24

Het was vierendertig verdiepingen omlaag naar it. Juliette rende zo hard de trap af dat ze zich aan de binnenreling moest vasthouden om niet de bocht uit te vliegen en tegen het spaarzame opwaartse verkeer te botsen. Vlak voor de zesde haalde ze een drager in, die schrok omdat er iemand sneller was dan hij. Rond de tiende begon ze duizelig te worden van het rondjes draaien. Ze begreep niet hoe het Holston en Marnes ooit gelukt was om ook maar enigszins tijdig ter plekke te zijn. De andere twee politiebureaus, die in de midden- en de benedensilo, lagen halverwege hun achtenveertig verdiepingen, wat veel handiger was. Tussen de twintigste en de dertigste bedacht ze dat haar kantoor niet gunstig gelegen was voor calamiteiten aan de andere kant van haar politiedistrict. Nee, ze hadden het ingericht naast de luchtsluis en de cel, daar waar de silo zijn doodvonnissen voltrok. Met de zware klim die haar op de terugweg te wachten stond in gedachte, vervloekte ze deze beslissing.

Voor de dertigste kegelde ze bijna een man omver die niet keek waar hij liep. Ze sloeg een arm om hem heen, greep zich aan de reling vast en voorkwam zo dat ze allebei ten val kwamen. Hij verontschuldigde zich terwijl zij een vloek inslikte. Het was Lukas, met zijn tekenbord op zijn rug en staafjes houtskool in de borstzak van zijn overall.

‘O,’ zei hij. ‘Hoi.’

Hij lachte toen hij haar zag, maar zijn mondhoeken zakten naar beneden zodra hij zich realiseerde dat Juliette de andere kant op ging.

‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik moet verder.’

‘Geen probleem.’

Hij stapte opzij, en Juliette liet eindelijk zijn middel los. Ze knikte omdat ze niet wist wat ze moest zeggen – ze kon alleen maar aan Scottie denken – en rende weer door, te snel om een blik achterom te wagen.

Op de vierendertigste bleef ze op het portaal staan om op adem te komen en te wachten tot de duizeligheid over was. Nadat ze gecontroleerd had of de ster nog op zijn plaats zat en ze de datastick nog in haar zak had, trok ze de deuren van it open en probeerde naar binnen te stappen alsof ze er thuishoorde.

Snel nam ze de toegangshal in zich op. Rechts keek ze door een raam een vergaderzaal in. Er brandde licht, hoewel het inmiddels midden in de nacht was. Er werd blijkbaar ook vergaderd, want ze zag een paar hoofden boven het raamkozijn uitsteken. Ze dacht dat ze de harde, nasale stem van Bernard hoorde.

Recht voor haar stond het lage hek dat toegang gaf tot het doolhof van woningen, kantoren en werkplaatsen van it. Juliette zag de plattegrond voor zich; ze had wel eens gehoord dat de drie verdiepingen veel overeenkomsten vertoonden met Mechanica – maar dan zonder de lol.

‘Kan ik iets voor u doen?’ vroeg een jongeman in een zilverkleurige overall van achter het hek.

Ze liep naar hem toe.

‘Sheriff Nichols,’ zei ze. Ze wapperde met haar identiteitskaart en legde hem onder de laserscanner. Er ging een rood lampje branden en het hek begon driftig te zoemen. Het bleef dicht. ‘Ik kom voor Scottie, een van jullie technici.’ Ze probeerde haar kaart nog een keer, met hetzelfde resultaat.

‘Hebt u een afspraak?’ vroeg de man.

Juliettes ogen vernauwden zich.

‘Ik ben de sheriff. Sinds wanneer heb ik een afspraak nodig?’ Ze legde de kaart weer onder de scanner, en weer zoemde het hek. De jongeman maakte geen aanstalten om haar te helpen.

‘Niet doen, alstublieft,’ zei hij.

‘Hoor eens, knul, ik zit midden in een onderzoek. En jij houdt me op.’

Hij glimlachte naar haar. ‘U weet vast wel dat wij hier een unieke positie bekleden en dat uw bevoegdheden...’

Juliette stopte haar identiteitskaart weg en greep hem met twee handen bij zijn overall. Met haar pezige, gespierde armen, die ontelbare bouten hadden losgedraaid, trok ze hem bijna over het hek heen.

