34
De zware stalen deuren van de silo schoven open en een dikke wolk argon golfde nijdig sissend naar buiten. De wolk leek vanuit het niets te ontstaan. In werkelijkheid ontwikkelde het samengeperste gas zich tot een woelige massa op het moment dat het in aanraking kwam met de minder dichte lucht buiten.
Juliette Nichols stak een been door de smalle opening. Om de dodelijke gifstoffen tegen te houden en het argon des te krachtiger naar buiten te laten spuiten werden de deuren maar een klein stukje opengedaan, dus ze moest zich er zijdelings door wurmen. Haar dikke pak schuurde langs de massieve deuren. Ze kon alleen maar aan de woeste brand denken die straks in de luchtsluis zou uitbreken. De vlammen leken al aan haar rug te likken en dwongen haar om te vluchten.
Ze trok haar andere been door de opening – en opeens stond ze buiten.
Buiten.
Boven haar gehelmde hoofd niets anders dan wolken, lucht en de onzichtbare sterren.
Ze begon log te lopen en zag door de mist van sissend argon dat ze op een hellingbaan stond, met in de hoeken tegen de muren bergen door de wind omlaaggeblazen zand. Een mens vergat makkelijk dat de bovenste verdieping van de silo onder de grond zat. Het uitzicht vanuit haar oude kantoor en het restaurant gaf je het gevoel dat je op het aardoppervlak stond, met je hoofd in de vrije lucht, maar dat kwam doordat de sensors daar zaten.
Juliette keek naar de nummers op haar borst en herinnerde zich weer wat ze behoorde te doen. Met gebogen hoofd en haar blik op haar voeten gericht sjokte ze naar boven. Ze wist zelf niet hoe het kon dat ze liep, of het de verdoving was die zich in het zicht van de dood van veel veroordeelden meester maakte of de automatische drang tot lijfsbehoud, een simpele vlucht voor het aanstaande inferno in de luchtsluis, haar lichaam dat het onvermijdelijke uitstelde omdat het niet in staat was verder vooruit te denken dan een seconde of vijf.
Boven aan de helling belandde ze in een leugen, een grootse en grandioze onwaarheid. Groen gras lag als nieuw tapijt op de heuvels. De wolken waren wit als deftig beddengoed, de hemel was oogverblindend blauw, de lucht bezaaid met vliegende wezens.
Ze draaide een rondje om haar as en nam de spectaculaire illusie in zich op. Het was alsof ze in een boek uit haar jeugd terecht was gekomen, een boek waarin dieren konden praten en kinderen konden vliegen en de kleur grijs niet voorkwam.
Zelfs nu ze wist dat het niet echt was, dat ze naar een leugen op een schermpje keek, was de verleiding om het te geloven overweldigend. Ze wilde het zo graag. Ze wilde vergeten wat ze van dat slinkse programma van it wist, vergeten wat Walker en zij besproken hadden en zich laten vallen in zacht gras dat er niet was, zich wentelen in leven dat er niet was, dat belachelijke pak uittrekken en gillend van blijdschap door het liegende landschap hollen.
Ze keek naar haar handen, spande en ontspande ze zo goed en zo kwaad als het ging met die dikke handschoenen aan. Dit was haar doodskist. Verstrooid probeerde ze zich te herinneren wat echt was en wat de valse hoop was die door it en haar vizier over de werkelijkheid werd gelegd. De hemel was niet echt. Het gras was niet echt. Haar dood was wél echt. De lelijke wereld die ze altijd had gekend was echt. En in een flits wist ze weer dat ze iets hoorde te doen. Ze hoorde schoon te maken.
Ze draaide zich om en zag voor het eerst de cameratoren. Het was een robuust blok staal en beton, met aan één kant een verroeste en gedeukte ladder. De bolle cameralenzen zaten er als wratten op. Juliette maakte het eerste schuursponsje los. De boodschap van Walker maalde weer door haar hoofd: Niet bang zijn.
Met het ruwe bolletje staalwol wreef ze over haar pak. Het laagje isolatietape liet niet los, schilferde niet zoals het spul dat ze destijds van it gestolen had, de tape die speciaal gemaakt was om niet te werken. Dit was het soort tape waaraan Juliette gewend was, de tape die in Mechanica was ontwikkeld.
