EERSTE DAG
1

De opkomende zon scheen onder het bladerdak van de bomen door en trok langgerekte licht- en schaduwstrepen over de rijweg. Nora luisterde naar het weerbericht op de autoradio. De weerman had vermoedelijk eerst naar buiten gekeken en voorspelde een mooie zomerdag, met kans op onweer tegen de avond. Ze draaide het raam open en liet de wind door haar haar waaien.

Tweehonderd meter voor de toegangspoort van Foodpack werd het verkeer opgehouden door fietsers die met gevaar voor hun leven de rijweg moesten oversteken, omdat het fietspad aan de overkant verder liep. Nora nam de voet van het gaspedaal en liet de auto uitrollen. Ze stuurde met haar rechterhand en haar linkerarm rustte op de handgreep van de deur. De pijn aan haar elleboog was minder, zoals de dokter haar de avond tevoren had voorspeld.

De weg kwam vrij, maar voor ze de kans kreeg te schakelen, werd achter haar ongeduldig geclaxonneerd. Ze wierp een blik in haar spiegel en herkende de vuurrode terreinwagen van Broekmans. De chef-planning was wel de laatste door wie ze zich zou laten opjagen. Zonder veel gas te geven liet ze haar auto langzaam optrekken. Ze had een eigen parkeervak binnen de omheining, maar toen ze de poort bereikte reed ze er in een opwelling voorbij. Vijftig meter verder zwenkte ze aan de overkant van de weg het parkeerterrein van het personeel op.

Ze stapte uit en deed de auto op slot. Het was nog vroeg en het terrein was maar voor een kwart vol. Broekmans kon zijn auto dus overal kwijt, maar hij vond het blijkbaar niet nodig haar te ontlopen en parkeerde zich met een brede zwaai in het lege vak naast haar.

Ze schikte de mitella en wachtte tot hij was uitgestapt.

Nora leefde met bijna iedereen in de fabriek in goede verstandhouding, maar haar relatie met Broekmans liet te wensen over. Hij kon zich bijzonder ongenaakbaar opstellen en dat riep voortdurend spanningen in haar op. Misschien kwam dat omdat haar man Broekmans drie jaar geleden had aangeworven zonder met haar overleg te plegen, terwijl de selectie van kaderpersoneel onder haar bevoegdheid viel. Broekmans zou de technische uitrusting van de fabriek vernieuwen en de produktieplanning reorganiseren, maar daar had hij nog niet veel van terechtgebracht vond ze.

Van het begin af had ze hem een wat sinistere figuur gevonden: een zwaargebouwde veertiger met ruig haar en een grof gezicht, waarvan de huid ruw en pokdalig was. Waarschijnlijk schoor hij zich tweemaal per dag om er niet als een smokkelaar uit te zien. Broekmans, die alleen aan haar man verantwoording aflegde, ging in de uitoefening van zijn taak erg eigenzinnig te werk en dat zorgde geregeld voor wrijvingen. Haar verstandhouding met Walter die voor de komst van de chef-planning al niet ideaal was, was vanaf dat moment snel bergaf gegaan.

Broekmans zag dat ze hem stond op te wachten en zijn gezicht betrok. Hij gooide het portier hard dicht en zonder het op slot te doen kwam hij naar haar toe. Zoals altijd had hij jeans, versleten joggingschoenen en een blauwe zeemanstrui aan.

‘Goedemorgen,’ zei Nora nadrukkelijk.

‘Van 't zelfde.’ Hij was groot en over haar hoofd heen volgde hij met zijn ogen de mensen die door de poort naar binnen liepen. ‘Hoe is het met de arm?’ Zijn stem klonk niet alsof haar gezondheidstoestand hem veel kon schelen.

‘Dat gaat. Er is niets gebroken.’

‘Dat valt dan nog mee. Enfin, een ongeluk zit in een klein hoekje. Vind je niet?’ Broekmans tutoyeerde haar naar believen, hoewel Nora hem daar nooit toestemming voor had gegeven. In tegenstelling tot de bewoners van de grensstreek waar de fabriek stond, nam Broekmans het met beleefdheidsvormen niet zo nauw. Hij had lange tijd in de omgeving van Luik gewoond en zijn uitspraak van het Nederlands droeg daar de sporen van.

