63
Silo 18
Lukas zat aan het dure houten bureautje in een boek te kijken dat uit een fortuin aan gloednieuw papier bestond. De stoel had waarschijnlijk meer geld gekost dan hij in zijn hele leven bij elkaar kon verdienen, en hij zat erop. Als hij zich bewoog, wiebelde en kraakte het delicate meubelstuk alsof het elk moment uit elkaar kon vallen.
Hij zette zijn voeten altijd stevig aan weerszijden neer, met zijn gewicht op zijn tenen voor het geval dat.
Lukas sloeg een bladzijde om en deed alsof hij las. Niet dat hij niet wilde lezen, hij wilde alleen dit niet lezen. Planken vol veel interessantere boeken leken zich in hun blikken vrolijk over hem te maken. Ze riepen dat ze gelezen wilden worden, dat hij die gortdroge Instructie beter kon wegleggen, met al haar opsommingen en het doolhof van verwijzingen dat in meer kringetjes ronddraaide dan de grote trap zelf.
Elk lemma in de Instructie had betrekking op een andere bladzijde, elke bladzijde op een ander lemma. Lukas bladerde nog wat verder door en vroeg zich af of Bernard hem in de gaten hield. Het hoofd van it zat aan de andere kant van het kleine studeerkamertje, een van de vele vertrekken in de goed geoutilleerde schuilplaats onder de servers. Terwijl Lukas deed alsof hij schaduwde, zat Bernard afwisselend achter de computer op het andere bureau en voor de radio om instructies te geven aan de veiligheidstroepen in de diepte.
Lukas nam een flink stuk van de Instructie tussen duim en wijsvinger en sloeg het om. De recepten voor het vermijden van rampen sloeg hij over, en hij bladerde in één keer door naar de meer academische stof achter in het boek. Dit was zelfs nog beangstigender leesvoer: hoofdstukken over groepsbeïnvloeding, gedachtebeheersing, de effecten van angst gedurende de kindertijd, grafieken en tabellen over bevolkingsgroei...
Hij kon er niet tegen. Hij schoof zijn stoel naar achteren en keek een tijdje naar de waarnemend burgemeester, die hoofdknikkend door schermen vol tekst scrolde.
Na een poosje vatte Lukas moed om de stilte te verbreken. ‘Zeg, Bernard?’
‘Hm?’
‘Waarom staat hier niet in hoe dit allemaal zo gekomen is?’
Bernards bureaustoel piepte toen hij het ding naar Lukas omdraaide. ‘Sorry, wat zeg je?’
‘De mensen die dit gemaakt hebben, de mensen die deze boeken geschreven hebben. Waarom staat er over hen niets in de Instructie? Over hoe ze dit allemaal gebouwd hebben, bijvoorbeeld?’
‘Waarom zou dat moeten?’ Bernard draaide zich alweer half naar zijn computer om.
‘Omdat we het dan zouden weten. Ik weet niet, in die andere boeken staat ook...’
‘Ik wil niet dat je die andere boeken leest. Nog niet.’ Bernard wees naar het houten bureautje. ‘Verdiep je eerst maar in de Instructie. Als je de silo niet bij elkaar kunt houden, is de Nalatenschap pulp. Die boeken zijn niet meer dan verwerkt hout als er niemand is om ze te lezen.’
‘Zolang ze hier beneden verstopt liggen, kan sowieso niemand ze lezen...’
‘Geen levend iemand. Niet nu. Maar op een dag zullen er genoeg mensen zijn om ze te lezen. Maar alleen als jij studeert.’ Bernard knikte in de richting van het dikke, gruwelijke boek voor hij zich omdraaide en zijn muis pakte.
Lukas zat een tijdje naar Bernards rug te kijken. De knoop van het koord waar zijn sleutels aan hingen stak boven zijn onderhemd uit.
