12
Ze maakten de rondgang door de fabriek met een elektrische buggy. Nora chauffeerde en ingenieur Somers, een magere man van één meter negentig, zat op het achterbankje, zijn lange Iijf opgevouwen als een strandstoel. Hij droeg een witte jas met in zijn borstzak een digitale rekenliniaal en een rij tekenstiften, gelijk onderscheidingen op het tuniek van een veldmaarschalk.
Terwijl ze door de spuitgietafdeling reden, legde hij met overdreven ernst uit hoe in de machines de grondstof opgewarmd werd tot een vloeibare massa en daarna onder zeer hoge druk een matrijs werd ingespoten. ‘Die matrijs bestaat uit een mannelijk en een vrouwelijk deel die perfect in elkaar passen,’ zei hij, ‘zoals bij eh… eh…’
‘Een zuiger in een cilinder?’ vroeg Neels.
‘Nee, eerder een stopcontact. Daar de matrijzen gekoeld worden, verhardt de vloeibare massa onmiddellijk en behoudt de vorm die ze in eh…’
‘Het stopcontact?’
‘… de matrijs gekregen heeft. Na afkoeling trekt het mannelijk deel zich terug en worden de vormen naar buiten gestoten.’
‘Ach,’ zei Neels. ‘Dat gaat snel.’
‘Ja,’ antwoordde Somers. ‘Plusminus vijftien keer per minuut.’
Neels keek Nora met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Vind jij dat leuk?’
Ze slaagde erin haar gezicht in de plooi te houden. ‘Ik hou meer van andante,’ gaf ze toe, ‘maar om te eindigen mag het wel allegro zijn.’
‘Je hebt het toch over muziek?’ vroeg Neels.
‘Ook,’ zei Nora.
Somers keek niet begrijpend van de een naar de ander. Toen trokken zijn mondhoeken lichtjes omhoog en er verscheen een schaduw van een glimlach op zijn gezicht. ‘Jullie maken een geintje,’ zei hij.
Neels haalde zijn groen notitieboekje te voorschijn. ‘Kun je mij het Röhlersheim Modell 180 tonen? Die machine werd vier weken geleden geïnstalleerd.’
Nora draaide rechtsaf, wist op het nippertje een aanrijding met een heftruck met een grote rol folie te vermijden en hield halt bij een glanzend blauw geschilderde machine die volop in werking was. Ze bleven een paar ogenblikken naar het indrukwekkende spektakel staan kijken.
‘Wat is er speciaal aan deze machine?’ vroeg Neels. ‘Behalve de buitensporig hoge inkoopprijs.’
‘Ze werkt met matrijzen die diverse stukken tegelijk maken,’ antwoordde Somers. ‘In principe zou ze tien keer zo snel moeten werken.’
‘Maar dat doet ze niet?’
‘Nee, nog niet.’
‘Waarom niet?’
Somers haalde de schouders op. ‘Weet ik niet. Broekmans houdt zich daar mee bezig.’
‘Deze machine werkt volledig automatisch,’ verklaarde Nora. ‘Aan het uitstoten, transporteren, tellen, stapelen en verpakken van het afgewerkte produkt komt geen handenarbeid meer te pas.’
‘De andere machines werken toch ook automatisch.’
‘Ja, maar die hebben niet dezelfde produktiecapaciteit.’
‘Ik weet niet wat er aan de hand is,’ klaagde Somers. ‘In de afgelopen vierentwintig maanden werden bijna alle machines door nieuwe vervangen en toch is ons totale produktiecijfer er nauwelijks door verbeterd. Als je het mij vraagt, wordt dit hele SIA-project een flop.’
‘Heb je er al met mijn man over gesproken?’ vroeg Nora.
‘Al meer dan één keer.’
‘Wat was zijn antwoord?’
‘Hij vindt dat de reorganisatie voltooid moet zijn voor we een oordeel kunnen vellen.’
‘En jij denkt van niet?’
Somers haalde de schouders op.
‘Ik zal het met hem opnemen.’
Ze reden verder.
‘Wat is het SIA-project?’ vroeg Neels.
‘Het Swiss Industrial Agency is een studiebureau voor bedrijfsautomatisering,’ antwoordde Nora. ‘Volgens het plan dat zij hebben opgesteld worden de machines de één na de ander vervangen.’
