22
Nora kwam om kwart voor tien thuis van de bespreking, moe maar tevreden over het verloop.
Ze liet haar wagen op de oprijlaan staan en ging door de garage naar binnen. In de hal schopte ze haar schoenen uit en op kousevoeten liep ze van de ene kamer naar de andere en sloot de luiken. Het was niet voor het eerst dat ze 's nachts alleen was, maar die avond leek het huis groter en leger dan anders. Ze verlangde ernaar een paar maanden verder te zijn, als de echtscheiding definitief geregeld zou zijn. Zoals het nu was, was haar oude leven nog niet helemaal afgesloten en het nieuwe had nog geen vorm gekregen. Ze zat daar tussenin, zoals iemand die de laatste bus heeft gemist en aan een halte op de eerste staat te wachten.
Het rode verklikkerlichtje van het antwoordapparaat flikkerde, maar haar hoofd stond niet naar boodschappen over de dagelijkse routine in de fabriek. Ze dronk een glas warme melk, poetste haar tanden, nam een douche en ging naar bed.
Op haar rug liggend met de ogen gesloten, overliep ze in gedachten of ze niets over het hoofd had gezien. Ze voelde zich confuus en opgewonden tegelijk.
Confuus omdat ze sinds de kennismaking met Bart Neels het gevoel had haar greep op de gebeurtenissen kwijt te raken; opgewonden omdat zijn komst gevoelens en verwachtingen had opgeroepen die ze nooit eerder had gekend.
Ten slotte dommelde ze in.
Ze droomde van Bart.
Beep-beep! Beep-beep! Beep- beep!
Bart seinde met zijn computer een waarschuwing. De woorden kwamen als vurige tongen uit het scherm te voorschijn. Ze hield haar handen beschermend voor de ogen en gluurde tussen haar vingers door. Bart wees naar de lucht. Ze keek omhoog.
Op het dak stond een breedgeschouderde man met een smokkelaarstronie. Zoals een bodybuilder de halter hanteert, hief hij een 200-litervat olie boven zijn hoofd. Hij vroeg om geld en daarom zei hij zonder onderbreking: Ping-ping. Ping-ping. Ping-ping. Ze vond dat ze genoeg betaald had en dus antwoordde ze: Genoeg! Genoeg! Genoeg! Te oordelen naar zijn boze gezicht was hij het daar niet mee eens en hij gooide het vat naar beneden en net voor ze vermorzeld zou worden, pakte Bart haar op en droeg haar naar de slaapkamer en de veren van het bed piepten wild, zoals een computer die een fatale crash signaleert.
Beep-beep! Beep-beep! Beep-beep!
Met een schok schoot ze overeind.
Het duurde even voor het tot haar doordrong dat het elektronisch inbrekersalarm haar had gewekt.
Toen het pas geïnstalleerd was, stuurde het systeem rechtstreeks een alarmsignaal naar het bureau van de rijkswacht in Kalmthout. Het gaf, zoals bijna alle alarmsystemen, af en toe een loos alarm: een onweer, een kat die zich in de fabriek had laten insluiten, een geluidsdetector die trillingen opving van een compressor die door een defect plotseling abnormaal veel lawaai was gaan maken, en tientallen andere oorzaken. Nadat de rijkswacht een aantal keren nodeloos was uitgerukt, hadden ze de automatische melding doen uitschakelen. Sindsdien werd het alarmsignaal eerst naar Nora's huis of dat van Broekmans doorgestuurd en de rijkswacht werd pas gewaarschuwd, als er daadwerkelijke sporen van inbraak vastgesteld waren. Om die reden was er dan ook een camerabewaking geïnstalleerd.
Nora wipte uit bed, trok een broek en een trui aan over haar zijden pyjama en repte zich naar beneden.