‘Luister goed, vervelend onderkruipsel dat je bent, ik ga nú door dit hek, of ik spring erover en loop dwars door jóú heen. Ik sta direct onder Bernard Holland, waarnemend burgemeester en verdomme jouw baas. Is dat duidelijk?’

De ogen van de jongen werden zo groot als schoteltjes. Hij bewoog zijn kin snel op en neer.

Juliette duwde hem van zich af. ‘Komt er nog wat van?’

Hij graaide naar zijn eigen identiteitskaart, haalde hem onder de scanner door.

Juliette liep langs hem door het draaihek. Toen bleef ze staan.

‘Eh... welke kant op?’

De jongen probeerde met trillende handen zijn kaart weer in zijn borstzak te krijgen. ‘D-die kant op, sheriff.’ Hij wees naar rechts. ‘Tweede gang links. Laatste kantoor.’

‘Hartelijk dank,’ zei ze. Ze draaide zich om en glimlachte bij zichzelf. Kennelijk werkte de toon waarmee je kibbelende monteurs weer aan het werk kreeg hier net zo goed. Ze moest lachen bij de gedachte aan het argument dat ze gebruikt had: jouw baas is ook mijn baas, dus maak open dat hek. Maar met zulke grote ogen en zoveel angst in zijn aderen had hij haar ook binnengelaten als ze Mama Jeans broodrecept op die toon had voorgedragen.

Ze nam de tweede gang en passeerde een man en een vrouw die de andere kant op gingen. Ze keken haar na toen ze langsliep. Aan het eind van de gang lag aan beide kanten een kantoor. Ze had geen idee welk van Scottie was. Ze duwde een openstaande deur nog wat verder open, maar zag geen licht branden. Ze draaide zich om en klopte op de andere deur.

Er kwam niet meteen antwoord, maar het licht dat onder de deur door viel werd flauwer, alsof er iemand langsliep.

‘Wie is daar?’ fluisterde een bekende stem.

‘Doe open, verdomme,’ zei Juliette. ‘Je weet best wie er is.’

De klink ging omlaag, de deur zwaaide open. Juliette stapte naar binnen en Scottie draaide de deur gauw op slot.

‘Hebben ze je gezien?’ vroeg hij.

Ze keek hem ongelovig aan. ‘Hebben ze me gezien? Natuurlijk hebben ze me gezien. Hoe denk je dat ik binnengekomen ben? Er zijn overal mensen.’

‘Maar hebben ze je híér naar binnen zien gaan?’ fluisterde hij.

‘Scottie, wat is er in godsnaam aan de hand?’ Juliette begon te vermoeden dat ze voor niets helemaal naar beneden was gekomen. ‘Je hebt me een bericht gestuurd, wat me sowieso al een wanhoopsdaad leek, maar je zei ook nog dat ik meteen moest komen. Dus hier ben ik.’

‘Hoe kom je hieraan?’ Scottie pakte met trillende handen een strook printerpapier van zijn bureau.

Juliette legde een hand op zijn arm en keek ernaar. ‘Kalm nou maar,’ zei ze zacht. Ze probeerde te lezen wat er op de print stond en herkende onmiddellijk de wartaal die ze eerder die dag naar Mechanica had gestuurd.

‘Hoe kom jij hieraan?’ vroeg ze. ‘Dit heb ik een paar uur geleden aan Knox gemaild.’

Scottie knikte. ‘En hij mailde het aan mij. Maar dat had hij niet moeten doen. Hier kan ik een hoop last mee krijgen.’

Juliette lachte. ‘Je maakt een geintje, hè?’

Ze zag dat hij geen geintje maakte.

‘Scottie, je hebt dit zelf allemaal voor me opgediept.’ Ze deed een stap achteruit en keek hem doordringend aan. ‘Wacht, je weet wat deze onzin betekent, hè? Kun je het lezen?’

Hij knikte. ‘Op dat moment wist ik niet wat ik voor je bij elkaar harkte, Jules. Gigabytes rotzooi, dacht ik. Ik heb er niet naar gekeken. Ik heb het alleen maar bij elkaar gezocht en doorgegeven...’