‘Vind je niet dat de prijs van die machines buiten alle proportie ligt?’
‘Dat komt omdat elke machine speciaal naar onze behoeften wordt gebouwd. Het is in feite telkens een prototype.’
Van de spuitgietafdeling reden ze naar de dieptrekafdeling, waar enorme dieptrekbanken met veel gesis en gestamp uit vlakke platen of rollen folie alle mogelijke gebogen voorwerpen vervaardigden. Hoewel de fabriek met een degelijk ventilatiesysteem was uitgerust, hing er een penetrante stank van afgewerkte industriele chemicalien, die Neels ertoe noopte zo zuinig mogelijk door de mond te ademen. Somers verstrekte uitleg en Neels maakte af en toe aantekeningen in zijn notitieboekje. Al spoedig werd het hem duidelijk dat Somers een theoreticus was. Zodra hij hem een praktische vraag stelde, bleef Somers min of meer in gebreke en moest Nora hem te hulp Snellen. Tot slot reden ze naar de opslagplaatsen van afgewerkte produkten en grondstoffen, waar Neels met een paar steekproeven de magazijnboekhouding controleerde. Ze beeindigden hun rondgang in een later tegen de achtergevel opgetrokken bijgebouw, waarin de planning en het laboratorium voor onderzoek naar nieuwe kunststofstructuren waren ondergebracht. Somers toonde hun in zijn kantoor een groot planbord, waarop met verplaatsbare strookjes en fiches de produktieplanning en de bezetting van de machines aangegeven werd. Opnieuw hief hij een klaagzang aan over de werking van de nieuwste computergestuurde machines.
Daarmee was de rondgang ten einde. Ze namen afscheid van Somers en reden met de buggy door een lange brede gang naar de uitgang in de achtergevel van het bijgebouw. Aan het eind van de gang drukte Nora op een schakelaar aan de wand en de dubbele achterdeur zwaaide geruisloos open. Ze stopte in de deuropening. Voor hen lag een groot parkeerterrein voor containers. Het was buiten drukkend heet en een grauwe hemel voorspelde onweer, maar na de koelere, naar chemicalien geurende lucht in de fabriek, had de buitenlucht de smaak van helder bronwater.
‘Jullie zijn blijkbaar niet bang voor inbrekers,’ zei Neels. ‘Ik zie nergens een portier of een poortwachter.’
Ze wees naar elektrische contacten en geluidsdetectoren aan de binnenkant van de deur. ‘Walter heeft alle bewakers door een elektronisch alarmsysteem vervangen.’ Met een paar woorden legde ze de werking ervan uit. ‘Het hele complex is ermee uitgerust. Het is zo'n vernuftig systeem, dat het dichtstbijzijnde hoofdbureau van politie wordt gealarmeerd als ergens een draad wordt doorgeknipt. Op voorwaarde dat we op de politiecentrale zijn aangesloten.’
‘En dat zijn jullie niet?’
‘Niet meer. Die detectoren geven om de haverklap vals alarm. Ze worden geleidelijk aan vervangen door camerabewaking met monitors in de portierswoning waarin Broekmans verblijft. Voorlopig werden alleen in de fabriek camera's geïnstalleerd. Later komen ook de toegangswegen, de gevels en de parkeerterreinen aan de beurt. Walter vond het blijkbaar belangrijker tijdens de werkuren het personeel te kunnen controleren, dan om 's nachts dieven buiten te houden.’ Achter haar schraapte iemand zijn keel. Ze keek om. Een dikke, blozende man in witte stofjas met een klembord in zijn hand vroeg haar met schuingehouden hoofd om aandacht. Ze stapte uit. ‘Ik ben zo terug,’ zei ze met een verontschuldigend lachje tegen Neels. ‘Even een paar handtekeningen zetten.’
Hij stapte mee uit. ‘Ga je gang, hoor. Ik kijk intussen even rond.’
Zijn blik volgde haar toen ze met de dikke man mee naar diens kantoor hep. Door de openstaande deur zag hij dat ze de stukken die haar werden voorgelegd eerst aandachtig las en dat ze om uitleg vroeg voor ze haar handtekening plaatste. De vrouw fascineerde hem om meer dan één reden, maar toen ze de ogen opsloeg om naar hem te kijken, draaide hij zich om en bestudeerde een poster over veiligheidsvoorschriften. Ten slotte waren ze nog steeds vreemden en meer verbonden met de krachten die hem hier hadden gebracht dan met elkaar.