Materiaal is goed, had Walker geschreven. Dat ‘goed’ sloeg op de mensen in Materiaal. Nadat ze Juliette jarenlang geholpen hadden om aan de broodnodige onderdelen te komen, hadden ze nu iets buitengewoons voor haar gedaan. Terwijl zij op weg naar haar uitzetting drie dagen lang de trap op was gesjokt en drie eenzame nachten in drie verschillende cellen had doorgebracht, hadden zij het materiaal van it vervangen door dat van Mechanica. Ze hadden de bestellingen vanuit it op listige wijze afgehandeld, en dat moest gebeurd zijn op instigatie van Walker. it had vervolgens, bij wijze van uitzondering en zonder het zelf te weten, een pak gemaakt dat standhield en niet uit elkaar viel.
Juliette glimlachte. Haar dood, hoe onafwendbaar ook, was uitgesteld. Ze keek uitgebreid naar de sensors, ontspande haar handen en liet het schuursponsje in het nepgras vallen. Ze draaide zich om naar de dichtstbijzijnde heuvel en deed haar uiterste best om niet op de valse kleuren te letten, op de lagen van leven die op de werkelijkheid geprojecteerd werden. In plaats van toe te geven aan de euforie concentreerde ze zich op het geluid van haar schoenen op de droge aarde, op de felle wind die tegen haar pak sloeg, het zachte ruisen van de ontelbare zandkorrels die van alle kanten haar helm bestookten. Ze liep door een angstaanjagende wereld, een wereld waarvan ze zich bewust kon zijn als ze zich er maar genoeg op concentreerde, een wereld die ze kende maar niet langer kon zien.
Ze begon de steile helling op te lopen, ongeveer in de richting van de blinkende metropool aan de horizon. Ze dacht niet echt dat ze die zou halen. Het enige wat ze wilde, was sterven aan de andere kant van de heuvel, zodat niemand zou hoeven zien hoe ze lag weg te rotten, zodat Lukas de sterrenjager niet uit angst voor haar roerloze gedaante van het muurscherm weg zou blijven.
En opeens voelde het fijn om gewoon te lopen, om een plan te hebben. Ze zou zichzelf onzichtbaar maken. Het was een concreter doel dan die valse stad, die, zoals ze heel goed wist, toch maar op instorten stond.
Halverwege de heuvel kwam ze bij twee grote keien. Juliette wilde er al omheen lopen toen ze zich realiseerde waar ze was en begreep dat ze als vanzelf de minst steile route door de plooi tussen twee hellingen had gekozen en nu voor de wreedste leugen van allemaal stond.
Holston en Allison. Voor haar verborgen door het magische vizier. Bedekt door een begoocheling van steen.
Geen woorden. Niets te zien, niets te zeggen. Ze keek achter zich en zag andere keien verspreid in het gras liggen, niet zomaar ergens, maar daar waar schoonmakers in het verleden in elkaar waren gezakt.
Juliette keerde al dat triests de rug toe. Haar benen deden nog pijn van de tocht door de silo en ze had geen idee hoeveel tijd ze had om haar lichaam voor eventuele pottenkijkers – en voor die enkele treurende – te verbergen.
Op weg naar de top van de heuvel zag Juliette de eerste scheurtjes ontstaan in it’s bedrieglijke sluier. Er doemden nieuwe stukken hemel en stad op, stukken die eerder door de heuvels aan het zicht onttrokken waren geweest. Er leek een eind aan het programma te komen, een grens aan de leugens te zitten. Terwijl de bovenste verdiepingen van de monolieten ongeschonden blonken in de valse zon, werd onder het schitterende glas en het glanzende staal de verrotting van een verlaten wereld zichtbaar. Ze keek dwars door de onderste verdiepingen heen, die met die zware toppen erop geprojecteerd elk moment leken te kunnen bezwijken.
De onbekende, extra gebouwen aan weerszijden hadden niet eens een onderkant. Ze hingen los in de lucht, met de donkere hemel eronder. Hetzelfde donkere landschap van grijze wolken en levenloze heuvels strekte zich uit langs de horizon, een scherpe, hardblauwe lijn waar het computerprogramma afgelopen was.
Juliette verwonderde zich over het incomplete bedrog. Hadden ze in it misschien zelf geen idee wat er achter de heuvels lag en wisten ze daarom ook niet wat ze moesten veranderen? Of vonden ze het de moeite niet waard omdat ze wisten dat er toch nooit iemand zo ver kwam? Wat de reden ook was, het botsende, onlogische uitzicht maakte haar duizelig. Ze concentreerde zich weer op haar voeten en liep over het laatste stukje groene gras naar de top van de heuvel.