‘Over dat ongeluk heb ik mijn eigen mening. Mij interesseert vooral hoever het onderzoek is gevorderd.’

Broekmans haalde demonstratief de schouders op. ‘De garage zal morgen een technicus sturen om de heftruck na te kijken.’

‘En de politie? Heeft die nog iets van zich laten horen?’

‘Nee. Ze hebben je klacht afgedaan als een ongelukkige samenloop van omstandigheden.’

Nora kreeg een kleur van woede. ‘Wat zeg je? Plastic korrels op de vloer zodat ik onderuit ga. Een heftruck die zonder chauffeur aan de wandel gaat. Het scheelde geen haar of ik was te pletter gereden. Zoiets noem jij een ongelukkige samenloop van omstandigheden?’

‘Ik niet. De commissaris van politie. Hoor eens, in een opslagplaats ligt altijd wel wat rotzooi op de grond. Daar moet je rekening mee houden. Geef toe dat je nogal onbesuisd kwam aanlopen.’

‘Op jouw verzoek.’

‘Daarin vergis je je. Ik had alleen maar laten weten dat we bijna klaar waren met overladen. Ik had niet gevraagd direct te komen. En wat die heftruck betreft: dat was een technisch defect. Er kwam zelfs geen menselijke tekortkoming aan te pas, zegt de commissaris.’

‘Pf!’ blies Nora. ‘De commissaris heeft zijn ogen in zijn zak. Maar voor wie het interesseert: ik laat me niet intimideren.’ Ze draaide zich om en liep naar de traliepoort in de omheining. Broekmans liep met haar mee.

‘Je denkt toch niet écht dat iemand met opzet die heftruck op je heeft afgestuurd?’ vroeg hij.

‘Iemand heeft hem gestárt, Broekmans. Vanzelf begint zo'n ding niet te rijden.’

‘Soms wel. Een week geleden is de transportband van de nieuwe spuitgietmachine vanzelf gaan lopen. Eén van de technici was bijna zijn hoofd kwijt.’

‘O ja? Hoe kwam dat?’ Bij de poort bleven ze staan.

Broekmans haalde de schouders op. ‘Ik weet het niet. Een slecht contact, zeker.’

Zijn onverschilligheid irriteerde haar. Het installeren van machines en uitrustirig in de fabriek viel volledig onder zijn bevoegdheid. ‘Luister eens, Broekmans. Jij zou het moeten weten. Je bent chef-planning van het bedrijf. Wat is dat tegenwoordig allemaal met die machines? Hoe meer ze kosten, hoe slechter ze werken. Die nieuwe 180 heeft meer dan vijftig miljoen gekost en werkt nog altijd niet op normale capaciteit.’

‘De reden is dat die krengen computergestuurd zijn,’ antwoordde Broekmans verongelijkt. ‘Dat vereist tijd om ze af te stellen. En ik heb maar twee handen.’

Haar boosheid ebde weg. Ze schikte de mitella: ‘Ik ook. Gisteren was ik er bijna één kwijt.’

‘Het spijt me. Gelukkig is het goed afgelopen.’ Hij slaagde erin de zinnetjes als afgezaagde gemeenplaatsen te doen klinken, waarvari hij niets meende.

Nora luisterde met een half oor. Ze kreeg het onbehaaglijke gevoel dat de man van de situatie genoot.

Het was of Broekmans haar gedachten had gelezen. Hij grinnikte. ‘De wet van Murphy, zou je man zeggen. Als er iets fout kán gaan, zál het ook fout gaan.’

‘Ja, ja,’ zei Nora, ‘dat kennen we. Zeg eens eerlijk, Broekmans. Als het geen aanslag op mijn persoon was, wat was het dan wel? Sabotage?’

‘Hoezo, sabotage? We werken hier niet voor defensie. Waarom zou iemand een bedrijf dat voor de voedingsindustrie werkt willen saboteren?’

‘Weet ik veel. Een milieu-activist? Een concurrent?’

‘Dat lijkt me ver gezocht. Heb je er al met meneer Sloten over gesproken?’

‘Nog niet. Ik heb hem sindsdien nog niet gezien. Je hoort nog van me zodra ik het er met hem over heb gehad. Tot kijk.’ Ze draaide hem de rug toe en liep weg, in de richting van het kantoorgebouw.

