32
De digitale klok gloeit met zijn rode cijfers in het donker: half vijf.
Te vroeg om een antwoord te krijgen van Elliot. Mijn gedachten gaan naar de B&B. Het is nu half een in Engeland. Ik vraag me af of mijn moeder al iets heeft getekend. Niet aan denken. Slapen.
Dorst. Even wat drinken.
Ik ga naar de badkamer en voel, met een glas water in de ene hand, met mijn andere hand langs het bed.
‘Sorry!’ fluister ik tegen Helen wanneer ik mijn been tegen het bedframe stoot en daarna het houten hoofdeinde laat schudden wanneer ik weer in bed klim.
Geen reactie.
Ik ga rechtop zitten, neem een slokje water en vraag me af hoe lang het zal duren voor ik in slaap val. Geleidelijk wennen mijn ogen aan de duisternis. Ik kijk naar Helen, of in elk geval de plek waar Helen lag toen ik haar voor het laatst zag. Ze ligt niet meer naast me in bed.
Ik zoek het knopje van het nachtlampje en prik mezelf aan de gouden doorntjes die rondom de voet van de lamp zijn aangebracht. En toen was er licht! Ja, er is duidelijk een lege plek in dit bed. Ik sla de deken open en kijk in elk hoekje, elke la en op het balkon. Ze is echt nergens. Ik weet niet wat ik moet doen. Met al die wenteltrappen en gangetjes is dit niet echt een goede plek om te gaan slaapwandelen. Er moet een andere verklaring zijn. Ze zou natuurlijk een stukje kunnen zijn gaan wandelen. Misschien kon ze niet slapen. Misschien rookt ze. Misschien is dit allemaal maar een droom? Misschien is het universum weer normaal en ligt ze gewoon weer naast me als ik het licht uitdoe en mijn ogen dichtdoe.
Ik ga liggen en doe het licht uit. Voor ik het weet is het drie voor zeven. Ik strek langzaam mijn been uit en zoek Helen met mijn voet. Als ik de andere rand van het matras voel zonder onderweg iets te hebben geraakt, weet ik dat er niets is veranderd. Ze is nog steeds weg. Het duurt nog drie uur voordat we met elkaar zouden ontbijten, maar ik weet dat ik nu echt niet meer kan slapen. En dan bedenk ik me: ze is waarschijnlijk gaan surfen: half vijf ’s ochtends lijkt wat vroeg, maar voor een goede golf moet je heel wat over hebben, neem ik aan.
Terwijl ik de rest van mijn water achterover klok, loop ik naar de badkamer om mijn glas bij te vullen. Ik had nog niet eens gezien dat de bloemen op het behang in de badkamer er echt op zijn geborduurd. Ik streel met een vingers langs de draadjes en zie dan mezelf in de spiegel. Mijn slonzige gezicht met uitgesmeerde make-up is het laatste wat je zou verwachten in zo’n mooie roze lijst met hondsrozen en tortelduifjes. Daar moest iets aan worden gedaan.
Als ik me na een snelle douche heb aangekleed (en me realiseer dat Helens oranje trui met capuchon mijn huid een prachtige glans geeft), laat mijn maag me weten dat het tijd is voor ontbijt. Ik antwoord dat we met de hele groep om tien uur een schransmaal hebben gepland, maar hij blijft volhouden, dus we komen tot een compromis en besluiten een stuk perziktaart en kaneelthee te nemen. Zie, ik maak me absoluut geen zorgen om Elliot. Ik ben dertig. Een volwassen vrouw. Als ik me nu nog op de taart zou kunnen concentreren, dan is er helemaal niets aan de hand. Trouwens, wat kan me nou overkomen in een hotel waar de serveersters eruitzien als Heidi?
In het Copper Café lopen talloze jonge meisjes rond in witte bloesjes met pofmouwtjes die met een engelachtige glimlach dampende hete koffie schenken. Wanneer ze een scheutje melk aanbieden, twijfel ik er niet aan dat ze die eigenhandig uit de uiers van een koe hebben gemolken. Ik besluit niet op een van de tere stoeltjes met metalen rugleuning in de vorm van een hart te gaan zitten, maar kies voor een stevige kruk aan de hoefijzervormige bar. Een gezellige serveerster genaamd Amoret neemt mijn bestelling op en vult mijn glas met ijswater. Ik zie dat op alle tafels om me heen glazen staan met verschillende kleuren: geelbruin, zeegroen, robijnrood, babyroze, kristalhelder en ook in een kleur die niet anders te omschrijven valt dan urinegeel.
‘Die glazen zijn prachtig,’ merk ik op wanneer Amoret mijn taart komt brengen.
‘We verkopen ze in de souvenirwinkel. Mijn moeder heeft ze allemaal: ze zegt dat het net juwelen lijken wanneer het licht erop valt.’
