20

Toen Neels uit het kraakpand naar buiten stapte, liepen er nogal wat mensen over het trottoir van de Britselei. Niets is zo naamloos als de massa en niemand keurde hem dan ook een blik waardig. Hij propte zijn handen diep in zijn zakken en liet zich door de stroom voorbijgangers meevoeren. Hij had een sterke aandrang om aan zijn gezicht te krabben, maar dat wilde hij niet doen voor hij zijn handen had gewassen. De angst dat hij een besmetting had opgelopen was dom en onredelijk, dat wist hij, maar toch maakte hij, op weg naar zijn auto, een omweg langs café De Linken Bink.

In tegenstelling tot een halfuur geleden waren alle tafeltjes bezet en de klanten verdrongen zich voor de bar. Den Beer stond aan de tap en was druk in de weer. Neels liep door naar de toiletten en schrobde langdurig zijn handen met zeep en veel water. Toen hij terugkwam, vroeg de cafébaas zonder met tappen op te houden: ‘En? Hebt g'hem gevonden?’

‘Nee. Wouters is spoorloos.’

‘Geeft me uw telefoonnummer. Zodra hij zich vertoont, geef ik een sein.’

‘Laat maar,’ zei Neels. ‘De man is vermoedelijk te ziek om de klus die ik op het oog heb af te maken. Bedankt.’

Den Beer hoorde hem niet meer.

Toen hij de garage in de Begijnenvest passeerde, stond de Poolse mecanicien voorover met zijn hoofd onder de motorkap van de bestelwagen. In een opwelling liep Neels naar binnen.

‘Hoeveel was Wouters jou nog schuldig?’ vroeg hij.

‘Twintigduizend,’ zei de man. ‘Dat ik kan vergeten.’

Neels overhandigde hem twee biljetten van tienduizend frank. ‘Hij vroeg mij je dit te geven.’

De garagehouder bekeek de bankbiljetten aan beide kanten. Zijn wantrouwen was groter dan zijn vreugde. ‘Wat is dit?’

‘Geld.’

‘Tak,’ zei de Pool. ‘Dat ik zien. Weet je zeker dat hij kan missen?’

‘Ik denk het wel,’ zei Neels. ‘Waar hij woont, heeft hij niet veel geld nodig.’

Zijn auto stond geparkeerd naast een telefooncel. Voor hij instapte, belde hij het nummer 101.

Er werd onmiddellijk opgenomen. ‘Rijkswacht.’

‘Antwerpen, hoek Britselei en Louizastraat,’ zei hij. ‘Een leeg pand. Op de derde etage ligt een dode man. Ik denk dat hij een klap op het hoofd heeft gekregen.’

‘Wie bent u?’ vroeg de rijkswachter.

‘Een toevallige voorbijganger,’ antwoordde Neels. ‘Let op. Het wapen ligt in een plastic zakje bij het lijk. Vermoedelijk vindt u er de vingerafdrukken van de dader op.’

Voor de telefonist nog meer vragen had kunnen stellen, legde hij neer.

Toen hij wegreed verbaasde hij er zich over dat hij niet veel langer dan een uur was weggeweest. Het spitsuur was voorbij en tien minuten later stopte hij voor het Switel Hotel. Hij gaf zijn contactsleutel en een fooi aan de parkeerwachter. ‘Ik moet direct weer weg,’ zei hij. ‘Hou mijn auto bij de hand.’

Hij had niet meer dan vijf minuten nodig om de PROM te installeren en tot de vaststelling te komen dat de toegang tot de geheime schatkamer van Foodpack versperd bleef.

Hij zag geen andere oplossing dan naar Foodpack terug te keren en de centrale computer ter plaatse met de card van Wouters uit te rusten. Als er zich dan nog problemen zouden voordoen, beschikte Trigger over genoeg technische capaciteiten om een simulatieprogramma uit te werken.

Een paar minuten later zat hij weer in zijn auto.

