60
Silo 18
‘...jongens van de andere kant van het kamp. Deze ontwikkelingen werden nauwlettend gevolgd door de onderzoekers, die zich voordeden als kampleiders. Toen het geweld uit de hand liep, werd het experiment voortijdig beëindigd. Wat in Robbers Cave begon met twee groepen jongens van een vergelijkbare achtergrond, was uitgelopen op wat binnen de psychologie bekend is komen te staan als een confrontatie tussen ‘in-groep’ en ‘out-groep’. Kleine verschillen, zoals de manier waarop iemand zijn pet droeg, stembuiging, werden als onvergeeflijke fouten gezien. Toen de stenen door de lucht begonnen te vliegen en de aanvallen op de respectievelijke kampen bloedig werden, konden de onderzoekers niets anders doen dan een eind...’
Lukas kon niet meer verder lezen. Hij deed het boek dicht en leunde tegen de lange planken. Hij rook een vies luchtje, bracht de rug van het oude boek naar zijn neus en snuffelde. Hij was het zelf, besloot hij. Wanneer had hij voor het laatst gedoucht? Zijn dagelijkse routine was helemaal overhoopgegooid. Geen gillende kinderen die hem ’s ochtends wakker maakten, geen sterrenjacht in de avonden, geen schemerige trap om hem terug naar zijn bed te brengen zodat het de volgende dag allemaal weer van vooraf aan kon beginnen. Ervoor in de plaats gekomen waren onrustige perioden van woelen en draaien in de verborgen slaapkamer van de vijfendertigste verdieping. Zes stapelbedden, maar hij was helemaal alleen. Rood knipperlicht dat aangaf dat hij bezoek had, praatjes met Bernard en Peter Billings als die eten kwamen brengen, lange gesprekken met Juliette wanneer ze belde en hij in de gelegenheid was om op te nemen. En tussendoor de boeken. Boeken over geschiedenis, over miljarden mensen, over zelfs nog meer sterren. Verhalen over geweld, de gekte van de massa, de hortende tijdlijn van het leven, zonnen die op een dag zouden opbranden, wapens die aan alles een eind konden maken, ziektes die het bijna gedaan hadden.
Hoe lang kon hij zo nog doorgaan? Lezend en slapend en etend? Nu al leken de weken maanden. Hij had geen idee welke dag het was, wist nooit hoe lang hij zijn overall al aanhad en of het tijd was om die andere uit de droger te halen en aan te trekken. Soms had hij het idee dat hij drie keer per dag schone kleren aantrok. Maar het kon net zo goed twee keer per week zijn. Zo te ruiken was het zelfs nog minder vaak.
Hij liet zijn hoofd tegen de boekblikken rusten en deed zijn ogen dicht. De dingen die hij las konden niet allemaal waar zijn. Het was onvoorstelbaar, zo’n volle, vreemde wereld. Als hij over de omvang van dat alles nadacht, over dit leven onder de grond, de schoonmaak, de drukte over wie wat van wie gestolen had... Soms kreeg hij een soort mentale hoogtevrees, het angstaanjagende gevoel dat hij aan een afgrond stond en in de diepte een duistere waarheid bespeurde, maar voor hij het goed kon zien kwam hij weer bij zijn positieven en trok de werkelijkheid hem bij de rand vandaan.
Hij wist niet hoe lang hij daar al van een andere tijd en een andere plaats had zitten dromen toen hij besefte dat het rode knipperlicht weer terug was.
Lukas schoof het boek in het blik en kwam moeizaam overeind. Op het computerscherm zag hij dat Peter Billings bij de deur van de serverkamer stond; verder mocht hij niet komen. Op de dossierkast naast de ingang stond een dienblad met eten voor Lukas.
Hij rende door het gangetje en klom de ladder op. Nadat hij door het luik was geklauterd, legde hij het rooster zorgvuldig terug voor hij met een omweg naar de deur liep.
