10

Nora had een stoel bijgetrokken zodat ze de snel op het scherm verschijnende en weer verdwijnende gegevens kon volgen. Ze voelde de hypnose van Neels' nabijheid en probeerde er zich tegen te verzetten, maar het was moeilijker dan ze dacht. Ze begreep niet waarom. Natuurlijk was er het feit dat ze zich een inspecteur van de BBI had voorgesteld als een slecht geklede, ouderwetse ambtenaar en niet als een sportief ogende executive, die om te werken zijn jasje uittrok en de mouwen van zijn button-down shirt een slag omsloeg. Maar het was niet de manier waarop hij zich kleedde, noch zijn houding of het zelfvertrouwen waarmee hij zich bewoog; het was iets om hem heen, een soort fluïdum, dat haar onweerstaanbaar aantrok.

Het gevoel was nieuw, opwindend, en het maakte haar behoedzaam.

Haar logisch denkend brein kon gemakkelijker verwerken dat hij, ondanks het feit dat ze zich duidelijk tot elkaar aangetrokken voelden, met zijn werk doorging, dan dat hij de blunder van de verkoopchef over de zwarte verkoop volkomen had genegeerd:

Van de sprekende computer kreeg ze de kriebels: een elektronische tafelschuimer die via zijn interlink-kabel als een parasiet de sappen en voedingsstoffen aan de centrale computer van Foodpack onttrok. Bovendien was het haar opgevallen dat Trigger zich telkens in het gesprek mengde, als ze Neels een wat al te persoonlijke vraag stelde.

Was deze computer zo intelligent dat hij in staat was een gesprek te volgen en te analyseren, of kwam hij met een vooraf geprogrammeerde tekst tussenbeide als hij daartoe door een codewoord werd aangezet? Tenzij Neels een illusionist was, een goochelaar die ongezien een toets aansloeg waardoor Trigger het gesprek een andere wending kon geven, zoals een buikspreker een pop laat spreken.

Neels onderbrak haar gedachtengang. ‘Mooi,’ zei hij. ‘Ik ga de computer nu eerst opdracht geven een system flowchart op te stellen. Misschien kun je even helpen.’

‘Ik wil wel,’ zei ze, ‘maar ik weet niet waarover je het hebt.’

‘Een stroomschema waarin de symbolen specifieke administratie- en rekenmachineprocedures voorstellen.’ Hij grinnikte. ‘Die uitleg zal je vermoedelijk ook al niet veel wijzer maken. Met de hackers is een nieuwe technotaal geboren.’

Ze schudde in verwarring het hoofd. ‘Sorry. Ik heb het al eens gezegd: informatica is mijn sterkste kant niet. Wat zijn hackers?’

‘Computerkrakers! Je weet toch wat dat is?’

‘Ja,’ zei ze aarzelend. ‘Iemand die in de boekhouding van een bedrijf werkt en een bepaalde routine in de computer vervalst. Bijvoorbeeld het bankrekeningnummer van de leverancier aan wie een belangrijke bedrag verschuldigd is, zodat het geld op zijn eigen rekening terechtkomt.’

‘Een hacker kan ook een vreemde zijn,’ zei hij. ‘Iemand van buiten het bedrijf die via het telefoonnet of een terminal onbevoegd een computer binnendringt.’

‘O, ja.’ Ze knikte bevestigend. ‘Ik heb er in een tijdschrift over gelezen. Superslimme whizzkids die met een PC, een modem en een telefoontoestel de computer van hun universiteit of van de overheid binnendringen.’

‘Ja,’ zei hij. ‘Hacken begon als een onschuldig tijdverdrijf van hobbyisten en bollebozen. Maar sommigen raakten eraan verslaafd en die hebben nu nog één doel: in een belangrijk systeem doordringen, de beveiligingen kraken en zo elektronisch meeliften, van het ene systeem in het andere, de hele wereld rond.’

‘Een vreemde verslaving.’

‘Inderdaad. Het is ook een uitdaging: zwakke plekken vinden in door professoren en andere hooggeleerde experts beveiligde computers.’

‘Een intellectueel steekspel dus.’

‘Precies. Het geeft hun een kick. Jammer genoeg is het een kleine stap van ongeoorloofd argeloos vermaak naar elektronisch frauderen. Daarna ligt de weg naar computercriminaliteit wijd open.’

‘Loop je nu niet wat te hard van stapel?’

‘Nee. High-tech-crime begint bij studenten informatica of jeugdige computerfreaks die de elektronische administratie van hun school kraken om hun studieresultaten te verfraaien, maar voor je het weet heb je te maken met professionele computercriminelen die tegen betaling crashes in de computers van concurrerende bedrijven veroorzaken. Sinds kort kennen we het fenomeen van de elektronische huurdoders, die vanop afstand een bedrijf vernietigen.’

‘Huiveringwekkend,’ zei ze. ‘Dus iedere schoolknaap met een PC kan hier ongehinderd binnendringen en bij wijze van spreken de boel kort en klein slaan?’

Hij lachte. ‘Zo eenvoudig is het nu ook weer niet. Laten we stellen dat ze op zijn minst elektronische magiers moeten zijn.’

‘Gelukkig maar,’ zei ze.

