31
De wandeling duurde lang, nog langer voor haar jonge geest. Hoewel Juliette maar weinig treden met haar eigen kleine voetjes hoefde af te lopen, voelde het alsof haar ouders en zij weken onderweg waren. Voor ongeduldige kinderen duurde alles een eeuwigheid en was elke vorm van wachten een marteling.
Ze zat op de schouders van haar vader, met haar handjes om zijn kin en haar benen in een ijzeren greep rond zijn nek. Ze moest gebukt zitten om niet met haar hoofd tegen de onderkant van de treden te komen. Boven haar galmden de voetstappen van onbekenden, roeststofjes dwarrelden omlaag.
Juliette knipperde met haar ogen en wreef met haar gezicht door het haar van haar vader. Hoe opgewonden ze ook was, het rijzen en dalen van zijn schouders maakte het onmogelijk om wakker te blijven. Wanneer hij klaagde over pijn in zijn rug, zat ze een tijdje op de heup van haar moeder. Ze sloeg haar handen in elkaar rond haar nek, en haar jonge hoofdje deinde slap op en neer als ze in slaap viel.
Ze genoot van de geluiden van de reis, de voetstappen en het ritmische gezang van haar vader en moeder, die volwassen zaken bespraken, het heen en weer van hun stemmen terwijl zij half sliep en half wakker was.
De tocht werd een ratjetoe van onduidelijke herinneringen. Ze hoorde varkens knorren door een open deur, merkte vaag dat ze door een tuin liepen, veerde op door de geur van iets lekkers en kreeg middageten of avondeten – dat wist ze niet precies. Ze verroerde zich nauwelijks toen ze die avond van haar vaders armen in een donker bed gleed. De volgende ochtend werd ze wakker naast een nichtje dat ze niet kende, in een appartement dat precies op het hunne leek. Het was weekend. Dat wist ze omdat ze in de gang kinderen hoorde spelen. Na een koud ontbijt keerde ze met haar ouders terug naar de trap en het gevoel dat ze al hun hele leven op reis waren, in plaats van maar één dag. Algauw waren er ook weer de dutjes, die zo genadig de tijd uitwisten.
Aan het eind van de tweede dag kwamen ze op het honderdste portaal, diep in de onmetelijke silo. De laatste treden liep ze zelf af. Haar vader en moeder gaven haar allebei een hand en vertelden haar hoe bijzonder het was. Ze was nu in de diepste diepte, zeiden ze. De onderste achtenveertig. Ze ondersteunden haar toen ze met vermoeide benen van de laatste tree op het portaal van de honderdste stapte. Haar vader wees naar het nummer boven de open deuren, een nummer met een onvoorstelbaar derde cijfer:
100
De twee rondjes fascineerden Juliette. Het waren net twee wijd opengesperde ogen die voor het eerst de wereld in keken. Ze zei tegen haar vader dat ze al best zo ver kon tellen.
‘Weet ik,’ antwoordde hij. ‘Je bent namelijk hartstikke slim.’
Ze liep achter haar moeder aan de bazaar in, met beide handjes stevig om de sterke, ruwe hand van haar vader geklemd. Overal waren mensen. Het was een lawaai van jewelste, maar dat was juist leuk. Het was de vrolijke herrie van mensen die moesten schreeuwen om zich verstaanbaar te maken – net als in de klas, als de meester even weg was.
Juliette was bang om haar ouders kwijt te raken, daarom hield ze haar vader stevig vast. Intussen onderhandelde haar moeder met de kooplieden over hun middageten. Ze moesten bij misschien wel tien kramen stoppen om de handvol spullen te kopen die ze nodig had. Haar vader wist een man zover te krijgen dat hij haar door een hek heen een konijn liet aaien. Het velletje was zo zacht dat het niet echt leek te bestaan. Juliette trok geschrokken haar hand terug toen het dier zijn kop omdraaide, maar het ging alleen maar op iets onzichtbaars zitten kauwen en keek haar aan alsof het zich verveelde.