Ik glimlach. De sfeer hier is gezellig en magisch. Het voelt alsof ik in een huisje van gemberkoek zit. Zo wil ik ook dat onze ontbijtkamer eruit gaat zien. Ik sluit mijn ogen, doe een schietgebedje en pak mijn mobiele telefoon. Zorgvuldig elk nummer intoetsend bel ik mijn moeder. Ik wacht tot ze opneemt met een knoop in mijn maag alsof ik van een trapeze af moet springen.
‘Lara?’
‘Hoe wist je dat?’ zeg ik verbaasd.
‘Ik had een voorgevoel,’ zegt mijn moeder, duidelijk ook nerveus. ‘Luister. Ik heb met de kopers gesproken en gezegd dat we tot na het weekend nodig hebben om te beslissen…’
‘Je bent een schat!’ onderbreek ik haar. ‘En vonden ze dat goed?’
‘Met tegenzin. Ze denken dat ik ze tegen een andere partij aan het uitspelen ben.’
‘Jij bent… mij!’ Ik lach, duizelend bij het idee dat ik nog tijd heb om een oplossing te vinden, ook al heb ik geen idee hoe die eruit zal moeten zien. Jeetje, ik ben zelfs bereid die Hawaiiaanse techniek om problemen op te lossen te proberen, als dat moet.
‘Lieverd, ik moet ophangen… Ik krijg straks een second opinion over wat het gaat kosten om alle elektriciteit te vernieuwen. Maar bel me dit weekend.’
‘Doe ik, mam, ik hou van je. Dankjewel!’
‘Ik doe toch alles voor je, lieverd! Een fijne dag nog!’
Ik klap de telefoon dicht. Dat is in elk geval goed nieuws. Ik hoop dat het allemaal goed nieuws blijft. Hoe dan ook, als Elliot me toch teleurstelt, heb ik de hele dag genoeg hulpverleners om me heen.
‘Kan ik nog iets voor je doen?’ Amoret komt de rekening brengen.
‘Nee, dank je. Nou, eigenlijk, ja… Heb je een meisje gezien van ongeveer mijn lengte met glooiend haar tot hier, coup soleil, geel shirt met capuchon…’
‘Surfer girl?’
Ik knik.
‘Als zij degene is die jij bedoelt, dan is ze twintig minuten geleden met de rest vertrokken.’
‘De rest van…’
‘… de surfers,’ bevestigt ze.
Als ze net naar het strand zijn gegaan, verklaart dat niet waarom Helen midden in de nacht uit onze kamer is geslopen. Tenzij haar surfvrienden hier in de Madonna Inn logeren en ze dat van tevoren wist en bij hun heeft geslapen. Vreemd dat ze daar niks over heeft gezegd. En dat ze geen briefje heeft achtergelaten. Ik vraag me af of ze misschien iets mysterieus aan het doen is voor de California Club?
‘Weet je waar ze naartoe zijn gegaan?’ vraag ik. ‘Ik bedoel, het strand natuurlijk…’
‘De meesten gaan naar Pismo, daar zijn bij de pier mooie brandingsgolven.’
‘Is dat ver hiervandaan?’
‘Ongeveer vijftien kilometer.’
Ik kijk op mijn horloge. Ik heb nog genoeg tijd. Het zou geweldig zijn om even in het water te peddelen en mijn voeten in het zand te scrubben. Misschien kan ik wat van die bewegingen proberen die ik van de Surf Diva heb geleerd. Ik vermoed dat Helens vriendje er ook bij is en ik ben erg benieuwd naar hem. Ik neem nog een laatste slok thee en ga op zoek naar een taxi.
Twintig minuten later ben ik bij de pier.
Daar zijn ze, vervaarlijk dicht langs de dwarsbalken scherend. Ik loop langs de verweerde houten balken op zoek naar een mooie uitkijkplek en leun over de reling. Ik zie Helen direct. Wauw! Zij is echt goed! Terwijl ze weer naar zee zwemt, kijkt ze om haar heen naar de andere surfers. Ze kletst even en blaast een kusje naar een van de jongens. Ze maken een of ander gek signaal naar elkaar en beginnen dan als een bezetene te peddelen, vangen een golf, surfen exact parallel aan elkaar en plotseling springt Helen vanaf haar board op de zijne en glijden ze elkaar omarmend naar het strand. Hij leunt voorover en kust haar. Zelfs van ver ziet het eruit als een geweldige kus. Ik vraag me af of ze midden in de nacht naar hem toe is gegaan. Maar waarom zou ze me dat niet vertellen?
Ik voel me plotseling als een indringer, als een voyeur die een van haar beste vriendinnen begluurt, en besluit naar haar toe te gaan en hallo te zeggen. Het is toch heel normaal dat ik, als een echte toerist, even bij de pier kom kijken?
