76

Silo 18

Lukas stond te wiebelen op de omgekeerde vuilnisbak. De neuzen van zijn schoenen maakten deuken in het zachte plastic, en hij had het gevoel dat het ding elk moment onder hem weg kon schieten of onder zijn gewicht in elkaar kon zakken. Hij hield zich vast aan de bovenkant van server twaalf en zag aan de dikke laag stof dat het jaren geleden was dat iemand voor het laatst met een stofdoek op een ladder was geklommen. Hij bracht zijn neus naar het ventilatierooster en snoof.

Vlak naast hem begon het alarmsysteem te piepen. De sloten klikten. Met een zacht knarsen van de stevige scharnieren zwaaide de massieve deur naar binnen open.

Lukas verloor bijna zijn evenwicht toen Bernard binnenkwam. Het hoofd van it keek vragend naar hem op.

‘Daar pas je nooit door,’ zei Bernard. Lachend deed hij de deur achter zich dicht. De pennen van de sloten schoven met een dof geluid op hun plaats, het alarm piepte opnieuw en een rood lampje hervatte de bewaking van de serverkamer.

Lukas sprong van de vuilnisbak, die omkiepte en wegrolde. Hij veegde zijn stoffige handen af aan het zitvlak van zijn overall en dwong zichzelf tot een lachje.

‘Ik dacht dat ik iets rook,’ legde hij uit. ‘Vind jij het hier ook niet een beetje mistig?’

Bernard keek om zich heen. ‘Ik vind het hier altijd een beetje mistig. En ik ruik niets. Alleen hete servers.’ Hij stak een hand in zijn borstzak en haalde er een stapeltje papier uit. ‘Hier. Brieven van je moeder. Ik zei tegen haar dat ze maar een bode naar mij toe moest sturen, dan zou ik ze wel doorgeven.’

Lukas glimlachte gegeneerd en nam de brieven aan. ‘Ik vind toch dat je het even moet navragen bij...’ Met een blik op het ventilatierooster besefte hij dat er in Mechanica niemand meer was om het aan te vragen. Het laatste wat hij via de radio beneden gehoord had, was dat Sims en de anderen aan het puinruimen waren. Er waren tientallen doden. Drie of vier keer zoveel mensen waren gevangengenomen. In de middensilo werden woonvleugels in gereedheid gebracht om hen allemaal onder te brengen. Het klonk alsof er voor jaren genoeg schoonmakers waren.

‘Ik zal een van de voorlopige monteurs vragen om ernaar te kijken,’ beloofde Bernard. ‘Wat me eraan doet denken dat ik het daar nog met je over wilde hebben. Er zal een enorme verschuiving plaatsvinden van groen naar blauw, want we gaan een grote groep boeren verplaatsen naar Mechanica. Ik vroeg me af wat jij ervan zou denken als Sammi de divisie daarbeneden ging leiden.’

Lukas knikte en keek vluchtig een van de brieven van zijn moeder door. ‘Sammi als hoofd van Mechanica? Misschien is hij te hoog opgeleid, maar verder is hij perfect. Ik heb veel van hem geleerd.’ Hij keek naar Bernard, die de dossierkast naast de deur openmaakte en door werkbriefjes begon te bladeren. ‘Hij is een fantastische leraar, maar zou het een permanente aanstelling zijn?’

‘Niets is permanent.’ Bernard vond wat hij zocht en stopte het in zijn borstzak. ‘Wil je verder nog iets?’ Hij duwde zijn bril hoger op zijn neus. Lukas vond dat hij er in de afgelopen maand ouder was gaan uitzien. Oud en versleten. ‘Over een paar uur komt je avondeten...’

Lukas wilde nog wel iets. Hij wilde zeggen dat hij er klaar voor was, dat de verschrikking van zijn toekomstige baan nu wel voldoende tot hem was doorgedrongen, dat hij zoveel had geleerd als hij kon zonder gek te worden. Mocht hij dan nu alsjeblieft naar huis?

Maar dat was niet de manier om hier weg te komen. Daar was Lukas allang achter.

‘Nou,’ zei hij, ‘ik zou geen bezwaar hebben tegen nog wat lectuur...’

De dingen die hij in server achttien ontdekt had brandden in zijn geest. Hij was bang dat Bernard ze daar kon zien. Lukas dacht wel dat hij het wist, maar voor de zekerheid moest hij om dat dossier vragen.

Bernard glimlachte. ‘Heb je nog niet genoeg te lezen?’

Lukas wapperde met de brieven. ‘Deze? Die houden me bezig tot ik bij de ladder ben...’

‘Ik bedoel wat je beneden hebt. De Instructie. Je studie.’ Bernard keek hem met zijn hoofd schuin aan.

Lukas slaakte een zucht. ‘Jawel, maar daar kan ik echt niet twaalf uur per dag in lezen. Ik heb het over iets wat minder zwaar is.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ach, laat ook maar. Als je geen...’

‘Wat wil je hebben?’ vroeg Bernard. ‘Ik neem je maar een beetje in de maling.’ Hij leunde tegen de dossierkast en vouwde zijn handen voor zijn buik. Door de onderkant van zijn bril keek hij naar Lukas.