De vier monitoren bevonden zich in een klein vertrek naast de hal. Op de controleklok zag ze dat het inbrekersalarm vijfentwintig minuten geleden voor het eerst was afgegaan. De monitoren gaven afwisselend beelden van de fabriek, de hal en de trappen van het kantoorgebouw en de lokalen voor de bedrijfsadministratie. Er waren ook camera's in de directiekantoren maar die werkten alleen als ze van hieruit werden aangezet. Ze bleef kijken tot de volledige reeks video-opnamen vertoond was, maar ze zag nergens beweging. Nora schakelde over naar de camera's in de directiekantoren. Ook daar was niemand en op het eerste gezicht was de safe in Walters kantoor onaangeroerd gebleven. De précédes en fabricagegeheimen die daarin bewaard werden, zouden voor industriële spionnen de moeite van het meenemen waard zijn. Ze stelde de camera's in op een andere hoek en zag de geforceerde deuren.
Ze aarzelde geen ogenblik en stelde zich in verbinding met de rijkswacht. Na een dozijn keren bellen werd er opgenomen.
‘Rijkswacht Kalmthout. Luitenant Repos.’
‘Met Foodpack. We hebben inbrekers.’
‘Weet u het zeker?’ De stem klonk verveeld.
‘Héél zeker. Duidelijke sporen van inbraak.’
‘Ja maar. Is hij er nog? Hebt u iemand gezien?’
‘Wat wilt u dat ik doe? Hem eerst een handje geven en vragen of hij mij zijn identiteitskaart wil tonen?’
‘Nee maar als ‘m weg is, is 'r geen dringende urgentie noodzakelijk, of niet soms?’
‘Ik denk dat hij nog in de fabriek zwerft. Het alarm is pas vijfentwintig minuten geleden afgegaan.’ Terwijl ze sprak, switchte ze opnieuw naar de camera's van de fabriek. In de spuitgietafdeling zag ze beweging. ‘Ik zie hem!’ riep ze. ‘Twee zelfs!’
‘D‘accord. We komen d'er aan. Blijf waar u bent:’
Terwijl ze neerlegde, zag ze een flits en één van de mannen dook ineen achter het voetstuk van de transportband. Het duurde even voor ze begreep dat hij door de ander onder vuur werd genomen.
Krak! Krak!
Het klonk als een stuk hout dat in tweeen gebroken wordt. Toen de man achter de transportband het hoofd ophief, herkende ze hem aan z'n haar.
Bart!
Hij bewoog zijn gezicht naar de camera en ze zag het bloed. Ze zag hoe hij door de lichtstraal gevangen werd en zich overgaf. Nu herkende ze ook Broekmans en ze sloeg van afschuw haar hand voor de mond, bij het idee dat Broekmans op het punt stond Bart koelbloedig neer te schieten. Ze lachte van blijdschap toen ze zag dat Bart erin slaagde hem te overmeesteren.
Ze dacht plots aan de rijkswacht die gealarmeerd was. Ze had er geen idee van wat Bart in het hoist van de nacht in de fabriek uitrichtte, maar ze kon niet toelaten dat ze hem als een ordinaire inbreker zouden inrekenen. Ze zag dat hij in de richting van de achterbouw liep.
Zonder erbij na te denken rende ze via de achterdeur naar buiten, het berkenbos door. Ze was al bij de omheining toen ze besefte dat ze de plastic kaart om het poortje te openen niet had meegenomen.
Ze drukte haar voorhoofd tegen het draadwerk van de omheining en tuurde naar de donkere contouren van de containers. Ze zag niets.
‘Bart,’ riep ze zachtjes. ‘Ben je daar?’ Ze durfde niet te hard te roepen, uit angst de aandacht van eventuele achtervolgers te trekken.
Ze liep naar rechts een honderdtal meter langs de omheining. Ze hoorde of zag niets en keerde op haar schreden terug.
Aan de linkerkant hoorde ze een geluid en het geplastificeerde draadwerk trilde heftig. lemand klom tegen de omheining op. Ze rende ernaartoe, dwars door het lage struikgewas dat nog nat was van de regenbui.