Op weg naar Foodpack bleef de dood van Wouters hem bezighouden. Toen hij het café verliet, had hij er moe en onvast te been uitgezien. Neels voelde zich een beetje schuldig; misschien had hij de zieke man geen bier en jenever mogen geven. Er was geen chroomstalen schroefsleutel voor nodig geweest om hem naar de andere wereld te helpen. Een klap in zijn gezicht zou genoeg zijn geweest.

In een flits drong het tot hem door dat er nog iets anders was dan de PROM waarvoor Wouters kon zijn omgebracht. Er waren ook nog de overblijvende obligaties geweest die Lazzera had teruggeëist. Die waren weliswaar door de Luikse politie in beslag genomen, maar dat wist Lazzera niet. Hij had gedreigd Wouters door Broekmans van kant te laten maken, als hij tegenover Walter Sloten zijn mond zou opendoen.

Was Broekmans de moordenaar?

Neels herinnerde zich het bonte hemd en de rode pet. Anderhalf uur geleden had Broekmans nog een donkere zeemanstrui aan gehad. Neels kon zich niet voorstellen dat Broekmans helemaal naar huis gereden was om zich te verkleden voor hij Wouters ging omleggen.

Een andere mogelijkheid was dat de Luikse Cosa Nostra een mafioso op Wouters had losgelaten om de arme man voorgoed het zwijgen op te leggen.

Hoe meer hij ervan te weten kwam, hoe minder hij ervan begreep.

Neels glimlachte wrang. Hij was altijd van mening geweest dat een belastingverificatie zich tot het controleren van cijferkolommen beperkte, maar nu hij ermee geconfronteerd werd kwam hij bedrogen uit.

Hij schoot goed op.

Er was uitzonderlijk weinig verkeer en lang voor het donker was, stopte hij aan de kant van de weg, vijfhonderd meter voor de afslag naar de fabriek van Foodpack. Hij parkeerde in de berm, haalde de gevarendriehoek uit de koffer en zette hem opengevouwen op het dak. Hij sloot de auto af. Met zijn tas voor tennisrackets aan de hand ging hij op stap.

Hij had nauwelijks vijftig meter gelopen toen het onweer losbarstte. Van ver hoorde hij de regen zo hard op het dak van zijn auto roffelen alsof de drummer van een jazzband er een solo op speelde. Hij overwoog terug te gaan en zijn waterdichte regenpak aan te trekken, maar zag ervan af omdat de kleur te opvallend was. Onder de beschutting van een grote eik wachtte hij tot de bui voorbij was.

Het begon hard te waaien en het water sijpelde door het dak van bladeren. Zijn haar was kletsnat. De bliksem sloeg zo dichtbij in, dat hij dacht het ozon te kunnen ruiken. Hij vervolgde zijn weg. In een oogwenk was hij nat tot op zijn huid. Hij negeerde het ongemak en troostte zich met de wetenschap dat tijdens een onweer of onmiddellijk daarna geen mens een elektronisch inbrekersalarm au serieux zou nemen.

Vijf minuten later bereikte hij de meer dan twee meter hoge omheining rondom de fabrieksterreinen. De grote traliepoort was dicht en hij bespaarde zich de moeite te voelen of het kleine deurtje op slot zat. Aan de ene kant van de weg lag het parkeerterrein en aan de andere kant een weide die door prikkeldraad was omgeven. Hij hing de sporttas over zijn rug en stapte zonder kleerscheuren over de draad. De omheining volgend rende hij door het zompige grasland tot hij het berkenbos aan de achterkant van de fabriek bereikte. Honderd meter verder lag het bospad dat naar de woning van Nora leidde en daar bevond zich het achterpoortje in de omheining. Hij trok de operatiehandschoenen aan en voelde aan de deurkruk. Zoals verwacht was die ook op slot.

