16

Naarmate ze dichter bij huis kwamen gingen de verdiepingen sneller voorbij. In de donkerste delen van het trappenhuis, tussen stille verdiepingen waar mensen gelaten wachtten tot het leven weer zijn gewone loop zou nemen, hielden twee oude klimmers openlijk en schaamteloos elkaars hand vast.

Jahns liet alleen sporadisch los om te controleren of haar wandelstok nog wel stevig op haar rug zat, of om Marnes’ veldfles uit zijn rugzak te halen en een slokje te nemen. Ze waren ertoe overgegaan om elkaars water te drinken, want het was makkelijker om de fles van de ander te pakken. Het had ook wel iets moois om het vocht dat de ander nodig had te dragen, om te kunnen geven en ontvangen in een volmaakt gelijkwaardige verhouding. Het was iets waar je elkaars hand wel voor wilde loslaten. Voor even, in elk geval.

Jahns was klaar met drinken, draaide de metalen dop met het kettinkje eraan weer dicht en stopte de fles terug in het voorvakje van Marnes’ rugzak. Ze popelde om erachter te komen of het anders zou zijn als ze terug waren. Ze waren nog maar twintig verdiepingen van huis. Wat gisteren nog een onmogelijke afstand was, leek nu ongemerkt voorbij te kunnen gaan. En als ze er waren, zou de vertrouwde omgeving hun dan ook weer de vertrouwde rollen opleggen? Zou de afgelopen nacht meer en meer op een droom beginnen te lijken? Zouden ze beiden weer door oude geesten achtervolgd worden? Ze wilde het aan hem vragen, maar praatte over de dagelijkse dingen. Wanneer zou Jules, zoals ze per se genoemd wilde worden, klaar zijn om te beginnen? Welke nog niet door Holston en hem afgesloten zaken hadden als eerste aandacht nodig? Welke concessies zouden ze doen om IT tevreden te stellen, om Bernard te kalmeren? En hoe moesten ze omgaan met de teleurgestelde Peter Billings? Welke invloed zou dit hebben op zaken die hij later als rechter misschien zou behandelen?

Jahns had vlinders in haar buik toen ze over deze dingen sprak. Of misschien waren het de zenuwen voor alles wat ze wilde, maar niet kon zeggen. Die onderwerpen waren net zo talrijk als de stofjes buiten in de lucht en zouden waarschijnlijk ook haar mond uitdrogen en haar tong tot zwijgen brengen. Terwijl haar eigen water klotsgeluidjes maakte op haar rug, dronk ze steeds meer uit zijn veldfles. Haar maag draaide zich om bij elk portaal, want elk nummer was er weer één dichter bij het einde van hun reis, een avontuur dat in veel opzichten ook een groot succes was geweest.

Om te beginnen hadden ze hun sheriff: een hartstochtelijke vrouw van helemaal beneden die precies zo vrijmoedig en inspirerend was als Marnes had beweerd. Jahns zag mensen zoals zij als de toekomst van de silo. Mensen die aan de lange termijn dachten, die plannen maakten, die dingen voor elkaar kregen. Het was traditie dat sheriffs zich verkiesbaar stelden als burgemeester. Ze dacht dat Juliette later een prima keus zou zijn.

En over verkiesbaar zijn gesproken: de reis had haar eigen doelen en ambities ook een nieuwe impuls gegeven. Ook al had ze dan geen tegenstanders, ze verheugde zich op de verkiezingen en had onder het klimmen zelfs een aantal korte speeches bedacht. Ze zag voor zich hoe dingen beter konden, hoe zij haar taken zorgvuldiger kon uitvoeren en hoe er nieuw leven in de oude botten van de silo kon worden geblazen.

Maar de grootste verandering was dat wat er tussen haar en Marnes was gegroeid. De laatste paar uur was zelfs het vermoeden bij haar opgekomen dat zij de ware reden was van zijn weigering een promotie te accepteren. Als deputy had hij genoeg ruimte om zijn hoop, zijn onmogelijke droom om haar te krijgen te blijven koesteren. Als sheriff zou hij die moeten laten varen: te veel belangenverstrengeling, een te kleine afstand tussen hem en haar, zijn directe baas. Deze theorie had iets vreselijk verdrietigs en was tegelijk ontzagwekkend romantisch. Ze kneep in zijn hand en voelde een enorme leegte vanbinnen, een kramp in haar buik bij de gedachte aan zijn stilzwijgende offer, een schuld die ze, hoe het straks ook verder mocht gaan, maar moeilijk zou kunnen vereffenen.

Ze hadden zich niet voorgenomen om bij Juliettes vader langs te gaan, maar tegen de tijd dat ze bij de kraamafdeling waren smeekte Jahns’ blaas erom geleegd te worden en daarom veranderde ze van gedachten.

‘Ik moet eigenlijk nogal nodig,’ zei ze, als een kind zo beschaamd om toe te geven dat ze het niet kon ophouden. Ze had een droge mond en haar maag kriebelde van al het vocht, en misschien ook van angst voor de thuiskomst. ‘En ik zou het ook niet erg vinden om Juliettes vader nog even te zien,’ voegde ze eraan toe.

De uiteinden van Marnes’ snor krulden omhoog bij haar uitvlucht. ‘Dan stoppen we hier even,’ zei hij.

In de lege wachtruimte maanden de bordjes hen weer tot stilte. Jahns gluurde door de glazen afscheiding en zag door de donkere gang een verpleegster aankomen. De frons van de vrouw veranderde in een flauwe glimlach van herkenning.