Dertig meter verder bleef ze staan.
Niemand.
‘Bart,’ riep ze opnieuw. Luider dit keer. ‘Waar ben je? Ik ben het, Nora.’
Geluidloos kwam hij tussen de struiken vandaan en trok haar omlaag.
‘Bart,’ zei ze geschrokken. ‘Ben je gek? Wat doe je hier?’
Hij sloeg een hand voor haar mond. ‘Sst.’
Ze wilde onder hem vandaan kruipen. Hij drukte haar met zijn voile gewicht tegen de grond. Zijn kleren waren kletsnat. Ze bleef roerloos liggen.
In de stilte van de nacht hoorde ze snel naderend lawaai van meer dan één auto. Een rijkswachtcombi verscheen om de hoek van de achtergevel van de fabriek. De lichtbundels van de koplampen bewogen over de stapelplaats. Bevelen en rennende voetstappen. Rijkswachters zochten met zaklantaarns in de schaduwplekken tussen de containers naar indringers.
Ze duwde zijn hand weg. ‘De rijkswacht,’ fluisterde ze overbodig. ‘Ik moet naar binnen. Zo dadelijk staan ze aan mijn voordeur.’
Hij verstijfde.
‘Kom mee,’ zei ze. ‘De enige plaats waar ze je niet zullen zqeken, is in mijn huis.’
Hij stond op en hielp haar overeind. Ze pakte zijn hand. ‘Kom. We moeten ons haasten.’
‘Ogenblikje.’ Hij raapte z'n sportzak uit het struikgewas op en hing die over zijn rug.
Op een sukkeldrafje liepen ze langs het bospad naar haar huis. Ze waren nog een eind van de achterdeur verwijderd toen er aan de voordeur gebeld werd. Ze begonnen harder te rennen. Tegen dat ze goed en wel binnen waren, werd er opnieuw gebeld en op de deur gebonkt. In allerijl bracht ze hem naar de voet van de trap. ‘Naar boven. De eerste deur rechts. Blijf daar tot ze weg zijn.’
Ze repte zich naar de voordeur die nu bijna uit haar hengsels gelicht werd door het geweld waarmee erop werd gebeukt. ‘Rustig maar,’ riep ze. ‘Ik kom er aan.’
Ze trok de deur open en twee rijkswachters met kogelvrije vesten aan en machinepistool in de aanslag, drongen naar binnen. Achter hen verscheen een wat oudere officier, met vlezige kaken en kleine, wimperloze oogjes. Hij speurde argwanend rond in de hal. De twee rijkswachters drukten zich tegen de muur en slopen op de ballen van hun voeten naar de deur van de woonkamer, alsof ze verwachtten dat ze het tegen een hele vijandelijke brigade zouden moeten opnemen.
‘Er is niemand,’ zei Nora.
De rijkswachters bleven staan, opgelucht, en keken vragend naar de officier.
‘Waarom duurde het zo lang?’ vroeg die beschuldigend.
‘Ik was buiten,’ antwoordde Nora rustig. ‘Ik ben achterom langs de omheining gelopen. Er is daar niemand te zien.’
‘Niet erg voorzichtig,’ zei de officier kwaad. ‘Wat als u hem tegen het lijf was gelopen? Met inbrekers op de vlucht, weetje maar nooit.’
‘U hebt gelijk,’ zei Nora. ‘Het was dom van mij.’
‘U zag de inbreker op de monitor, zei u. Was het iemand die u kende?’
‘Eh… Nee.’
‘Maar u kunt hem beschrijven?’
‘Het spijt me. Ik heb alleen maar een schim gezien.’