Broekmans bleef haar een ogenblik met half toegeknepen ogen staan nakijken. Toen liep hij de andere kant uit.

Nora volgde het pad door het plantsoen en stak de rijweg over. Walters 500 SEL stond niet op zijn plaats, maar ze had niet anders verwacht. De portier hield de deur voor haar open en ze liep de trap op. De kantoren op de benedenverdieping waren nog leeg en toen ze haar eigen kantoor op de eerste verdieping betrad was ze, op de portier na, de enige in het gebouw.

Eenmaal binnen ging ze volgens een vast patroon te werk. Eerst zette ze de verticale jaloezieën voor het grote raam tussen haar kantoor en dat van Walter in een open stand, zodat ze bij hem naar binnen kon kijken. Zoals iedere ochtend bekeek ze haar spiegelbeeld in de getinte ruit, op zoek naar de kleine veranderingetjes waarvan ze wist dat een vrouw van tweeëndertig die onvermijdelijk moest ondergaan. Ze was niet groot, niet meer dan één meter zestig, maar had een mooi figuur. Haar gezicht was ovaal en haar blauwe ogen staken verrassend af tegen haar lange donkerbruine haren, die tot op haar schouders vielen. Afgezien van haar lengte was Nora best tevreden met haar uiterlijk. Nadat ze ongeveer twintig seconden aan zichzelf had besteed, gaf ze de planten water, zette het kopieerapparaat aan, verzamelde de berichten die 's nachts op de fax waren binnengelopen en controleerde of de werkster de papiermanden had leeggemaakt en de asbakken in de wachtkamer schoongemaakt.

In Walters kantoor raapte ze een paar golfballen op en stak de houten driver die bovenop zijn bureau lag in de kalfsleren golfbag bij de andere clubs. Sinds Walter een passie had voor golfen, leek zijn kantoor op een driving-range. Een groene oefenmat, een hole om te putten, een manshoge spiegel om zijn swing te bestuderen en aan de wand een levensgroot schilderij van Walter in voile actie, waarbij de kunstenaar zich had laten inspireren door een foto van Masters-kampioen Tom Watson in uitzwaai.

Een paar minuten voor achten ging ze achter haar bureau zitten en trok het stapeltje binnengekomen post, dat daar door de portier voor haar was neergelegd, naar zich toe.

Precies om acht uur, op hetzelfde moment waarop in de fabriek de machines gestart werden, sneed ze, het gebruik van haar linkerhand zoveel mogelijk vermijdend, de eerste envelop open. Ze wierp een vluchtige blik op de inhoud en legde de brieven die ze zelf zou afwerken en die welke voor Walter bestemd waren, apart. Het stapeltje voor haar groeide voortdurend ten opzichte van dat van Walter.

De laatste brief was afkomstig van het ministerie van Financiën. In de linkerbovenhoek van de grauwe dienstenvelop stond de afzender vermeld, getypt met een ouderwetse schrijfmachine: Bart Neels, BBI*, c/o Bijzondere Belastinginspectie, Directie Antwerpen, Administratief en Maritiem Centrum Antwerpen, Italiëlei 4, 2000 Antwerpen.

Ze sneed de envelop open en haalde er een vel kringlooppapier uit zonder briefhoofd. De tekst was kort:

Aan de heer Walter Sloten
afgevaardigde-bestuurder van de
NV FOODPACK INDUSTRIES
Grensweg 2
B-2910 Essen

Mijnheer de afgevaardigde-bestuurder,

Hiermede berichten wij u dat wij ons woensdag 22 juni aanstaande tussen 9u30 en 10 u ten zetel van uw vennootschap zullen aanbieden voor verificatie van de boekhouding en de belastingaangiften vanaf de fiscale dienstjaren 1990 tot en met heden (boekjaren vanaf 1989).

U gelieve alle boekhoudkundige stukken ter beschikking te houden. Om een vlot verloop van de procedure te verzekeren, verzoeken we u zich dinsdag 21 juni tussen 10 uur en 10u30 telefonisch in verbinding te stellen met de BBI, Directie Antwerpen, Centrum Financiën, op het telefoonnummer 203 20 11, toestel 3780. U kunt vragen naar ondergetekende, die uw dossier zal behandelen. Hij zal u opgeven welke boekhoudkundige posten geverifieerd zullen worden, zodat u de desbetreffende stukken kunt klaarleggen.