Een stalen schakelkastje op manshoogte trok zijn aandacht. Het deurtje stond op een kier. Als terloops keek hij om zich heen. Hij was alleen en van waar Nora stond kon ze hem niet zien. In een enkele beweging trok hij het deurtje open, draaide de schakelaar om waardoor de elektronische beveiliging van de buitendeur werd uitgeschakeld en duwde het deurtje van de schakelkast in het slot. Toen Nora buitenkwam stond hij in de deuropening tegen de buggy geleund op haar te wachten.
‘Paperassen,’ zei ze hoofdschuddend. ‘Soms lijkt het erop dat we meer formulieren voor de Nationale Dienst voor de Statistiek invullen, dan dat we plastic potten fabriceren.’
Hij grinnikte. ‘Daarom vond Mozes de sabbat uit. Om het ambtenarenkorps te verplichten zijn moordend werktempo in te per ken.’
‘Sorry,’ zei ze. ‘Ik was even vergeten dat jij ook voor de overheid werkt.’
‘Geeft niet. Ik ben wel een en ander gewend.’
Ze zag dat hij op zijn horloge keek. ‘Heb je nog even tijd om met mijn baby's kennis te maken?’ vroeg ze.
‘Baby's? Ik wist niet dat je kinderen had.’
Ze lachte om zijn verbazing. ‘Een tweeling,’ zei ze. ‘Twee lieverds. Wacht tot je hen ziet.’
Ze reed dwars door het containerpark tot ze een omheining bereikten met een kleinere traliedeur, waar de buggy niet doorheen kon. Ze stapten uit. Nora opende het poortje door een plastic kaart in een elektronisch slot te steken.
‘Via het pad door het berkenbos is het maar een paar honderd meter naar mijn woning,’ zei ze, ‘maar langs de straatweg is het wel drie kilometer.’ Ze glimlachte. ‘Tot mijn schande moet ik bekennen dat ik meestal de auto neem.’
Ze liepen naast elkaar over een smal pad door het bos. Nog geen vijf minuten later kwamen ze bij een grote villa die opgetrokken was uit oude materialen: schalien, Franse steen, bakstenen, portieken. De stijl deed denken aan de Vlaamse begijnhoven en dat had hij allerminst van Nora verwacht. Het was alsof ze zijn gedachten raadde. ‘Het huis werd nog door vader gebouwd,’ zei ze.
De twee ‘lieverds’ hingen met de voorpoten over de lage omheining van de tuin, en piepten van blijdschap toen ze Nora zagen.
‘De grote reu is Dingo,’ zei Nora. ‘De teef heet Tania.’
Ze opende het poortje. ‘Ik ga jullie pakken,’ dreigde ze. Ze zakte langzaam door haar knieen en fixeerde beide honden, terwijl ze met open armen naar hen toe sloop, klaar om te grijpen. Dingo en Tania wachtten roerloos af, de kop laag bij de grond en het achterlijf opgericht, en op het allerlaatste moment kwamen ze als een veer overeind en stoven uit elkaar. Nora rende achter ze aan. Zodra ze bleef staan, nodigden de honden haar met koddige bewegingen uit om voort te spelen: ze maakten malle sprongen, zwaaiden het achterlijf rond en sprongen uitdagend op Nora af. Dan werden de rollen omgekeerd en was het Nora die als prooidier fungeerde. Ze liet zich gewillig vangen, waarna ze gedrieën over de grond rolden. Dat Nora, ondanks de overmoedige stoeipartij, zonder twijfel de baas in huis was, bleek toen ze vijf minuten later te kennen gaf dat er genoeg gespeeld was: ze stond op en draaide de honden de rug toe. De honden kwamen, tong uit de bek, naast haar zitten.
Neels was de hele tijd bij het poortje blijven staan kijken.
‘Hoe vind je hen?’ vroeg Nora trots, terwijl ze haar kleren in orde bracht en een twijgje uit haar haar plukte. ‘Prachtdieren, nietwaar?’
‘Ik zou ze niet graag in het donker tegen het lijf lopen,’ antwoordde Neels.