‘Wat is hier dan zo gevaarlijk aan?’ vroeg Juliette.

‘Daar kan ik niet over praten,’ antwoordde Scottie. ‘Ik ben geen schoonmaker, Jules. Echt niet.’ Hij gaf haar de print. ‘Hier. Ik had het niet moeten afdrukken, maar ik wilde de mail wissen. Neem alsjeblieft mee. Haal het hier weg. Ze mogen me er niet mee pakken.’

Om hem op zijn gemak te stellen nam Juliette de print aan. ‘Ga eens even zitten, Scottie. Alsjeblieft. Ik weet dat je bang bent, maar je moet echt even gaan zitten om me dit uit te leggen. Het is belangrijk.’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Scottie, ga verdomme zitten en snel een beetje.’ Ze wees naar een stoel, en Scottie gehoorzaamde als verdoofd. Juliette ging op de rand van zijn bureau zitten en zag dat het veldbed achter in het kantoor beslapen was. Ze kreeg medelijden met de arme jongen.

‘Wat dit ook is,’ ze wapperde met de uitdraai, ‘het heeft tot de laatste twee schoonmaken geleid.’

Ze zei het alsof het meer was dan een theorie, alsof ze het al zeker wist. Misschien versterkte de angst in zijn ogen het idee, of misschien vond ze het gewoon nodig om hem tot de orde te roepen door stevig en zelfverzekerd op te treden. ‘Ik moet weten wat dit is, Scottie. Kijk me aan.’

Hij deed wat ze zei.

‘Zie je deze ster?’ Ze tikte ertegen, wat een doffe klank gaf.

Hij knikte.

‘Ik ben niet meer je ploegbaas, knul. Ik ben van de politie, en dit is heel belangrijk. Ik weet niet of je het weet, maar je kunt nooit in de problemen raken door antwoord te geven op mijn vragen. Je bent zelfs verplicht mij antwoord te geven.’

Hij keek haar aan met een sprankje hoop in zijn ogen. Hij wist duidelijk niet dat ze dit ter plekke verzon. Niet dat ze loog – ze zou Scottie voor nog geen tien silo’s verraden – maar ze wist vrij zeker dat er voor niemand zoiets als immuniteit bestond.

‘Wat heb ik in mijn hand?’ vroeg ze, zwaaiend met de print.

‘Een programma,’ zei hij zacht.

‘Voor een stroomschakeling of zoiets? Een...’

‘Nee, voor een computer. Een programmeertaal. Het is een...’ Hij wendde zijn blik af. ‘Ik zeg het liever niet. O Jules, ik wil zo graag terug naar Mechanica. Ik wou dat dit allemaal niet gebeurd was.’

Zijn woorden waren een plens koud water. Scottie was niet zomaar bang, hij was als de dood. Hij vreesde voor zijn leven. Juliette sprong van het bureau, hurkte naast hem neer en legde haar hand op zijn hand, die op zijn zenuwachtig op en neer wippende knie rustte.

‘Wat doet dat programma?’ vroeg ze.

Hij beet op zijn lip en schudde zijn hoofd.

‘Het kan geen kwaad. Hier zijn we veilig. Vertel me waar het voor is.’

‘Het is voor een display,’ zei hij uiteindelijk. ‘Maar niet voor een monitor of zo, of een led- of een matrixscherm. Sommige algoritmes herken ik. Je zou...’

Hij zweeg.

‘Vierenzestig-bits,’ fluisterde hij. Hij staarde haar aan. ‘Vierenzestig. Waar zou je zoveel kleur voor nodig hebben?’

‘Doe even alsof je het tegen een leek hebt,’ zei Juliette. Scottie leek op het punt te staan om gek te worden.

‘Je hebt het gezien, hè? Het uitzicht boven?’

Ze knikte. ‘Je weet waar ik werk.’

‘Ik heb het ook gezien, toen ik me nog niet drie slagen in de rondte werkte en altijd hier at.’ Hij haalde twee handen tegelijk door zijn ruige zandkleurige haar. ‘Met dit programma, Jules... met wat jij hier hebt, kun je zoiets als dat muurscherm écht laten lijken.’