De wind ging even snel liggen als hij was opgestoken en de regen viel zacht ruisend op de bladeren. Onder de beschutting van de bomen bleef hij staan en overschouwde de omgeving. Het was de langste dag van het jaar, maar het donkere, laaghangende wolkendek zorgde ervoor dat de schemering voortijdig viel.

Hij haalde een hondenfluitje uit de tennistas en blies erop. Het geluid was voor menselijk gehoor niet waarneembaar. Hij wachtte af en toen hij geen geblaf hoorde, blies hij opnieuw. Hard. Geen bouviers te zien of te horen. Dat verbaasde hem. De honden liepen na sluitingstijd vrij rond, had Nora gezegd. Zelfs als ze zich aan de andere kant van de fabriek ophielden, zouden ze het fluitje moeten horen en erop reageren.

Tenzij het onweer er iets mee te maken had. Vele honden gehoorzaamden nog altijd aan het oude instinct, zich bij donder en bliksem in hun hoi te verschuilen. Ook was het mogelijk dat Nora de dieren met het oog op het slechte weer in de fabriek zelf had ondergebracht. Hij blies nog een paar keer, wachtte nog vijf minuten en klom toen over de omheining.

Het zou nog een tijd duren voor het volledig donker was, maar hij wist van Nora dat hij voor nachtwakers niet hoefde te vrezen en zelf had hij kunnen vaststellen dat er buiten de fabriek geen camerabewaking was. Niettemin bewoog hij zich omzichtig voort en bleef onder de dekking van laadbakken en stapels paletten terwijl hij het containerpark overstak. Hij had pas de helft van de afstand afgelegd toen boven zijn hoofd de boogvormige natriumlampen hoorbaar aanfloepten. Met een hinkstapsprong die de Olympische minimumnorm benaderde, belandde hij tussen twee containers en wachtte af. Op geregelde afstanden gingen de lampen de een na de ander aan tot alle schaduwplekken rondom de fabriek met een naargeestig geel licht opgevuld waren. Hij begreep dat de nachtverlichting automatisch ontstoken was en vervolgde zijn weg.

Een betonnen manoeuvreerruimte voor trekkers en laadkranen scheidde hem nog van de fabriek. Op een twintigtal meter van de rand van de open ruimte bleef hij staan en overwoog zijn actieplan.

Omdat het bijgebouw aan de achtergevel de zwakke schakel in de beveiligingsinrichting was, zou hij zich langs die weg toegang moeten verschaffen. Met wat geluk zouden de elektrische contacten en de geluidsdetectoren op deuren en ramen geen probleem vormen en in het bijgebouw was geen camerabewaking zoals in de rest van de fabriek. Eenmaal binnen, zou hij zich dwars door de fabriek een weg zoeken naar de kantoren. Het was niet zijn bedoeling daar de hele nacht aan het werk te blijven. Hij zou de extra card installeren en Trigger aan het werk zetten. Daarna wilde hij op de terugweg nog een bezoek brengen aan de spuitgietafdeling. Ook daar viel één en ander te controleren.

Het hield op met regenen. De wolken in het westen maakten plaats voor een perzikkleurige zonsondergang.

Hij kwam opnieuw in beweging. Toen hij nog tien meter van de laatste stapels paletten verwijderd was, verschenen de honden.

Ze kwamen van rechts, hijgend, zonder te blaffen, zij aan zij en hun bewegingen waren volkomen op elkaar afgestemd. Toen hij hen zag, waren ze nog een goede vijftig meter ver en ze naderden zo beangstigend snel, dat hij een ondeelbaar ogenblik als versteend bleef staan.

Die fractie van een seconde werd hem bijna fataal.

Op het laatste moment draaide hij zich om en sprintte naar de dichtstbij gelegen stapel paletten. De angst gaf hem vleugels en hij klauterde tegen de opgestapelde laadborden op zoals een kat in een boom. Dingo volgde hem op de hielen. Neels hees zich op de bovenste plank en was juist bezig zich op te richten toen de reu, zonder vaart te minderen, een geweldige sprong maakte en zijn voorpoten klauwend over de rand van het bovenste laadbord sloeg. In dezelfde beweging strekte hij zijn nek en beet. Zijn kaken sloegen een paar millimeter van Neels' kuit op elkaar.