Hoogachtend,

Namens de directeur,

Bart Neels

Inspecteur BBI

Nora las de brief nog eens door. Dinsdag 21 juni was vandaag. Het bezoek van de inspecteur was dus al voor morgen. Ze wist weinig over belastingen, maar wel dat een bezoek van de BBI weinig goeds voorspelde. Over de manier waarop die een bedrijf binnenstebuiten kon keren als het vermoeden bestond dat er onregelmatigheden gebeurden, had ze al huiveringwekkende verhalen gehoord. Ook wist ze dat de BBI zich niet met gewone belastinginspecties bezighield, alleen met grote fraudezaken.

Ze legde de brief op het stapeltje voor Walter. Alles wat met belastingen te maken had werd door hem geregeld, of beter gezegd: door Jan Kuypers, hun hoofdcontroleur van belastingen. Daardoor hadden ze bij Foodpack zelfs nog nooit zoveel als een ‘Vraag om Inlichtingen’ van de belastingdiensten gekregen. Kuypers zou binnen afzienbare tijd met pensioen gaan en hij maakte zich sterk dat hij zijn opvolger in zijn zak kon steken. Zijn ‘bijverdienste’ voor de toekomst was dus verzekerd. Een beetje ongerust vroeg Nora zich af of Walter en Kuypers het misschien te bont hadden gemaakt.

Ze keek op haar horloge. Kwart over acht. Met een beetje geluk was Kuypers nog thuis. Ze tikte zijn nummer en terwijl ze wachtte, formuleerde ze in gedachten een antwoord op de brief die boven op het stapeltje van de te behandelen correspondentie lag. Ze wilde net neerleggen, toen Kuypers opnam en zijn ‘hallo’ als een trompetstoot door de hoorn schalde.

‘Hou je gemak, Jan,’ zei ze geërgerd. ‘Je hoeft geen aanslag op mijn trommelvlies te plegen.’

Kuypers liet zijn stem dalen. ‘Bent u dat, mevrouw Gevers?’

‘Ja. Luister, Jan. Je moet direct komen. Ik heb een brief van de belastingen gekregen.’

‘Van de belastingen? Dat kan niet. Ik heb niets gestuurd.’ Hij produceerde nog steeds te veel decibels en zoals altijd was hij lichtjes buiten adem.

‘Ik weet ook wel dat die brief niet van jou komt. Hij komt van de Bijzondere Belastinginspectie.’

‘De BBI?’ vroeg hij, hoorbaar geschrokken. ‘Van de Directie Antwerpen?’

‘Waar anders van? Morgen om halftien komen ze de boekhouding verifiëren.

‘Maar waarom?’ vroeg Kuypers domweg.

‘Waarom? Dat zou ik aan jou moeten vragen. Jij bent onze belastingdeskundige. Jij stelt onze belastingaangifte op en regelt al die zaakjes voor ons. Ja, ja, doe de deur maar dicht.’ Ze wachtte tot hij weer aan het toestel kwam en stak opnieuw van wal. ‘Zeg, Kuypers. Ik dacht dat de BBI zich alleen met grote fraudezaken bezighoudt. Dat zijn toch de stoottroepen van de fiscus?’

‘Zo erg is het nu ook weer niet, mevrouw. Wat zegt meneer Sloten ervan?’

‘Hij is er nog niet. Je weet dat mijn man nooit vóór halftien komt. Ik wil dat je hier bent tegen de tijd dat hij er is.’

‘Maar ik moet naar mijn werk,’ hijgde Kuypers verschrikt.

‘Verzin dan wat,’ repliceerde Nora. Aan de stemmen in de kantoren beneden hoorde ze dat het personeel begon binnen te komen. ‘Zorg dat je hier om negen uur bent.’

Ze legde neer en keek opnieuw op haar horloge. Als Walter niet op tijd arriveerde, zou ze zelf de BBI-inspecteur moeten opbellen.

_____________________

* In Nederland: FIOD, Fiscale Inlichtmgen- en Opsporingsdienst