Terwijl ik de houten trap af loop en door het zand naar hun toe ploeg, zie ik hem zijn wetsuit uittrekken; daar op zijn kuitbeen is die Maori tatoeage weer. Aha! Dus die jongen in La Jolla was haar vriendje! Hoe dichterbij ik kom, hoe meer hij me bekend voorkomt. Zijn gezicht. Ik stop. Het is Alex, de voorzitter van de California Club.
Ik snap het niet. Als Alex haar vriendje is, wie is Reuben dan? Bedriegt ze hem? Of misschien bestaat hij helemaal niet. Het is toch gek dat we hem nog niet hebben ontmoet. Hmm. Geen wonder dat ze een tijdelijk lidmaatschap voor ons kon regelen. Er rolt een strandbal over mijn voet. Ik schop hem terug naar de kinderen die in mijn buurt aan het spelen zijn. Dilemma. Ze wil duidelijk niet dat wij weten hoe het zit: misschien is ze bang dat het zijn geloofwaardigheid zou ondermijnen of we zouden denken dat ze zich verblind door de liefde bij een cultus heeft aangesloten. Hoe dan ook, ik heb het gevoel dat ik dit eigenlijk niet had moeten zien.
Wanneer ze zich naar mij omdraaien, laat ik me in het zand vallen, alsof ik lig te zonnen, maar dan met mijn kleren aan. Ik kijk stiekem hun kant op. Ze zitten op de grond, benen verstrengeld, een pakje drinken te drinken, duidelijk gehaast. Ik moet opschieten. Ik ben bijna geneigd om als een soldaat op mijn ellebogen door het zand te tijgeren, richting de vijand, maar in plaats daarvan besluit ik te profiteren van de capuchon op Helens trui.
Het duurt twintig minuten voor de taxi komt en ik begin hem behoorlijk te knijpen dat ik niet voor hen terugben in de Madonna Inn. Ik laat de chauffeur de oprit oprijden en me voor de deur afzetten (niet voor de wenteltrap, natuurlijk) wat me een paar minuten bespaart. Ik ben amper binnen als de sleutel in het slot hoor. In een wanhopige poging eruit te zien alsof ik niet weg ben geweest pak ik mijn verjaardagsboek en blader ik naar het hoofdstuk over veeteelt.
‘Howdy!’ zegt Helen grinnikend terwijl ze binnenkomt.
Ik besluit haar niet direct te vragen waar ze is geweest, voor geval ze gaat liegen en me dus nog bezorgder maakt, dus zeg gewoon: ‘Jij was vroeg vanochtend!’
‘Ja, ik ben gaan surfen. Het was heerlijk vanochtend!’
‘Lekker uitgewaaid?’
‘Ja!’
Nog iemand tegengekomen? Wil ik vragen. In plaats daarvan zeg ik: ‘Was het druk?’
‘Ja, je struikelde echt over de surfers, maar ik heb een paar goeie golven weten te pakken.’
‘Vinden ze het hier niet erg dat er mensen van buiten hun golven komen jatten?’ Ik heb het gevoel dat ik haar aan het ondervragen ben.
‘Nee, ze vinden het prima.’
Ze gaat zeker niks over hem zeggen. Of haar andere vrienden. Wat is er toch aan de hand?
‘Is dat mijn shirt?’ vraagt ze.
‘O ja!’ bloos ik. Dat was ik helemaal vergeten.
‘Hou maar, staat jou veel beter.’
‘Dank je!’ Ik kijk toe terwijl Helen haar tas pakt en vraag dan, zo nonchalant mogelijk: ‘Heb je vandaag nog met Reuben gesproken?’
Ze lijkt te schrikken. ‘Nee, waarom?’
‘Ik weet het niet. Gisteren was je een beetje vaag over waar hij was, ik vroeg me af of alles wel oké is tussen jullie.’
‘Alles is oké. Echt. Hij is geweldig.’
‘O, goed.’
‘Heeft Alex ook een vriendin?’
‘Wat?’ Weer kijkt ze betrapt.
‘Je weet wel, Alex van de California Club.’
Terwijl ze strak naar de tas blijft kijken, antwoordt ze: ‘Ja, ik denk van wel. Waarom, je vindt hem toch leuk?’
Die vraag is lastig te beantwoorden, dus ga ik nog even door: ‘Hoe is ze dan, zijn vriendin?’
‘O, ik ken haar niet zo goed.’
‘Mooi?’
‘Niet echt. Het gaat hem meer om de persoon dan het uiterlijk. Zeg, ik ga even douchen. Heb je honger?’
‘Altijd,’ roep ik haar na. Daarna rol ik op mijn rug en staar ik nog een laatste keer naar het roze plafond.
Wat is er hier in godsnaam aan de hand?