De hond gleed terug. Zijn nagels krasten over het natte hout. Halverwege vond het dier steun voor zijn achterpoten. Angstaanjagend grommend, begon het zich opnieuw naar boven te werken.

Neels haalde de sporttas van zijn rug en vóór de hond met alle vier z'n poten over de rand was, gaf hij hem een stevige zet.

Dingo beet in de tas, buiten zichzelf van woede, maar zijn poten verloren hun houvast en hij schoof naar beneden. Hij bleef hangen aan zijn machtige gebit, woest grommend, met in het ijle klauwende poten.

Neels viel neer, op zijn buik. De tas ontglipte hem maar met een uiterste inspanning wist hij met één hand het handvat vast te grijpen. Door het gewicht van de spartelende hond werd zijn arm bijna uit de kom gerukt. Hij hield vast, steunend van de pijn. Als hij zou loslaten, was hij verloren. Hij voelde dat zijn krachten het begaven.

Tania bracht redding.

Ze sprong jankend omhoog en probeerde op haar beurt de tas te pakken te krijgen. Dat lukte niet en van opwinding beet ze in Dingo's poten en in zijn staart. Twee, drie keer herhaalde ze haar pogingen.

Dingo's ogen rolden bijna uit hun kassen van razernij. Na de derde aanval van Tania liet hij los, kwam op zijn vier poten terecht en haalde grauwend uit. De teef rolde op haar rug en bood hem haar onbeschermde buik.

In de war gebracht door haar onderwerping, verdween Dingo's agressie als bij toverslag. Hij besnuffelde haar even om zich ervan te overtuigen dat haar overgave gemeend was en besteedde daarna opnieuw zijn aandacht aan de indringer. Toen bleek dat die nog boven op de stapel zat, deed dat Dingo in een nieuwe vlaag van woede uitbarsten. Zonder een aanloop te nemen waagde hij een nieuwe sprong. Gelukkig zonder succes.

Neels krabbelde overeind. ‘Koest, Dingo. Braaf beest.’

Zijn stem deed Dingo's toorn toenemen. Hij toonde zijn tanden en ging luid blaffend tekeer. Zijn woede sloeg op Tania over. Het tumult moest heinde en ver te horen zijn.

‘Stil, Dingo! Stil, Tania!’

Hun reactie was zo hevig dat Neels achteruit deinsde. Als Nora's lieverds hem te pakken kregen, zouden ze hem levend verscheuren.

Gehurkt zittend trok hij de tennistas naar zich toe en haalde er het pakje met vlees uit. Hij verwijderde de folie en de geur van het gekruide vlees drong sterk en vertrouwenwekkend in zijn neus. Hij nam in iedere hand een bal gehakt en liet zijn armen zover hij durfde over de rand hangen. ‘Hier lieverds, ruik eens. Lekkere steak tartare.’

Hij bewoog het gehakt een paar minuten heen en weer en toen hij vond dat de geur hun neus genoeg had gestreeld, gooide hij het vlees op de grond, één portie aan iedere kant. Intussen prevelde hij een schietgebed dat de honden welopgevoed genoeg zouden zijn om van de portie van de ander af te blijven.

De gekruide ballen pets ten duidelijk hoorbaar op de grond.

De beesten draaiden hun kop er niet naar om.

‘Wat is er met jullie? Lusten jullie geen vlees?’

Dingo en Tania reageerden met nog woedender geblaf. Blijkbaar gaven ze de voorkeur aan mensenvlees.

Het was Tania die een nieuw initiatief nam.