‘Ah, daar hebben we onze kleine beschermeling.’ Peter glimlachte, maar zijn ogen vernauwden zich toen hij Lukas zag aankomen.
Lukas knikte hem toe. ‘Sheriff,’ zei hij. Hij had altijd het gevoel dat Peter in stilte de spot met hem dreef en op hem neerkeek, ook al waren ze ongeveer even oud. Altijd als Peter en Bernard samen kwamen, ontstond er een soort competitieve spanning tussen de twee jongere mannen – een spanning waarvan Lukas zich bewust was, maar die hij zelf niet voelde. Nadat hij Lukas geheimhouding had laten beloven, had Bernard hem onder vier ogen verteld dat hij Peter klaarstoomde voor de post van burgemeester, en dat hij en Lukas op een dag nauw zouden samenwerken. Dit probeerde Lukas in gedachten te houden toen hij zijn dienblad pakte. Peter keek peinzend toe.
Lukas wilde weer weglopen.
‘Waarom ga je hier niet even zitten eten?’ vroeg Peter, die nog steeds tegen de dikke deur van de serverkamer leunde.
Lukas verstijfde.
‘Ik zie je hier wel eens zitten met Bernard, maar als ik kom, weet je niet hoe snel je er weer vandoor moet gaan.’ Peter boog zich opzij en keek tussen de rijen servers door. ‘Wat doe je daar eigenlijk de hele dag?’
Lukas zat klem. Eigenlijk had hij helemaal niet zo’n trek. Hij was van plan geweest nog even met eten te wachten, maar alles opmaken was meestal de snelste manier om van dit soort gesprekjes af te komen. Hij schokschouderde en liet zich op de grond zakken, met zijn rug tegen de dossierkast en zijn benen recht voor zich. Zijn diner bestond uit een ondefinieerbare soep, twee plakjes tomaat en een stukje maïsbrood.
‘Meestal werk ik aan de servers, net als eerst.’ Hij begon met het brood, daar zat tenminste geen smaak aan. ‘Het enige verschil is dat ik nu niet meer helemaal naar huis hoef te lopen aan het eind van de dag.’ Met een mond vol droog brood glimlachte hij naar Peter.
‘O ja, je woont in het midden, hè?’ Peter sloeg zijn armen over elkaar en leek het zich nog wat gemakkelijker te maken. Lukas keek langs hem de gang in. Van om de hoek kwamen stemmen. Hij kreeg opeens zin om op te springen en weg te rennen, zomaar, om het rennen. ‘Nog net,’ antwoordde hij. ‘Eigenlijk is het al bijna de bovensilo.’
‘Dat zeggen ze in het midden allemaal,’ zei Peter lachend.
Om zijn mond bezig te houden nam Lukas nog maar een hap brood. Intussen keek hij wantrouwig naar de soep.
‘Heeft Bernard je verteld dat we een grote aanval op touw zetten? Ik denk dat ik ook maar meega als het zover is.’
Lukas schudde zijn hoofd. Hij stak de lepel in de soep.
‘Je weet toch van die muur die Mechanica gebouwd heeft, dat die mafkezen zichzelf ingesloten hebben? Nou, Sims en zijn jongens gaan dat ding opblazen. Ze konden er aan deze kant op hun dooie gemak aan werken, dus met dat opstandje is het over een dag of wat wel bekeken.’
Slurpend van de hete soep kon Lukas alleen maar denken aan de mannen en vrouwen van Mechanica, gevangen achter die stalen muur. Hij wist precies hoe ze zich voelden.
‘Dus ik mag hier gauw weg, denk je?’ In plaats van mes en vork te gebruiken drukte hij de rand van zijn lepel in een plak nog niet helemaal rijpe tomaat. ‘Het zal toch niet echt gevaarlijk voor me zijn daarbuiten? Geen mens weet wie ik ben.’
‘Dat is Bernards beslissing. Hij doet een beetje raar de laatste tijd. Een hoop stress, denk ik.’ Peter liet zich op zijn hurken zakken. Lukas vond het wel prettig dat hij zijn hoofd niet meer in zijn nek hoefde te leggen om hem aan te kijken.