‘Tja, dit klinkt misschien raar, maar het is een politieonderzoek. Een oud onderzoek. Volgens de computer ligt het in jouw kantoor bij de andere afgesloten zaken...’

‘Een politieonderzoek?’ Bernards stem ging vragend de hoogte in.

Lukas knikte. ‘Ja. Iets met een vriend van een vriend. Ik ben gewoon benieuwd wat de uitkomst was. Er staan geen digitale kopieën op de serv...’

‘Dit gaat toch niet over Holston, hè?’

‘Wie? O, de oude sheriff? Nee, nee. Hoezo?’

Bernard maakte een gebaar dat betekende dat het verder niet belangrijk was.

‘Het draait om ene Wilkins,’ zei Lukas terwijl hij Bernard nauwlettend in de gaten hield. ‘George Wilkins.’

Bernards gezicht verhardde. Zijn snor zakte voor zijn mond alsof er een gordijn werd neergelaten.

Lukas schraapte zijn keel. Wat hij in Bernards gezicht zag, was bijna genoeg. ‘George is een paar jaar geleden in Mechanica...’ begon hij.

‘Ik weet hoe hij overleden is.’ Bernard knikte. ‘Waarom zou je zijn dossier willen zien?’

‘Gewoon, nieuwsgierigheid. Een vriend van me...’

‘Hoe heet die vriend?’ Bernards handen gleden van zijn buik en verdwenen in zijn zakken. Hij deed een stap in Lukas’ richting.

‘Hè?’

‘Die vriend, wat had die precies met George te maken? Waren ze erg goede vrienden?’

‘Nee. Niet dat ik weet. Luister, als het lastig is, laat dan maar...’ Lukas wilde hem alleen maar vragen waarom, waarom hij het gedaan had. Maar Bernard had kennelijk geen aanmoediging nodig om het verhaal te vertellen.

‘Ik laat het helemaal niet zitten,’ zei Bernard. ‘George Wilkins was een gevaarlijk man. Een man met ideeën. Van het soort waarover we horen fluisteren, het soort dat de mensen vergiftigt...’

‘Hè? Waar heb je het over?’

‘Hoofdstuk dertien van de Instructie. Lees maar. Alle opstanden zouden daar beginnen als we niet oppasten, bij mannen zoals hij.’

Bernard keek hem over de rand van zijn bril doordringend aan; de waarheid kwam vanzelf, zonder alle listen die Lukas had voorbereid.

Hij had dat dossier helemaal niet nodig, want hij had de reisgegevens die met Georges dood samenvielen gezien, net als de tientallen verzoeken aan Holston om de zaak af te ronden. Bernard kende geen schaamte. George Wilkins was niet zomaar doodgegaan, hij was vermoord. En Bernard wilde hem maar al te graag vertellen waarom.

‘Wat had hij gedaan?’ vroeg Lukas zacht.

‘Dat zal ik je zeggen. Hij was monteur, een smeerbaal. We hoorden de bodes kletsen over plannen die de ronde deden, ideeën over de uitbreiding van de mijn in zijwaartse richting. Zijwaarts graven is verboden, zoals je weet.’

‘Ja, logisch.’ Lukas zag al voor zich hoe mijnwerkers van silo achttien op mijnwerkers van silo negentien stuitten. Het zou zacht gezegd een ongemakkelijke situatie opleveren.

‘Een lang gesprek met het oude hoofd van Mechanica maakte een eind aan die onzin, maar toen kwam George Wilkins met het idee om naar beneden uit te breiden. Hij en een paar anderen maakten een schets voor verdieping honderdvijftig. En daarna voor verdieping honderdzestig.’

‘Zestien verdiepingen erbij?’

‘Om te beginnen. Dat verhaal deed althans de ronde. Het waren nog maar schetsen en geruchten. Maar die geruchten bereikten de oren van een bode, en toen spitsten wij de onze.’

‘En daarom heb je hem vermoord?’

‘Iemand heeft hem vermoord, ja. Het doet er niet toe wie.’ Bernard verschoof met een hand zijn bril, de andere hield hij in zijn zak. ‘Op een dag zul jij ook zulke klussen moeten klaren, jongen. Dat weet je toch, hè?’

‘Ja, maar...’

‘Geen gemaar.’ Bernard schudde langzaam zijn hoofd. ‘Sommige mensen zijn net een virus. Als je geen epidemie wilt, moet je de silo inenten. Deze mensen uit de weg ruimen.’

Lukas zweeg.

‘We hebben dit jaar veertien dreigingen uit de weg geruimd, Lukas. Heb je enig idee hoe hoog onze levensverwachting zou zijn als we niet proactief tegen dit soort zaken zouden optreden?’

‘Maar de schoonmaak...’

‘Bruikbaar voor mensen die naar buiten willen. Die dromen van een betere wereld. Bij de opstand waarmee we nu te maken hebben barst het van dat soort lieden, maar het is maar één van de ziekten die ons bedreigen. De schoonmaak is één remedie. Ik weet niet eens of iemand met een andere ziekte wel zou schoonmaken als we hem uitzetten. Het werkt alleen als ze willen zien wat we ze laten zien.’