Ze hield op met blaffen en verkende snuffelend de stapel hout naast die waarop Neels lag. Die was lager en ongelijk gestapeld. De teef liep een vijftal meters terug en mat de afstand met haar blik. Neels keek ongelovig toe. Eens had hij in een politieschool gezien hoe honden leerden tegen steile schuttingen op te springen en erover te klauteren. Dat gebeurde dan wel op bevel. Hij kon zich niet voorstellen dat een hond zoiets op eigen initiatief zou doen.

Tania maakte een klimsprong en haalde net niet de top. Ze bleef met de voorpoten aan de rand hangen, haar achterpoten krasten over het hout, vonden steun op een wat uitstekend palet, en met de wilskracht en de beweeglijkheid eigen aan haar ras, werkte ze zich naar boven.

Eenmaal boven bleef ze een ogenblik hijgend staan en gluurde van onder haar zware wenkbrauwen naar Neels. Hij zag dat ze zich klaarmaakte voor de sprong. Ze was fors en gedrongen en ondanks het gevaar dat van haar uitging, kwam Neels onder de indruk van haar waardige persoonlijkheid. Hij pakte de koevoet uit de tas en bereidde zich voor op een gevecht.

De reu beneden snuffelde aan het vlees en werkte het in één hap naar binnen. Daarna kuierde hij met een omweg naar de andere portie.

De teef ontblootte haar tanden.

De reu stoorde zich niet aan de waarschuwing en vervolgde zijn weg, neus tegen de grond. De teef zeilde door de lucht en landde op de rug van de reu. Ze beet jankend in de dichte beharing van zijn nek. De reu liet haar begaan.

De teef liet los en liep naar de bal gehakt. Ze snuffelde, likte eraan en gluurde naar de reu als om hem uit te dagen het nog maar eens te wagen aan haar eten te komen.

Toen sabbelde ze haar deel van de steak tartare met kleine hapjes naar binnen.

Op zijn hurken zittend wachtte Neels af.

De honden roken aan elkaars bek, liepen minutenlang flank tegen flank heen en weer, hun bewegingen volkomen gesynchroniseerd. De teef hurkte neer en de reu markeerde op zijn beurt de stapels hout in de omgeving met zijn geur.

Daarna kregen ze opnieuw belangstelling voor Neels.

De reu onderzocht met zijn reukorgaan de stapel waarop de teef geklommen was.

Neels werd ongerust. Hij vroeg zich af of hij de dosis Acepromazine te klein had afgemeten. Als die honden niet vlug van de kaart gingen, zat hij in de nesten.

De reu nam een korte aanloop en landde moeiteloos op de vlakke top van de lagere stapel.

De schrik sloeg Neels om het hart. Hij klemde de koevoet in zijn hand. Hij wist dat hij in een gevecht tegen een getrainde hond met een slagwapen weinig kans maakte. Het dier zou zich vastbijten in de hand met het wapen voor hij de kans kreeg het te raken.

De reu ging zitten en krabde zich.

Onder hen geeuwde de teef en rolde op haar zij. Zwaar ademend viel ze in slaap.

De reu ging liggen. Met zijn kop op zijn voorpoten bleef hij Neels beloeren. Hij begon knorrend adem te halen en zijn snor en baard bewogen mee met de uitgeblazen lucht. Af en toe vielen zijn ogen dicht, maar zodra Neels een beweging maakte, sperde hij ze wijd open en gromde vervaarlijk.

Het duurde nog tien minuten voor ook hij buiten westen was.

Neels wachtte voor alle zekerheid nog vijf minuten. Hij haalde een geldstuk uit zijn zak en met een welgemikte worp wist hij Dingo's neus te raken.

De bouvier zuchtte diep en begon nog luider te snurken.

Neels hing de tennistas over zijn rug en met de koevoet in de hand klom hij naar beneden.

In één ruk spurtte hij tot aan de achterdeur van het bijgebouw. Daar bleef hij met zijn rug tegen de deur staan, gespannen luisterend. De herrie moest tot in de villa van Nora te horen zijn geweest.

Er gebeurde niets.

Zijn hart begon opnieuw normaal te kloppen.