Juliette liet dit tot zich doordringen, begon toen te lachen. ‘Maar wacht, het is toch ook echt? Er staan camera’s buiten, Scottie. Die maken opnamen en die worden op het scherm getoond. Toch? Ik raak een beetje in de war van je.’ Ze wapperde met de uitgeprinte wartaal. ‘Doet dit niet gewoon wat ik denk dat het doet? De beelden op het scherm projecteren?’

Scottie wrong zijn handen. ‘Daar heb je dit niet voor nodig. Jij hebt het over het doorgeven van beelden. Daar schrijf ik zo tien regels computercode voor. Nee, dit... dit gaat over het maken van beelden. Het is veel complexer.’

Hij greep Juliette bij haar arm.

‘Jules, hiermee kun je gloednieuwe beelden creëren. Je kunt er alles mee laten zien wat je wilt.’

Hij hield zijn adem in, en tussen hen in hing een stukje van de tijd, een pauze waarin geen hart klopte en geen oog knipperde.

Juliette balanceerde op de punten van haar oude schoenen. Vervolgens liet ze haar billen op de grond zakken en ging ze met haar rug tegen een van de metalen platen zitten die de muren van het kantoor bedekten.

‘Dus je begrijpt wel...’ begon Scottie, maar Juliette stak haar hand op om hem het zwijgen op te leggen. Het was nooit bij haar opgekomen dat het uitzicht een verzinsel zou kunnen zijn. Maar waarom niet? En wat zou het nut ervan zijn?

Ze stelde zich voor dat Holstons vrouw dit ontdekte. Ze moest minstens zo slim zijn geweest als Scottie, want zij had de techniek ontwikkeld waarmee hij deze gegevens nu boven water had gekregen. Wat zou ze met deze ontdekking gedaan hebben? Had ze er hardop iets over gezegd en een rel veroorzaakt? Had ze het aan haar man, de sheriff, verteld? Wat?

Juliette kon alleen maar afgaan op wat ze zelf zou doen in zo’n situatie. Ze was van nature te nieuwsgierig om er lang over na te hoeven denken. De kwestie zou haar niet met rust laten, als het rammelende binnenste van een afgesloten machine, of het verborgen mechanisme van een onbekend apparaat. Ze zou het niet kunnen laten om er een schroevendraaier en een sleutel bij te pakken en een kijkje te nemen...

‘Jules...’

Weer stak ze haar hand op. Er schoten haar allerlei dingen uit Holstons dossier te binnen. Aantekeningen over Allison, die opeens gek was geworden, bijna vanuit het niets. Haar nieuwsgierigheid moest daar de oorzaak van zijn geweest. Tenzij... tenzij Holston van niets wist. Tenzij het allemaal toneel was geweest. Tenzij Allison een of andere verschrikking voor haar man verborgen had gehouden achter een schijn van gekte.

Maar zou Holston er drie jaar over hebben gedaan om uit te dokteren wat zij zelf in een week had begrepen? Of wist hij het al en duurde het drie jaar voor hij genoeg moed had verzameld om achter zijn vrouw aan te gaan? Juliette had natuurlijk wel iets op hem voor. Zij had Scottie. En ze volgde de broodkruimels van iemand die ook weer broodkruimels had gevolgd, een spoor dus dat veel gemakkelijker te herkennen was.

Ze keek op naar haar jonge vriend, die haar bezorgd aanstaarde.

‘Neem dat alsjeblieft mee,’ zei hij met een blik op de print.

Juliette knikte. Ze kwam overeind en stopte de uitdraai in haar overall. Ze zou hem moeten vernietigen, ze wist alleen nog niet hoe.

‘Ik heb alles wat ik voor je bij elkaar gezocht heb gewist,’ zei Scottie. ‘Ik wil het nooit meer zien. Als ik jou was zou ik hetzelfde doen.’

Juliette tikte op haar borstzakje, voelde de harde datastick daar zitten.

‘En Jules, wil je iets voor me doen?’

‘Alles.’

‘Wil je kijken of ik weer naar Mechanica kan worden overgeplaatst? Ik heb geen zin om hier te blijven.’

Ze knikte en gaf een kneepje in zijn schouder. ‘Ik zal kijken wat ik voor je kan betekenen,’ beloofde ze, met een knoop in haar maag omdat ze de arme jongen bij de zaak betrokken had.