‘Mayor,’ fluisterde ze.

‘Het spijt me dat ik niet eerst getelegrafeerd heb, maar ik hoopte dokter Nichols te kunnen spreken. En mag ik misschien even naar de wc?’

‘Natuurlijk.’ De verpleegster drukte de deur open. ‘We hebben twee bevallingen gehad sinds u hier voor het laatst was. Het is een chaos door dat generatorgedoe...’

‘De stroomarme week,’ verbeterde Marnes bars en een beetje te hard.

De verpleegster wierp hem een blik toe, maar knikte alsof ze het begrepen had. Ze pakte twee bezoekersjassen en zei dat ze hun spullen naast haar bureau konden zetten.

In de wachtkamer gebaarde ze naar een bankje, met de mededeling dat ze de dokter ging zoeken. ‘De wc’s zijn daar.’ Ze wees naar een deur, waarvan de letters bijna helemaal waren afgesleten.

‘Ik ben zo terug,’ zei Jahns tegen Marnes. Ze verzette zich tegen de aanvechting om in zijn hand te knijpen, hoe gewoon het gebaar in het donker en de verborgenheid ook geworden was.

Op de wc’s was vrijwel geen licht. Jahns morrelde aan het slot van een hokje, vloekte binnensmonds toen haar buik luid begon te borrelen, gooide de deur open en ging snel zitten. Haar buik leek wel in brand te staan toen ze eindelijk haar blaas leegde. Met ingehouden adem onderging ze de combinatie van opluchting en pijn van het lange ophouden. Het duurde eindeloos. Haar benen begonnen onbeheerst te trillen, en ze besefte dat ze de afgelopen dagen te veel van zichzelf gevraagd had. Bij het vooruitzicht van nog twintig verdiepingen sloeg de schrik haar om het hart, voelden haar ingewanden hol aan van ontzetting. Toen ze klaar was ging ze naar het aangrenzende toilet om zich te wassen, waarna ze zich met een handdoek afdroogde. Ze trok beide wc’s door om het water te laten circuleren. Het was een hoop geknoei in het donker, onbekend als ze was met de afstanden tussen dingen die ze in haar woning en kantoor kende als haar broekzak.

Met slappe benen strompelde ze de wc’s uit. Ze vroeg zich af of ze niet beter een nacht in een kraambed kon slapen, niet beter pas de volgende ochtend het laatste stuk naar haar kantoor kon klimmen. Ze liep terug naar Marnes in de wachtkamer maar voelde haar benen bijna niet meer.

‘Beter?’ vroeg hij. Hij was op een van de bankjes gaan zitten.

Jahns knikte en liet zich zwaar naast hem zakken. Ze haalde met korte pufjes adem en vroeg zich af of hij haar slap zou vinden als ze toegaf dat ze vandaag niet meer verder kon.

‘Jahns? Gaat het wel?’

Marnes boog zich voorover. Hij keek niet naar haar, hij keek naar de grond. ‘Jahns. Wat is er verdomme gebeurd?’

‘Praat niet zo hard,’ fluisterde ze.

Maar hij begon te schreeuwen. ‘Dokter! Zuster!’

Jahns zag iets bewegen achter het donkere glas van de zuigelingenkamer. Ze liet haar hoofd tegen de rugleuning rusten en probeerde de woorden te vormen om hem duidelijk te maken dat hij zachtjes moest doen.

‘Jahns, lieverd, wat is er met je?’

Hij hield haar hand vast, aaide erover. Hij schudde aan haar arm. Jahns wilde alleen maar slapen. Ze hoorde het kletsen van voeten die haar kant op renden. Het werd opeens onheilspellend licht. Een verpleegster riep iets. Daar was de stem van Juliettes vader, een dokter. Hij zou haar in bed stoppen. Hij zou zien hoe uitgeput...

Het woord ‘bloed’ viel. Iemand betastte haar benen. Marnes huilde. De tranen vielen in zijn wit met zwarte snor. Hij schudde aan haar schouders, keek haar recht in de ogen.

‘Het gaat wel,’ probeerde Jahns te zeggen.

Ze likte aan haar lippen. Wat waren ze droog. Haar mond was zo verschrikkelijk droog. Ze vroeg om water. Marnes graaide naar zijn veldfles en bracht hem naar haar lippen. Het water gutste tegen en in haar mond.

Ze wilde slikken, maar dat ging niet. Ze legden haar languit op het bankje. De dokter voelde aan haar ribben en scheen met een lampje in haar ogen. Maar toch werd het weer donkerder.

Marnes klemde de veldfles in zijn vuist en streek met zijn andere hand het haar uit haar gezicht. Hij zat te snotteren. Om de een of andere reden was hij heel verdrietig. En hij had nog veel meer energie dan zij. Ze glimlachte naar hem en stak een hand naar hem uit, een inspanning van jewelste. Ze hield hem bij zijn pols en zei dat ze van hem hield. Dat dat al zo was zolang ze zich kon herinneren. Haar vermoeide geest verloor de greep op haar geheimen, en ze fluisterde die hem toe terwijl de tranen over zijn wangen stroomden.

Ze zag zijn ogen op haar neerkijken en daarna naar de veldfles in zijn hand gaan.

De veldfles die hij gedragen had.

Het water, besefte ze, het gif dat voor hem bedoeld was.