het trappenhuis in, en Knox begreep wat Pieter bedoelde met geruchten die harder gingen dan voeten. Hij verschikte zijn rugzak vol gereedschap, kaarsen en zaklampen, die de indruk moesten wekken dat hij niet op een oorlogs- maar op een hulpmissie was. Onder deze misleidende spullen zaten nog meer kogels en een extra bom verstopt, en verband en pijnstillende zalf voor het geval dat. Zijn geweer hield hij in een stuk stof onder zijn arm. Die poging om het wapen te verbergen kwam hem belachelijk voor. Als hij naar de anderen keek – sommigen hadden een lasschort voor, anderen liepen met een bouwhelm onder hun arm – zag hij dat hun bedoelingen er duimendik bovenop lagen.
Ze lieten het portaal en het overvloedige licht van Materiaal achter zich en begonnen aan hun klim. Om in de middensilo minder op te vallen had een aantal van zijn monteurs een gele overall aangetrokken. Ze bewogen zich luidruchtig in het gedempte avondlicht van het trappenhuis, en het vibreren van verkeer onder hen gaf Knox hoop dat de rest van zijn mensen gauw bij hen zou zijn. Het speet hem voor hun vermoeide benen, maar hij herinnerde zichzelf eraan dat ze weinig bij zich hadden.
Hij deed zijn uiterste best om zich de volgende ochtend zo positief mogelijk voor te stellen. Misschien zou de strijd al gestreden zijn voor de anderen aankwamen. Misschien zouden ze uiteindelijk alleen maar een golf medestanders zijn die naar boven spoelde om samen met hen feest te vieren. Knox en McLain zouden de verboden verdiepingen van it al binnen zijn gegaan, de dekmantel van de ondoorgrondelijke machinerie hebben afgerukt en de kwaadaardige radertjes voorgoed hebben blootgelegd.
Terwijl Knox van een soepele overwinning droomde, vorderden ze gestaag. Ze kwamen langs een portaal waar een groep vrouwen wasgoed over de reling te drogen hing. De vrouwen zagen Knox en zijn mensen in hun blauwe overalls aankomen en begonnen over de stroomstoringen te klagen. Een paar werkers bleven staan om kaarsen uit te delen en leugens te verspreiden. Pas toen ze voorbij de verdieping waren zag Knox dat de loop van Marcks geweer uit het stoffen omhulsel stak. Hij wees hem erop, en het was weer in orde voor ze op het volgende portaal kwamen.
De klim veranderde langzaam in een stille, slopende beproeving. Knox liet anderen vooropgaan en bleef zelf achter om te zien hoe zijn mensen eraan toe waren. Hij voelde zich zelfs verantwoordelijk voor de mensen van Materiaal. Hun leven hing af van beslissingen die hij genomen had. Het was precies zoals Walker had gezegd, die ouwe gek. Zo begon het. Een opstand, zoals ze die kenden uit de verhalen van hun jeugd. En opeens voelde Knox een ijzingwekkende verwantschap met die oude geesten, die voorvaderen uit mythes en overleveringen. Er waren mannen en vrouwen die dit eerder hadden gedaan – om andere redenen misschien, vanuit een minder gerechtvaardigde woede, maar ooit had er net zo’n mars plaatsgevonden als deze. Andere schoenen op dezelfde treden. Misschien wel dezelfde schoenen, maar dan met nieuwe zolen. Rammelende moordwapens in handen die niet hadden geaarzeld om ze te gebruiken.
Het schokte Knox, deze onverwachte link met een mysterieus verleden. En zo verschrikkelijk lang geleden was het niet, of wel soms? Nog geen tweehonderd jaar? Dat was drie keer een lang leven, zoals dat van Jahns – of van McLain, trouwens. Drie handdrukken van die opstand naar deze. En hoe zat het met de jaren daartussen? Die lange vrede tussen twee oorlogen?
Knox zette de ene voet voor de andere en dacht intussen na over deze dingen. Hoorde hij nu bij de slechteriken waarover hij in zijn jeugd gehoord had? Of hadden ze tegen hem gelogen? Hij kreeg er hoofdpijn van, maar hier liep hij dan, aan het hoofd van een revolutie. En toch leek het hem juist. Noodzakelijk. Stel dat ze er bij dat vorige conflict ook zo over hadden gedacht? De mannen en vrouwen die de opstand ontketend hadden?