De bazaar leek oneindig groot. Telkens verdween er weer een stuk om de bocht uit het zicht, al kon ze de bonte verzameling benen steeds tot het eind toe duidelijk zien. Links en rechts van haar vormden smallere paden met nog meer kramen en tenten een doolhof van kleuren en geluiden, maar daar mocht Juliette niet in. Ze bleef dicht bij haar ouders tot ze bij de eerste hoekige trap kwamen die ze ooit had gezien.
Haar moeder wilde haar de eerste tree op helpen. ‘Voorzichtig,’ zei ze.
‘Ik kan het zelf,’ antwoordde Juliette koppig, maar toch gaf ze haar moeder een hand.
‘Twee en een kind,’ zei haar vader tegen iemand boven aan de trap. Muntjes kletterden in een doos die zo te horen al helemaal vol zat. Toen haar vader het hek door ging, zag ze dat de man naast de doos kleren in alle mogelijke kleuren droeg en een grappige slappe hoed ophad die veel te groot voor hem was. Terwijl haar moeder haar met een hand op haar rug zachtjes door het hek duwde en fluisterde dat ze bij haar vader moest blijven, probeerde ze nog eens goed te kijken. De meneer draaide zich naar haar toe – de belletjes aan zijn hoed rinkelden – en trok een raar gezicht, waarbij zijn tong schreef uit zijn mond stak.
Juliette moest lachen, maar toen ze op zoek gingen naar een plekje waar ze konden eten, was ze toch nog steeds half bang voor die vreemde man. Haar vader haalde een dun beddenlaken uit zijn rugzak en spreidde het uit op een van de brede banken. Van haar moeder moest ze haar schoenen uitdoen voor ze erop ging staan. Ze hield zich aan de schouder van haar vader vast en keek naar de open ruimte onder aan de helling van banken en stoelen. Volgens haar vader heette die open ruimte een ‘toneel’. In de diepte had alles een andere naam.
‘Wat doen ze?’ vroeg ze aan haar vader. De mannen op het toneel, net zo bont gekleed als de man bij het hek, gooiden een onmogelijke hoeveelheid ballen in de lucht, zonder dat er ook maar één op de grond viel.
Haar vader lachte. ‘Jongleren. Die mensen heten jongleurs, en ze vermaken ons een beetje tot het toneelstuk begint.’
Juliette wist niet of ze wel wilde dat het toneelstuk begon. Dit was het, dit was wat ze wilde zien. De jongleurs gooiden ballen en hoepels naar elkaar over, waardoor Juliette onwillekeurig zelf ook met haar armen begon te zwaaien. Ze probeerde de hoepels te tellen, maar daarvoor bleven ze nooit lang genoeg op één plek.
Haar moeder gaf haar een hapje van een fruitbroodje. ‘Eet wat,’ drong ze aan.
Juliette was als betoverd. Toen de jongleurs de ballen en hoepels weggooiden en achter elkaar aan begonnen te hollen, waarbij ze steeds omvielen en heel gek deden, lachte ze hard met de andere kinderen mee. Ze keek voortdurend naar haar vader en moeder om te zien of zij wel keken. Ze trok aan hun mouwen, maar ze knikten alleen maar en praatten, aten en dronken gewoon verder. Toen er vlakbij een ander gezin kwam zitten en een jongetje dat ouder was dan zij ook om de jongleurs moest lachen, kreeg Juliette opeens het gevoel dat ze gezelschap had. Ze begon nog harder te gieren. Ze had nog nooit zoiets kleurigs gezien als deze jongleurs. Ze had voor altijd naar hen kunnen kijken.
Maar na een tijdje werden de lichten gedimd en begon het toneelstuk. Ze vond het maar saai, na alle fratsen van de jongleurs. Het begon goed met een spannend zwaardgevecht, maar daarna kwamen er een heleboel vreemde woorden en een man en een vrouw die net zo naar elkaar keken als haar ouders altijd deden en die een of andere rare taal spraken.
Juliette viel in slaap. Ze droomde dat ze door de silo vloog, met om zich heen honderd kleurige ballen en hoepels waar ze net niet bij kon. De hoepels waren net zo rond als de nullen van de verdieping waarop de bazaar was – en toen werd ze wakker van gefluit en geklap.