De officier trok een gezicht alsof iemand op zijn eksteroog was gaan staan. ‘Luister eens, dame,’ gromde hij. ‘U laat ons midden in de nacht met man en macht uitrukken en zelf kunt u niet eens…’ Zijn portofoon kraakte. Hij bracht hem naar de mond. ‘Melden,’ snauwde hij.
‘Wachtmeester Dreesen. We hebben de chef-planning van de fabriek. Hij is met de inbreker slaags geweest. Wat doen we? Over.’
‘Verhoren. PV opmaken. Lokalen doorzoeken of verdacht individu zich verborgen houdt. Over.’
‘De chef-planning zegt dat de inbreker via de achterdeur van het bijgebouw is gevlucht.’
‘Alle manschappen! Attentie! Omgeving uitkammen. Inbreker kan niet ver weg zijn. Opgelet: hij is gewapend en gevaarlijk.’
‘Met uw permissie, luitenant. We hebben de stapelplaats achter de fabriek al doorzocht. Het ziet ernaar uit dat hij weg is. Over.’
‘Oké. Verzamelen bij de voertuigen. Over en uit.’ Hij richtte zich tot Nora. ‘U zult mee moeten.’
‘Waarheen?’
‘Naar de fabriek. Kijken of er iets gestolen is.’
‘Ik? Nu? Dat is onbegonnen werk, luitenant. Morgenvroeg zal ik elke opzichter van zijn eigen afdeling de inventaris laten opmaken. U krijgt het verslag per fax.’
‘Ook goed.’ De officier keek opgelucht. Met een zwaai van zijn arm wees hij zijn manschappen de deur uit. ‘Ingerukt.’
Nora sloot de deur achter hen en deed de knip erop. Ze wachtte tot ze de auto had horen wegrijden, alvorens ze de trap opliep.
Ze vond Bart in de badkamer. Hij was bezig met een wattenschijfje het geronnen bloed van zijn gezicht te wassen. ‘Wat deed je in de fabriek?’ vroeg ze.
Hij antwoordde met een wedervraag. ‘Hoe wist je dat ik in de fabriek was?’
‘Het inbrekersalarm. We hebben hier ook monitoren staan. Ik zag dat jij het was.’
‘O.’ Hij nam zich voor dat dit de laatste keer was geweest. Hij begon duidelijk zijn ‘touch’ te verliezen. ‘Heb jij Broekmans op me afgestuurd?’
‘Dat heb ik niet. Hij woont vlakbij. Ook bij hem staan er monitoren opgesteld, dat heb ik je al eerder gezegd.’ Ze stelde de vraag opnieuw: ‘Wat deed je midden in de nacht in de fabriek?’
Hij wees op de tennistas die hij naast zich had neergezet. ‘Ik had mijn notitieboekje in je kantoor laten liggen. Ik ben het komen terughalen.’
Het ergerde haar dat hij haar met zo'n slappe uitvlucht probeerde af te schepen. Ze liep naar de tas en trok de ritssluiting open. Tegen haar verwachtingen in zag ze het groene notitieboekje. Maar ze zag ook de bundel fotokopieën, de foto's, de kromme ijzeren staaf en allerlei elektronische gadgets waarvan ze het gebruik niet kende, maar wel kon raden.
‘Als je je notitieboekje zo dringend nodig had, had je kunnen aanbellen.’
Hij mikte het wattenschijfje in de pedaalemmer. ‘Dat is waar. Maar stel dat je niet thuis was. Ik kon niet riskeren dat iemand anders het zou vinden en het zou inkijken.’ Hij glimlachte, zijn armen hingen losjes langs zijn lichaam.
Ze voelde hoe hij, net zoals bij hun vorige ontmoeting, met zijn ongedwongen pose haar persoonlijk territorium binnendrong en ze nam een verdedigende houding aan, armen over elkaar geslagen. ‘Zou dat zo erg geweest zijn?’ vroeg ze.
‘Voor mij wel.’ Hij haalde weer zijn hand door zijn haar met dat gebaar dat haar zo aansprak.
