33

Walker, de elektricien, boog zich over een volle werkbank en zette zijn loep recht. De grote, bolle lens zat met een band aan zijn hoofd vast, wat misschien ongemakkelijk zou zijn geweest als hij het ding niet al het grootste deel van de tweeënzestig jaar dat hij leefde had gedragen. De kleine zwarte chip op de groene printplaat werd haarscherp voor zijn ogen. Hij kon de zilverkleurige verbindingsdraden aan de behuizing stuk voor stuk zien, als de poten van een spin die met zijn voetjes vastzat in plasjes gestold staal.

Walker hield de punt van zijn kleinste soldeerbout tegen zo’n zilverkleurig plasje en bediende met zijn voet de zuigbol. Het metaal rond het pootje van de chip smolt en werd door een rietje gezogen. Het eerste van de zestien draadjes was los.

Hij wilde net doorgaan met het volgende – om zijn gedachten van andere zaken af te leiden had hij de hele nacht doorgebrande chips losgemaakt – toen hij het onmiskenbare getrippel van de nieuwe bode in de gang hoorde.

Walker liet de plaat en de hete soldeerbout op de werkbank vallen en rende naar de deur. Op het moment dat de jongen langsholde greep hij zich aan de deurpost vast en boog zich de gang in.

‘Bode!’ riep hij. De jongen bleef onwillig staan. ‘Wat is er voor nieuws, jongen?’

Het joch grijnsde de witte tanden van de jeugd bloot. ‘Ik heb groot nieuws,’ zei hij. ‘Maar het kost wel wat.’

Walker gromde van weerzin, maar graaide toch in zijn zakken. Hij wenkte de jongen naderbij. ‘Jij bent Samson, hè?’

De jongen knikte; zijn haar danste rond zijn gezicht.

‘Heb jij niet onder Gloria geschaduwd?’

Hij knikte weer. Intussen volgde hij met zijn ogen de zilverkleurige munt die uit Walkers rammelende zakken kwam.

‘Weet je, Gloria had altijd medelijden met een oude man zonder familie en zonder leven. Die vertrouwde me het nieuws voor niks toe.’

De jongen stak zijn hand uit. ‘Gloria is dood.’

‘Dat is zeker waar,’ zei Walker met een zucht. Hij liet de munt in de hand van de jongen vallen en gebaarde dat hij een beetje moest opschieten met zijn nieuws. Walker wilde alles weten en zou er met plezier tien munten voor hebben betaald. ‘Voor de draad ermee, knul. En niets overslaan.’

‘Geen schoonmaak, meneer Walker!’

Walkers hart sloeg een slag over. De jongen wilde alweer wegrennen.

‘Hier blijven, jij! Hoe bedoel je, geen schoonmaak? Is ze vrijgelaten?’

De bode schudde zijn hoofd. Hij had lang, woest haar, dat speciaal gemaakt leek om achter hem aan te wapperen als hij de trap op en af vloog. ‘Nee, meneer. Ze heeft het gewoon niet gedaan!’

De ogen van de jongen fonkelden en de grijns op zijn gezicht had niet breder kunnen zijn. Hij had nog nooit meegemaakt dat iemand niet schoonmaakte. Walker ook niet. Misschien was het wel nooit eerder voorgekomen. Walker was enorm trots op zijn Juliette.

De jongen wachtte even. Hij stond te popelen om weer door te rennen.

‘Nog iets?’ vroeg Walker.

Samson knikte en wierp intussen een steelse blik op Walkers zakken.

Walker slaakte een diepe zucht van ergernis om wat er van deze generatie geworden was. Hij stak zijn ene hand in een zak en wapperde ongeduldig met de andere.

‘Ze is wég, meneer Walker!’

Samson griste de munt al uit Walkers hand.

‘Weg? Bedoel je dat ze dood is? Vertel op, knul!’

Met een stralende lach liet de bode de munt in zijn overall glijden. ‘Nee, meneer. Ik bedoel dat ze is weggelopen, de heuvel over. Zonder schoon te maken, meneer Walker. Ze banjerde zo die bult over en verdween uit het zicht. Ze is naar de stad, en meneer Bernard zag het allemaal gebeuren!’

De jonge bode gaf Walker een klap op zijn arm. Kennelijk moest hij in zijn enthousiasme ergens een tik tegen geven. Hij streek zijn haar uit zijn gezicht, grijnsde nog eens breed en vervolgde zijn weg, zijn voeten licht en zijn zakken zwaar van het opzienbarende verhaal.

Walker stond verbijsterd in zijn deuropening. Hij moest de deurpost in een ijzeren greep houden om niet naar buiten te tuimelen. Tollend op zijn benen keek hij neer op de vaat die hij de vorige avond op de gang had gezet. Hij wierp een blik over zijn schouder en zag het slordige veldbed dat hem de hele nacht had staan roepen. Rook kringelde van de soldeerbout. Hij wendde zich af van de gang, die straks overspoeld zou worden door de drukte en het lawaai van ploeg 1, en haalde de stekker van de soldeerbout uit het stopcontact voor hij weer brand zou stichten.

Denkend aan Jules, denkend aan dit nieuws bleef hij even staan. Hij vroeg zich af of ze zijn mail op tijd had gekregen, of het een beetje had geholpen tegen de gruwelijke angst in haar binnenste.

Walker keerde terug naar zijn deuropening. Het rommelde in de diepte. Hij voelde een krachtige impuls om naar buiten te stappen, om die drempel over te gaan en deel uit te maken van het ongekende. Shirly zou zo wel komen om zijn ontbijt te brengen en de vaat op te halen. Hij zou op haar kunnen wachten, een gesprekje aanknopen misschien. Deze aanval van gekte kon ook zo weer overgaan. Maar de gedachte aan wachten, aan minuten die zich opstapelden als werkbriefjes, de vraag hoe ver Juliette gekomen was en hoe de anderen zouden reageren op het feit dat ze niet had schoongemaakt, zette hem tot actie aan.

Walker tilde zijn voet op en stak hem over de drempel, liet hem boven een grenzeloze vloer zweven.

Hij haalde diep adem, viel naar voren en ving zichzelf op. En op slag kreeg hij zelf het gevoel dat hij een onverschrokken ontdekkingsreiziger was. Daar waggelde hij, na ruim veertig jaar, met één hand aan de stalen muur door een vertrouwde gang, en voor hem doemde een hoek op waar voorbij zijn ogen zich niets herinnerden.

En Walker werd de zoveelste oude ziel die het grote onbekende in stapte, met een hoofd dat duizelde bij de gedachte aan wat hij daar zou aantreffen.