Dit herinnerde Lukas aan wat hij over de helmen, de vizieren, te weten was gekomen. Hij had aangenomen dat dit de enige ziekte was. Hij begon er spijt van te krijgen dat hij niet wat meer in de Instructie had gelezen, en wat minder in de Nalatenschap.

‘Je hebt deze laatste uitbraak door de radio kunnen volgen. Dit had allemaal voorkomen kunnen worden als we de ziekte eerder opgespoord hadden. Of wil jij beweren dat dat niet beter was geweest?’

Lukas keek naar de grond. De vuilnisbak lag verderop op zijn kant. Het ding zag er treurig uit zo. Niet meer geschikt voor zijn taak.

‘Ideeën zijn besmettelijk, Lukas. Dit is basale Instructiestof. Dit weet je allemaal al.’

Hij knikte. Hij dacht aan Juliette, vroeg zich af waarom ze al zo’n eeuwigheid niet gebeld had. Zij was een van die virussen waar Bernard het over had. Haar woorden waren zijn geest binnengedrongen en hadden hem besmet met bizarre dromen. Hij kreeg het warm toen hij besefte dat ze hem had aangestoken. Hij wilde aan haar spulletjes in zijn borstzak voelen: het horloge, de ring, het pasje. Hij had ze meegenomen als aandenken aan een dode, maar nu hij wist dat ze nog leefde, waren ze hem zelfs nog dierbaarder.

‘Deze opstand was lang niet zo erg als de vorige,’ zei Bernard. ‘En zelfs toen werden de plooien uiteindelijk gladgestreken, werd de schade hersteld en het geheugen van de mensen gewist. Dat zal nu niet anders zijn. Begrijpen we elkaar?’

‘Jazeker.’

‘Uitstekend. Goed, was dat alles wat je wilde weten over dat dossier?’

Lukas knikte.

‘Mooi. Zo te horen moet je trouwens toch iets heel anders lezen.’ De ene kant van zijn snor kwam omhoog in een flauw lachje. Daarna draaide Bernard zich om naar de deur.

‘Jij was het, hè?’

Bernard bleef staan, maar hij keek niet om.

‘Die George Wilkins vermoordde. Dat was jij?’

‘Doet dat ertoe?’

‘Ja. Voor... mij wel... Het betekent...’

‘Of voor je vriend?’ Nu keek Bernard wel om. Lukas kreeg het nog een graadje warmer.

‘Begin je te twijfelen, knul? Over deze baan? Heb ik me in je vergist? Ik vergis me namelijk wel eens vaker in mensen.’

Lukas slikte. ‘Ik wil alleen maar weten of ik zulke dingen ook... Ik bedoel, aangezien ik schaduw...’

Bernard kwam weer op hem af. Lukas deed onwillekeurig een halve stap achteruit.

‘Ik dacht niet dat ik me in je vergiste. Maar dat is wel zo, hè?’ Bernard schudde zijn hoofd. Hij trok een gezicht alsof hij ergens van walgde. ‘Godverdomme,’ vloekte hij.

‘Helemaal niet. Je vergist je niet. Ik zit hier alleen al veel te lang, denk ik.’ Lukas streek het haar uit zijn gezicht. Zijn hoofdhuid jeukte. Hij moest naar de wc. ‘Ik moet gewoon even de ruimte hebben, snap je? Een tijdje naar huis? In mijn eigen bed slapen. Het duurt nu al een maand, toch? Hoe lang moet ik...’

‘Wil je hier weg?’

Lukas knikte.

Bernard keek naar zijn voeten en leek hierover na te denken. Toen hij weer opkeek, stond er verdriet te lezen op zijn gezicht, in zijn hangende mondhoeken, zijn vochtige ogen.

‘Is dat wat je wilt? Wil je hier weg?’

Zijn handen verdwenen weer in de zakken van zijn overall.

‘Ja.’ Lukas knikte.

‘Zeg het maar.’

‘Ik wil weg.’ Lukas wierp een blik op de zware stalen deur achter Bernard. ‘Ik wil graag dat je me eruit laat.’

‘Eruit.’

Lukas knikte ongeduldig. Een zweetdruppel kriebelde op weg van zijn oor naar zijn kin. Opeens was hij doodsbang voor deze man, die hem plotseling weer intens aan zijn vader deed denken.

‘Ik... ik begin me gewoon zo opgesloten te voelen,’ zei hij. ‘Laat me alsjeblieft even naar buiten.’

Bernard knikte. In zijn wangen trokken spiertjes. Hij keek alsof hij op het punt stond te gaan huilen. Lukas had deze uitdrukking nog nooit bij hem gezien.

‘Sheriff Billings, ben je daar?’

Zijn ene hand kwam uit zijn zak, en hij bracht de radio naar zijn treurige, trillende snor.

‘Ja, ik ben er,’ zei de krakerige stem van Peter.

Bernard hield het zendknopje ingedrukt. ‘Je hebt hem gehoord,’ zei hij met tranen in zijn ogen. ‘Lukas Kyle, it’er eersteklas, zegt dat hij naar buiten wil...’