‘Erg genoeg om er een inbraak voor te plegen? Als inspecteur BBI heb je genoeg macht om het door de rijkswacht of de gerechtelijke politie te laten ophalen.’
Hij gaf een soort knikje. ‘Met de nodige processen-verbaal en verslagen, en voor je het weet is dit onderzoek voorpaginanieuws in de kranten. Dat hebben we niet zo graag bij de BBI. Ook voor een bedrijf kan het noodlottig zijn, Nora.’ Terwijl hij sprak raakte hij haar heel even aan, een klein tikje op haar arm.
Ze liet haar weerstand varen, liet nu ook haar armen langs haar lichaam vallen. ‘Je praat eromheen, Bart,’ zei ze hoofdschuddend.
‘Misschien wel,’ gaf Neels toe. ‘Of misschien willen we geen van beiden het eerst onze kaarten blootleggen.‘Opeens grinnikte hij. ‘Ik heb trouwens getelefoneerd. Je kunt het controleren. Ik heb aan je antwoordapparaat verteld dat ik niet kon slapen omdat ik de hele tijd aan jou lag te denken. Begrijp je nu waarom ik m'n snotitieboekje per se zelf wilde komen halen? Ik wilde je zien.’
Haar gezicht drukte verwarring uit. Even leek het alsof ze haar hand wilde uitsteken, maar ze trok weer terug. ‘Wie ben jij eigenlijk, Bart?’ vroeg ze. ‘Ik heb Kuypers naar jou laten informeren. Niemand kent je in het Financiecentrum. Niet bij de PB en ook niet bij de BTW.’
Hij glimlachte. ‘Dat komt omdat we bij de BBI erg graag mysterieus doen. Vooral als er een mooie vrouw bij het onderzoek betrokken is.’ Hij sprak luchtig en tegelijk met een zekere ernst, waardoor de uitspraak niet meer als een compliment klonk, maar als een vaststelling die geen tegenspraak duldde. Hij was te veel mannen tegelijk en precies daardoor trok hij haar zijn leven binnen.
Het wondje onder zijn rechteroog was opnieuw gaan bloeden. Ze trok een wattenschijfje uit de houder en pakte een flesje ontsmettingsalcohol uit het medicijnkastje. ‘Het lijkt wel of ik de hele tijd jouw wonden moet verzorgen,’ zei ze.
Toen ze een pleister op het wpndje legde, trok hij haar tegen zich aan. Hij kuste haar.
Het leek de gewoonste zaak van de wereld.
Ze sloeg haar armen om zijn hals en kuste hem terug.
‘Je bent helemaal nat,’ murmelde ze met haar lippen op de zijne.
Hij kuste haar weer, waarbij hij zacht in haar onderlip beet en zijn tong tegen de hare drukte. ‘Jij nu ook.’
‘Je zult kou vatten.’ Ze trok zijn das omlaag en knoopte zijn shirt open. ‘Je moet je kleren laten drogen.’
Zijn handen gleden onder haar trui en ze hief haar armen omhoog zodat hij hem over haar hoofd kon trekken. ‘Dit is idioot,’ mompelde hij terwijl hij aan de knoopjes van haar pyjamajasje frunnikte.
Ze begon te lachen. ‘Kou vatten is nog veel idioter.’ Ze bracht hem naar de slaapkamer en ze trokken hun natte kleren uit en hij kwam op haar liggen met zijn natte lijf. Ze voelde geen kou, alleen maar hitte.
De veren van het bed piepten wild, zoals in haar droom, en nadat ze waren klaargekomen vertelde ze hem erover en ze kregen de slappe lach en ze deden het opnieuw. Later probeerden ze het nog eens, rechtopstaand onder het stromende water van de douche, nadat ze elkaar om de beurt met een grote spons hadden ingezeept, waarbij ze een paar keer uitgleden en ze elkaar door de vlokken schuim heen overal kusten.