Hij ging opnieuw aan het werk. Ze trok haar stoel wat dichter bij en hielp hem zijn weg te vinden door de doolhof van programma's en bestanden. Na een halfuur had ze het gevoel dat hij er beter in thuis was dan zij het ooit zou zijn. Hij praatte over de software alsof die een kunstwerk was en drukte tegenover Nora zijn bewondering uit voor de gecodeerde hindernissen waarmee de programmeur de computer tegen indringers had beveiligd. Telkens als hij een lastig obstakel overwonnen had, gromde hij van genoegen. Hij vroeg haar de naam van de programmeur.

‘Wouters,’ zei Nora. ‘Karel Wouters. Ken je hem?’

‘Nooit van gehoord. Weet je waar hij woont?’

‘Nee. Vroeger woonde hij Begijnenvest 46 in Antwerpen, maar hij is een tijdje geleden verhuisd. Misschien kent Broekmans zijn nieuwe adres. Ik geloof dat hij een paar keer bij Wouters thuis is geweest omdat hij met het programma voor de computerbesturing van de spuitgietmachines in de knoop zat. Zal ik het hem vragen?’

‘Ja, doe dat.’

Terwijl ze met Broekmans telefoneerde, liet Neels Trigger in het personeelsbestand Wouters’ persoonlijke gegevens opdiepen. De man was 40, gescheiden en had twee kinderen. Hij bezat geen speciale diploma's en referenties van vorige werkgevers werden niet vermeld. Drie maanden geleden was Wouters opgestapt en hij had een niet onbelangrijke vergoeding wegens verbreking van de arbeidsovereenkomst gekregen. Er stond alleen het oude adres vermeld.

‘Broekmans wil weten waarvoor je Wouters’ adres nodig hebt.’

‘Zeg dat ik hem wil feliciteren omdat hij zijn belastingaangifte zo keurig invult.’

‘Routineonderzoek,’ zei ze in de hoorn. Ze luisterde even. ‘Als je het niet geeft, laat hij het door de gerechtelijke politie uitzoeken.’

Broekmans antwoordde iets wat Nora niet aanstond. Ze kreeg een kleur en legde neer. ‘Hij zou ergens in Parijs wonen. Het juiste adres kent hij niet, zegt hij.’

‘En je gelooft hem niet?’

‘Misschien ben ik vooringenomen.’

‘Waarom?’

Ze haalde de schouders op. ‘Wouters en Broekmans werden allebei een jaar of drie geleden door Walter aangeworven, zonder dat mijn oordeel gevraagd werd.’

‘En dat was niet naar je zin?’

‘Nee. De drie vormden een kliek. Het hele computersysteem werd gereorganiseerd en ik werd erbuiten gehouden.’

‘Heeft behalve Wouters nog iemand anders aan dit systeem gewerkt?’

Nora schudde het hoofd, bijtend op haar onderlip. ‘Niet dat ik weet. Waarom?’

‘Deze software is geschreven door een pretentieloze, geroutineerde programmeur. Maar af en toe herken ik een andere stijl, gedurfder, met meer verbeeldingskracht. Weet je zeker dat er nooit wijzigingen door een andere programmeur zijn aangebracht?’

‘Ik zou niet weten door wie,’ zei ze fronsend. ‘De enige die eraan heeft gewerkt, is Wouters.’

‘Werkte hij in dienstverband?’

‘Hij stond op de loonlijst, maar schreef zijn programma's thuis. Hij had problemen met zijn gezondheid en liep meer in de ziektewet dan dat hij loon opstreek.’

‘Het gevaar van een programmeur buitenshuis is dat je nooit weet of hij er alleen aan werkt. Op die manier kan er makkelijk een vreemde eend in de bijt komen.’

‘Een vreemde eend? Heb je een kraker ontdekt?’

‘Een hacker haal je niet in een paar uur te voorschijn. Nee, die andere schrijfstijl kan ook op een infectie wijzen.’

‘Een infectie van wat?’

‘Een virus.’

‘Heb je het over zo'n tijdbom, waarover je wel eens in de kranten leest? Ik dacht dat dat bladvulling in de komkommertijd was.’

‘Nee, het bestaat echt. Als zo'n virus eenmaal in de software is doorgedrongen, vermenigvuldigt het zich onbeperkt en kan het het hele systeem verstoren.’

‘Goeie genade. Dan ligt ons hele bedrijf lam. Al onze machines zijn computergestuurd.’

‘Een virus is niet altijd kwaadaardig, hoewel het op den duur een bedrijf kan leegzuigen.’

‘Hoezo?’

‘Stel dat iemand een virus inbrengt dat het rekenprogramma zo aantast, dat het telkens verkeerd afrondt en het verschil ap jouw rekening boekt.’

‘Met die paar centen zuig je toch geen bedrijf leeg!’

‘Het kan aardig oplopen. Maar het was maar een voorbeeld, er zijn andere mogelijkheden. Met grotere bedragen.’

Ze liep naar het keukenhoekje en zette koffie met de expressomachine. ‘Komt zoiets bij een accountantscontrole niet aan het licht?’

Hij stond op en rekte zich uit. ‘Nee. Want computertesten geven hetzelfde resultaat en het virus wist alle sporen uit die naar jou leiden.’

Ze glimlachte. ‘Zodat zelfs jij mij niet meer zou kunnen vinden.’

Hij glimlachte met haar mee. ‘Ik denk niet dat ik jouw spoor nog kan kwijtraken.’

Ze keek hem recht in de ogen en vroeg: ‘Is het dat wat je wilt, Bart?’

Hij snoof de geur op van de koffie. ‘Dat én cappuccino,’ zei hij.

Ze schoten allebei in de lach, gelijktijdig.