‘Hij zei wel iets over je moeder die op bezoek zou komen. Daarom ging ik ervan uit dat je hier nog zeker een week zou zitten.’
‘Fijn.’ Lukas schoof zijn eten nog wat heen en weer op zijn bord. Toen de server achterin begon te bellen ging er een schok door hem heen alsof er met touwtjes aan hem werd getrokken. De lampen aan het plafond haperden even veelbetekenend voor wie ervan wist.
‘Wat is dat?’ Peter richtte zich op zijn tenen een stukje op.
‘Dat betekent dat ik weer aan het werk moet.’ Lukas gaf hem het dienblad. ‘Bedankt voor het brengen.’ Hij stond op en liep weg.
‘Hé, de burgemeester zei dat je alles op moest...’
Lukas zwaaide zonder om te kijken. Voorbij de eerste hoge server begon hij te hollen. Hij wist dat Peter niet achter hem aan kon komen.
‘Lukas!’
Maar hij was weg. Hij haastte zich naar de andere kant van de ruimte en hengelde intussen zijn sleutels onder zijn overall vandaan.
Terwijl hij met de sloten bezig was stopte het rode knipperen. Peter had de deur dichtgedaan. Lukas maakte de server open en sloot de koptelefoon aan.
‘Hallo?’ Hij zette de microfoon op de juiste afstand van zijn mond.
‘Hoi.’ Haar stem stilde zijn honger zoals eten alleen nooit zou kunnen. ‘Moest je rennen?’
Lukas haalde diep adem. Hij raakte uit conditie nu hij niet meer elke dag van en naar zijn werk hoefde te lopen. ‘Nee,’ loog hij. ‘Maar misschien moet je wel wat voorzichtiger zijn met bellen. In elk geval overdag. Jeweetwel loopt hier de deur plat. Toen je hem gisteren zo lang liet overgaan zaten we pal naast de server. Hij was laaiend.’
‘Denk je dat het mij wat kan schelen dat hij kwaad wordt?’ Juliette lachte. ‘Ik wil juist dat hij opneemt. Ik zou dolgraag nog wat met hem babbelen. Trouwens, wat stel jij dan voor? Ik wil met je praten, ik moet met iemand praten. En jij bent daar dag en nacht. Het is niet zo dat jij mij kunt bellen en dat ik dan toevallig altijd in de buurt ben. Ik struin hier godsamme die hele silo door. Weet je hoe vaak ik de afgelopen week naar Materiaal geweest ben? Je mag raden.’
‘Ik wil niet raden.’ Lukas wreef over zijn oogleden.
‘Misschien wel vijf keer. En trouwens, kun je hem niet gewoon vermoorden als hij daar toch de deur plat loopt? Dat zou mij een hoop moeite besparen...’
‘Vermoorden? Wat, moet ik hem doodslaan of zo?’
‘Wil je suggesties? Want ik weet wel een paar...’
‘Nee, ik wil geen suggesties. En ik wil ook niemand vermoorden! Dat heb ik nooit gewild.’ Lukas zette zijn wijsvingers tegen zijn slapen en begon er krachtig rondjes mee te draaien. Hij kreeg steeds hoofdpijn. Dat was al zo sinds...
‘Laat maar,’ zei Juliette, maar de walging in haar stem zoefde met de snelheid van het licht door de lijn.
‘Hé...’ Lukas voelde of de microfoon nog goed stond. Hij haatte deze gesprekken. Hij wilde veel liever gewoon over niets bijzonders praten. ‘Het spijt me, het is gewoon... het is zo’n zootje hier. Ik heb geen idee wie wat doet. Ik zit in dat hok met al die informatie, met die radio waardoor ik de hele tijd mensen hoor ruziën, en toch schijn ik geen donder te weten in vergelijking met anderen.’