Boven bleef ze staan. Het waaide zo hard dat ze zich schrap moest zetten tegen het geweld. Ze keek om zich heen en zag dat ze op de grens tussen twee werelden stond. Voor haar lag een landschap dat ze nooit eerder had gezien, een kale wereld van stof en uitgedroogde aarde, van zandvlagen en wervelwinden, van lucht die dodelijk was. Dit was nieuw land, en toch kwam het haar bekender voor dan wat ze tot nu toe gezien had.
Ze keek om naar de weg die ze zojuist had afgelegd, naar het hoge gras dat wuifde in de kalme wind, de bloemen die naar haar knikten, het heldere blauw en zuivere wit boven haar hoofd. Het was een kwaadaardig verzinsel, aanlokkelijk maar vals.
Juliette wierp nog een laatste bewonderende blik op de illusie. Zo te zien volgde de ronde kom tussen de heuvels de omtrek van de silo, haar thuis dat diep in de aarde stak. Doordat het land eromheen oprees, leek het alsof een uitgehongerde god met een grote lepel een hap uit de aarde had genomen. Mismoedig besefte ze dat de wereld waarin ze was opgegroeid nu voor haar was afgesloten, dat haar thuis en haar mensen veilig waren achter vergrendelde deuren en dat zij haar lot moest aanvaarden. Ze was uitgezet. Ze had nog maar weinig tijd. En dus keerde ze het verlokkende uitzicht en de felle kleuren de rug toe en wendde ze zich tot het stof, de dood en de werkelijkheid.
Juliette begon de heuvel af te lopen en deed zo zuinig mogelijk met de lucht in haar pak. Walker had haar tijd geschonken, tijd die geen schoonmaker voor haar ooit had gehad, maar hoeveel? En waarvoor? Ze had haar doel al bereikt, was erin geslaagd buiten het bereik van de camera’s te komen, dus waarom stond ze dan nog overeind, waarom strompelde ze verder deze onbekende helling af? Was het haar eigen willoosheid? De zwaartekracht? De aanblik van het onbekende?
Halverwege de helling, nog steeds met de vervallen stad recht voor zich, bleef ze staan om het nieuwe landschap in zich op te nemen. Vanuit haar hoge positie zou ze een route uitstippelen voor haar laatste wandeling, haar eerste wandeling, over de hoge, droge duinen. Toen ze naar de verwoeste gebouwen tuurde zag ze dat haar silo niet toevallig in een kom lag. Er was een duidelijk patroon in de heuvels te herkennen. Ze zag de ene kom na de andere, met hopen aarde ertussen, als om de uitgeschepte happen tegen de bijtende wind te beschermen.
Piekerend daalde Juliette af in de volgende kom. Ze keek goed waar ze haar voeten neerzette en schopte de grotere stenen opzij. Intussen haalde ze zo rustig mogelijk adem. Door haar werk in volgelopen opvangbekkens, waar ze verstopte afvoeren had uitgebaggerd in prut waarvoor potige kerels terugdeinsden, wist ze dat je lucht kon sparen door kalm te blijven. Ze keek op. Zou ze genoeg zuurstof in haar pak hebben om deze kom over te steken en de volgende heuvel op te lopen?
Op dat moment zag ze de slanke toren in het midden van de kom. De metalen onderdelen glommen in het fletse licht. Op dit landschap had het programma in haar vizier geen vat. De werkelijkheid drong onveranderd door haar helm, maar toen ze de bekende cameratoren zag vroeg ze zich toch af of ze per ongeluk was omgekeerd, of ze vanaf de top van de heuvel één keer te veel om zich heen had gekeken en nu op weg terug was naar haar silo.
De dode schoonmaker die in het zand lag te vergaan leek dit vermoeden te bevestigen. Het waren karige resten, flarden van een oud pak, het omhulsel van een helm.
Ze bleef staan en schopte zacht tegen de helm, waar meteen een gat in viel. Het hoofd dat erin had gezeten was lang geleden weggezweefd op de wind.
Juliette zocht met haar ogen naar het slapende stel, maar de plooi tussen de twee hellingen was nergens te bekennen. Ze voelde zich opeens verloren en in de war. Even dacht ze dat de giftige lucht eindelijk langs de afdichtingen en de isolatietape was geglipt en dat haar hersenen nu aan de schadelijke dampen ten prooi vielen, maar nee. Ze was duidelijk dichter bij de stad, de skyline die met de bovenste delen nog steeds glansde onder een blauwe hemel met helderwitte wolken.
Dit betekende dat de silo onder haar voeten... niet de hare was. En deze duinen, deze hopen dode aarde, waren niet bedoeld als beschutting tegen de wind. Ze waren bedoeld om nieuwsgierige blikken tegen te houden. Om dit uitzicht aan dat andere uitzicht te onttrekken.