Haar ouders stonden joelend op, en de mensen op het toneel bogen in hun rare kostuums. Juliette keek geeuwend naar de jongen naast haar op de bank. Hij lag met zijn hoofd in de schoot van zijn moeder te slapen. Zijn mond hing open en zijn schouders schudden doordat zijn moeder zo hard zat te klappen.
Ze stopten het laken in de rugzak en haar vader tilde haar op en liep naar het toneel, waar de zwaardvechters en vreemdetaalsprekers handjes schudden en praatten met het publiek. Juliette wilde naar de jongleurs. Ze wilde leren hoe je hoepels door de lucht kon laten vliegen. Maar haar ouders wachtten tot ze met een van de dames konden praten, de mevrouw met de lange vlechten, die in een lus op haar schouders hingen.
Haar vader tilde haar op het toneel. ‘Juliette,’ zei hij, ‘dit is... Juliette.’ Hij wees naar de vrouw met het rare haar en de donzige jurk.
‘Is dat je echte naam?’ vroeg de dame. Ze ging op haar hurken zitten en wilde Juliettes hand pakken.
Juliette trok hem terug alsof de mevrouw een konijntje was dat haar wilde bijten, maar ze knikte van ja.
‘U was geweldig,’ zei haar moeder tegen de dame. Ze gaven elkaar een hand en stelden zich voor.
‘Vond je het een leuk toneelstuk?’ vroeg de dame met het rare haar.
Juliette knikte. Ze begreep dat dit van haar verwacht werd en dat het daarom niet gaf dat ze loog.
‘Haar vader en ik hebben dit stuk jaren geleden een keer gezien, toen we elkaar net kenden,’ vertelde haar moeder. Ze woelde door Juliettes haar. ‘Ons eerste kind zou Romeus of Juliette heten.’
‘Wees dan maar blij dat jullie een dochter hebben gekregen,’ zei de dame met een grijns.
Haar ouders schoten in de lach en Juliette werd al een beetje minder bang voor de vrouw, die blijkbaar net zo heette als zij.
‘Zouden we een handtekening van u mogen?’ Haar vader liet haar schouder los en begon in zijn rugzak te rommelen. ‘Ik heb hier ergens een programmaboekje.’
‘Waarom geen scenario voor deze jonge Juliette?’ De dame glimlachte naar haar. ‘Leer je al lezen?’
‘Ik kan tot honderd tellen,’ zei Juliette trots.
De vrouw stond op en liep weg. Haar jurk fladderde achter haar aan zoals een overall dat nooit zou kunnen. Even later kwam ze achter een gordijn vandaan met een boekje dat met koperen pennetjes bij elkaar werd gehouden. Ze nam een stukje houtskool van Juliettes vader aan en schreef haar naam in grote, sierlijke letters op het omslag.
De vrouw drukte het boekje in haar handjes. ‘Dit is voor jou, Juliette van de silo.’
Haar moeder protesteerde. ‘Dat kunnen we niet aannemen. Dat is te veel papier...’
‘Ze is nog maar vijf,’ zei haar vader.
‘Ik heb er nog een,’ verzekerde de dame hen. ‘We maken ze zelf. Ik wil dit graag aan haar geven.’
Haar hand ging naar Juliettes wang, en deze keer deinsde Juliette niet terug. Ze stond al druk door het boekje te bladeren en bekeek de sierlijke handgeschreven lettertjes naast de gedrukte tekst. Eén woord, viel haar op, was telkens omcirkeld. Ze kende nog niet veel woorden, maar dit kon ze lezen. Het was haar naam. Het stond aan het begin van een heleboel regels: Juliette.
Dat was zij. Ze keek op naar de dame en begreep opeens waarom haar ouders haar hadden meegenomen, waarom ze zo’n eind, zo lang gelopen hadden.
‘Dank u wel,’ zei ze, want opeens herinnerde ze zich hoe het hoorde. En na even nadenken voegde ze eraan toe: ‘Het spijt me dat ik in slaap ben gevallen.’