‘Maar je weet toch wel dat je mij kunt vertrouwen? Dat ik bij de goeien hoor? Ik had niets verkeerd gedaan toen ik werd weggestuurd, Lukas. Dat moet je heel goed weten.’
Hij hoorde Juliette diep in- en uitademen. Hij zag voor zich hoe ze daar zat, alleen met die gek in die silo, met de microfoon dicht tegen haar mond, zuchtend van ergernis en vol grote verwachtingen van hem.
‘Lukas, je weet toch dat ik aan de goede kant sta? En dat jij voor een krankzinnige werkt?’
‘Het is allemaal even krankzinnig,’ zei hij. ‘Iedereen is even krankzinnig. Dit is wat ik weet: we zaten hier met z’n allen in it, hopend dat er niets ergs zou gebeuren, en het ergste wat er maar kon gebeuren kwam onze kant op.’
Juliette slaakte weer een diepe zucht, en Lukas dacht aan wat hij haar over de opstand verteld had, aan de dingen die hij had weggelaten.
‘Ik weet wat mijn mensen volgens jou gedaan hebben, maar begrijp je ook waarom ze naar jullie toe kwamen? Begrijp je dat? Er moest iets gebeuren, Luke. Er moet nog steeds iets gebeuren.’
Lukas vergat even dat ze hem niet kon zien en haalde zijn schouders op. Hoe vaak ze ook belden, hij was er nog steeds niet aan gewend om op deze manier met iemand te praten.
‘Jij bent in de positie om te helpen,’ zei ze.
‘Ik heb er niet om gevraagd om hier te zijn.’ Zijn frustratie groeide. Waarom moesten hun gesprekken altijd de verkeerde kant op gaan? Waarom konden ze het niet gewoon weer hebben over het lekkerste wat ze ooit gegeten hadden, hun favoriete prentenboeken, de dingen die ze gemeen hadden?
‘Dat geldt voor ons allemaal,’ antwoordde ze koel.
Lukas dacht aan waar zij was, aan wat ze had moeten doormaken om daar te komen.
‘Het enige waar we invloed op hebben,’ vervolgde Juliette, ‘zijn onze handelingen als het lot ons eenmaal ergens heeft neergepoot.’
Lukas’ schouders spanden zich. Hij wilde niet aan handelingen en het lot denken. Hij wilde dit hele gesprek niet. ‘Ik moet ophangen. Peter komt zo mijn eten brengen,’ loog hij.
Het bleef stil. Hij kon haar horen ademhalen. Het was bijna alsof hij naar iemands gedachten zat te luisteren.
‘Oké,’ zei ze. ‘Ik snap het. Ik moet toch dat pak gaan testen. Als het werkt, ben ik misschien een tijdje weg. Dus als je een paar dagen niets van me hoort...’
‘Doe maar voorzichtig,’ zei Lukas.
‘Doe ik. En vergeet niet wat ik je heb gezegd. Wat we doen bepaalt wie we zijn. Jij bent niet een van hen. Jij hoort daar niet. Onthoud dat alsjeblieft.’
Lukas mompelde iets instemmends, en Juliette hing op. Haar stem klonk nog na in zijn oren toen hij de koptelefoon lostrok.
Hij liet zich tegen de server achter hem zakken en kneedde de oorstukken terwijl hij nadacht over wat hij gedaan had, over wie hij was.
Hij had zin om op de grond te gaan liggen huilen, om zijn ogen dicht te doen en de hele wereld buiten te sluiten. Maar hij wist dat als hij dat deed, als hij zichzelf in het donker liet wegzakken, hij háár weer zou zien. Dat kleine vrouwtje met het witte haar, dat schokte door de inslag van de kogels, Lukas’ kogels. Als hij zijn ogen dichtdeed, voelde hij zijn vinger aan de trekker, zijn natte wangen. Dan rook hij de scherpe geur van verbruikt buskruit, hoorde hij het rinkelen van de hulzen op de tafel en de triomfantelijke kreten van de mannen en vrouwen bij wie hij zich had aangesloten.