‘Beter van niet,’ zei Nora. ‘Bouviers zijn van nature al goede waakhonden en deze twee zijn er bovendien speciaal op getraind indringers buiten de deur te houden. 's Nachts lopen ze vrij op het fabrieksterrein.’ Ze kwam naar hem toe en de honden volgden.
Neels zette een stap in haar richting om haar door te laten.
De twee honden gromden.
‘Kalm aan,’ suste Nora. ‘Bart is een vriend.’
Ze hidden op met grommen. Tania kwispelde zelfs vriendelijk met haar korte staart. Dingo evenwel trok z'n neusbrug in plooien en liet met opgetrokken lippen en ontblote tanden duidelijk blijken dat hij bereid was zich met de nieuwkomer in de roedelgemeenschap te meten.
‘Rustig!’ beval Nora streng.
Dingo liet zijn dreigende houding varen, maar bleef van onder zijn borstelige wenkbrauwen met waakzame ogen iedere beweging van Neels volgen.
‘Weet je zeker dat je geen tijd hebt om even binnen te komen?’ vroeg ze.
Neels voelde zich met de honden niet op zijn gemak. ‘Een andere keer, Nora.’
‘Goed. Dan breng ik je met de buggy naar je auto. Kom Tania, kom Dingo.’
Ze kuierden naast elkaar over het bospad en de honden volgden Nora op de hielen.
In de buggy zaten de bouviers met hun grote lijven tegen elkaar gedrongen op het achterbankje en Neels voelde de hele tijd hun hete adem in zijn nek. Hij was blij toen Nora ze links van het containerpark in een kennel opsloot, in afwachting van de sluiting van de fabriek.
Het was halfzes toen ze bij de fabriekspoort stilhielden. Nora stapte mee uit en vergezelde hem naar zijn auto.
Hij stak haar de hand toe. ‘Morgen kom ik terug, halfnegen. Is dat goed?’
‘Vanzelfsprekend.’ Ze hield zijn hand een ogenblik vast. ‘Ik verheug me op je komst, Bart. Gek hè?’
Hij grinnikte. ‘Dat zei de oester ook tegen de parelvisser, Nora.’
Ze liet zijn hand los. ‘En? Zat er een parel in?’
‘Nee. Maar het was de heerlijkste oester die de parelvisser ooit had gegeten.’
Ze glimlachte. ‘Hij was een realist. Zoals jij.’
Hij raakte heel even haar schouder aan. ‘In de eerste plaats was hij een parelvisser,’ zei hij.
Toen stapte hij in zijn auto, startte en reed weg.
Ze bleef hem een ogenblik staan nakijken. Voor hij de weg opdraaide, wuifde hij in zijn spiegel en ze wuifde terug.
In de hal zat Kuypers in een stoel te roken en een krant te lezen. Hij liet de krant vallen en sprong overeind. Hij gluurde wantrouwig over haar schouder.
‘Is meneer Neels weg?’
‘Doe niet zo dwaas.’ Ze Hep gehaast door, de trap op en Kuypers had moeite haar bij te houden. ‘Wei? Je hebt meneer Neels gezien. Ken je hem?’
‘Ik zag jullie van verre. Hij is niet wie ik voor de geest had. Hij lijkt sterk op een vetkoper bij wie ik een controle heb uitgevoerd en die…’
Met de hand op de klink van de deur van haar kantoor bleef ze staan. ‘Hou op met die verhaaltjes. Zeg me liever wat je van hem weet.’
Kuypers was van de korte klim buiten adem. ‘Eh… weinig.’
‘Hoezo weinig?’
‘Eerlijk gezegd… niets. Niemand kent hem.’
‘Hoe bedoel je, niemand kent hem! Dat kan toch niet!’
‘Toch is het zo. Ik heb bij alle diensten gei'nformeerd. Die van de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de BTW. Sommigen hebben hem al wel eens vluchtig gezien, maar niemand weet precies wat hij doet. Misschien werkt hij voor Min Eén.’
‘Voor wat?’
‘Min Eén. Een cel van de BBI die onlangs speciaal werd opgericht om bij de in Brussel gevestigde grote financiële ondernemingen computerfraude op te sporen. Wat in Vlaanderen gebeurt is peanuts vergeleken met wat de francofone kringen zich permitteren, zegt men. Omdat deze cel gevestigd is in de kelderverdieping van de Financietoren in Brussel, wordt hij in belastingkringen “Min Eén” genoemd.’