‘Ze zullen het wel hebben zien aankomen,’ zei hij, niet in staat om het onderwerp te laten rusten. Hij had zich deze dingen altijd afgevraagd, maar hij had ze weggestopt en voldoening gevonden in de studie van de sterren, die zo ver weg stonden dat ze immuun leken voor de taboes tussen de heuvels. En nu leefde hij in dit vacuüm, in deze schuilplaats die voor alle anderen verborgen bleef, waar verboden onderwerpen bespreekbaar waren en hij toegang had tot een man die de kostbare waarheid scheen te kennen.
‘Je studeert niet,’ zei Bernard. Hij bleef over zijn toetsenbord gebogen zitten, maar aan zijn houding te zien wist hij dat Lukas naar hem keek.
‘Maar ze moeten het toch wel hebben zien aankomen?’ Lukas tilde zijn stoel op en draaide hem nog wat verder om. ‘Ik bedoel, dat ze al die silo’s hebben gebouwd voordat het buiten zo erg werd...’
Bernard keek opzij. Zijn kaken spanden en ontspanden zich. Zijn hand ging van de muis naar zijn snor. ‘Dat is wat je wilt weten? Hoe het gebeurd is?’
‘Ja.’ Lukas knikte. Hij boog zich naar voren en liet zijn ellebogen op zijn knieën rusten. ‘Dat wil ik weten.’
‘Denk je dat het ertoe doet? Wat daarbuiten gebeurd is?’ Bernard keek naar de kaarten aan de muur, en toen naar Lukas. ‘Waarom zou het ertoe doen?’
‘Omdat het gebeurd is. En het is maar op één manier gebeurd, en ik word er gek van dat ik het niet weet. Ik bedoel, ze zagen het toch aankomen, of niet? Het moet jaren geduurd hebben om dit allemaal...’
‘Tientallen jaren,’ zei Bernard.
‘En dan nog al die spullen erheen brengen, alle mensen...’
‘Dat duurde veel minder lang.’
‘Dus jij weet het?’
Bernard knikte. ‘Die informatie is hier opgeslagen, maar niet in die boeken. En je vergist je. Het doet er niet toe. Dat is het verleden, en het verleden is niet hetzelfde als onze Nalatenschap. Je moet leren wat het verschil is.’
Lukas dacht over het verschil na. Om de een of andere reden schoot hem een gesprek met Juliette te binnen, iets wat ze altijd tegen hem zei...
‘Ik denk dat ik dat wel weet,’ zei hij.
‘O ja?’ Bernard schoof zijn bril hoger op zijn neus en keek hem scherp aan. ‘Vertel dan maar eens wat je denkt dat je weet.’
‘Onze hoop, de prestaties van de mensen die voor ons kwamen, wat de wereld zou kunnen zijn, dat is onze Nalatenschap.’
Om Bernards lippen verscheen een glimlach. Hij gebaarde dat Lukas door moest gaan.
‘En de nare gebeurtenissen waar niets meer aan te doen valt, de fouten die ons hier hebben gebracht, die zijn het verleden.’
‘En wat betekent dit verschil? Wat denk jij dat het betekent?’
‘Het betekent dat we de dingen die al gebeurd zijn niet kunnen veranderen, dat we alleen invloed hebben op wat nog gaat gebeuren.’
Bernard klapte in zijn handen. ‘Heel goed.’
‘En dit...’ Lukas draaide zich half om, legde een hand op het dikke boek en vervolgde ongevraagd: ‘...de Instructie, dit is de routekaart die de weg wijst door alle narigheid tussen ons verleden en de hoop voor de toekomst. Dit is wat we kunnen voorkomen, waar we iets aan kunnen doen.’
Bernard trok zijn wenkbrauwen op toen hij dat zei, alsof Lukas hem een nieuwe manier toonde om naar een oude waarheid te kijken. Toen lachte hij zo breed dat zijn snor ervan omkrulde en zijn bril omhoogkwam op de rimpels in zijn neus.
‘Ik geloof dat je bijna zover bent,’ zei hij. ‘Even nog.’ Hij draaide zich weer om naar zijn computer en liet zijn hand op de muis vallen. ‘Heel even nog.’