‘Hoe komt het dat ik er nooit iets over heb gehoord?’
‘Er wordt weinig ruchtbaarheid aan dit project gegeven, omdat de financiële ondernemingen in kwestie hoge bescherming zouden genieten.’
‘Hoge bescherming? Van wie? Van politici?’
‘En hoger.’
‘Wat is hoger? Het hof? God?’
Kuypers schuifelde ongemakkelijk met z'n voeten. ‘U mag het mij niet kwalijk nemen, mevrouw Gevers. Het fijne weet ik er ook niet van.’
‘Als Bart Neels van Min Eén is, wat doet hij dan in Antwerpen?’ vroeg ze ongeduldig.
‘Vermoedelijk is dit onderzoek een testcase.’
‘En daarvoor heeft hij in het Financiecentrum een kantoor met eigen telefoonnummer?’
‘Mijn informatie zegt van niet.’
‘En de brief van de BBI dan? Toestel 3780, weet je nog? Ik heb zelf dat nummer gebeld en hem zonder moeite aan de lijn gekregen.’
‘Dat is het algemene nummer van de BBI. Als je dat nummer draait, kom je bij een telefoniste terecht. Die zegt dat ze nook van hem heeft gehoord. Ze geeft toe dat ze geen namen kan onthouden.’ Kuypers haalde een zelf gerolde sigaret uit zijn tabaksdoos en stak die aan. Hij inhaleerde diep en blijkbaar gaf dat hem zijn energie en zelfvertrouwen terug. ‘Vanavond spreek ik iemand die er meer van kan weten,’ vertrouwde hij haar toe. Hij lachte wat schamper. ‘Vroeger was hij verificateur, maar iedere keer als hij ter plaatse moest gaan, kreeg hij de Spaanse ziekte.’
‘De wat?’
‘Je weet wel, de schij… diarree. Dus hebben ze hem op de personeelsdienst gezet. 't Was nochtans een boom van een vent.’
‘Dat zal wel. Zie jij maar dat je van die boom de informatie krijgt die ik wil hebben.’ Ze duwde de deur open en stapte naar binnen. ‘En laat me nu alleen. Ik heb vanavond nog veel te doen.’
‘Zeker, mevrouw Nora.’
Voor ze de deur achter zich had kunnen sluiten zei Kuypers: ‘Er is toch geen bezwaar tegen dat ik die kerel op een paar pinten onthaal op kosten van Foodpack?’
‘Maak dat je wegkomt. We betalen je genoeg.’
In haar kantoor bleef ze voor Neels’ computer staan en staarde naar de af en toe oplichtende LED-indicator van de schijfaandrijving.
‘Trigger?’
Ze had niet verwacht dat hij zou antwoorden. Misschien was het verbeelding, maar de computerstem klonk nu minder menselijk. ‘Waarmee kan ik u helpen?’
‘Is meneer Neels voor andere vrouwen ook zo… zo attent Trigger?’
‘Tik uw gebruikerscode in en druk op enter.’
‘Is hij getrouwd, Trigger?’
‘Acces denied.’
‘Wat betekent dat?’
‘Acces denied. Geen toegang zonder gebruikerscode.’
Ze bleef besluiteloos staan.
In het draadmandje van de printer lag nog een uitdraai die Neels had achtergelaten. Tabellen, formules, ratioanalyses met betrekking tot de balansrubrieken en de activiteitenevolutie van de onderneming. De teksten waren voor leken zo goed als onleesbaar. Technotaal noemde Neels het.
Ze bestudeerde de grafieken.
Neels laat niets achter zonder bijbedoeling, dacht ze. Hij is rationeel. Deze uitdraai bevat een boodschap. Welke?
Langzaam legde ze de uitdraai terug in het draadmandje.
Ze pakte de telefoon en tikte een nummer in. Terwijl ze wachtte, staarde ze naar de luchtfoto van Captiva Island. De blauwe wateren van de Golf van Mexico zouden voor haar nooit meer dan een decoratie aan de wand zijn.
‘Met Nora Gevers,’ zei ze toen de verbinding tot stand kwam ‘Kunt u me mijnheer Allmann geven? Het is erg dringend.’