28

Ik glijd net weg in een comateuze slaap als de Batmantelefoon gaat.

‘Hallo?’ Ik kan mijn mond amper open doen, laat staan mijn ogen.

‘Ik heb een auditie!’ tettert Zoë. ‘Sasha’s regisseur met zijn vlezige oorlellen, hij wil me zien!’

‘Wow, wanneer?’ zeg ik krakerig, nog steeds aan het bijkomen.

‘Vanavond! Ik weet dat het je verjaardag is, maar…’

‘Doe niet zo gek, je moet gewoon gaan.’

‘Ik wil dat je mee komt. Het is een paar uur rijden verderop aan de kust, dus ik dacht, als we de trein nemen, kunnen we onderweg even wat slapen en…’

‘Wanneer moeten we vertrekken?’ Ik voel me wat overrompeld.

‘Over een uur!’

‘O mijn god!’ Ik spring overeind.

‘Je moet een tas voor me pakken, met die glimmende roze strapless jurk en mijn J-Lo-joggingpak voor onderweg en al mijn slaapspulletjes.’

‘Slaapspullen?’

‘Nou ja, je weet nooit wat ervoor nodig is om die rol te krijgen!’

‘Zoë!’

‘Grapje! Haast je hiernaartoe, ik mag eerder weg van m’n werk.’

‘Weet de California Club ervan?’

‘Ja hoor, mijn baas heeft ze gebeld en ze zeiden dat het mag, als ik mijn uren later in de week maar inhaal.’

‘Waar gaan we precies naartoe?’

‘Hij zou de gegevens nog even faxen, maar we moeten in elk geval de eerstvolgende trein naar San Francisco hebben.’

Op weg naar Union Station probeer ik iedereen te bellen, maar Sasha neemt niet op, Elliot is bezig met zijn berenpraatje en Elise is druk met huiswerk maken voor haar les Sjamanistische Geneeskunst. Maar goed ook, ik ben te moe om een samenhangend gesprek te voeren.

‘Hier!’ Zoë springt op en neer op perron 10 om mijn aandacht te krijgen.

Wanneer ik dichterbij kom, ben ik onder de indruk van hoe groot het hoekige zilveren ding is waar we in moeten stappen.

‘Ik heb nog nooit in een dubbeldekkertrein gezeten!’ zeg ik vol bewondering, wanneer we het trapje naar boven op lopen. ‘Zo ruim en schoon. Zitten we in de eerste klas?’

‘Nee, gewoon tweede klas, of coach zoals ze dat hier noemen,’ zegt Zoë, die gaat zitten zonder last te hebben van de armleuning, waar je vaak ongemerkt achter blijft haken.

De nieuwheid van de omgeving geeft me weer energie en ik probeer het dienblad open te klappen – geen makkelijke taak gezien de stoelen voor ons zo ver weg staan: het is net alsof ik bezig ben met een Meccanoproject met allerlei scharnieren en uitsteeksels om het blad helemaal boven mijn schoot te krijgen.

‘Ik zet de wekker op kwart voor zes,’ zegt Zoë, terwijl ze haar telefoon programmeert en in haar stoel achterover zakt.

‘Waar moeten we eruit?’ vraag ik.

‘Ik heb alles opgeschreven, maar het ligt helemaal onder in mijn tas…’ Zoë zwaait wat vaag naar haar voeten. ‘Zorg er maar gewoon voor dat je me voor zes uur wakker maakt.’

Buiten LA zie ik het landschap veranderen van hoge donkergroene populieren – die zo kaarsrecht omhoog steken dat ze eruitzien als met superglue vastgeplakte hanenkammen van een punker – in toefjes lang gras dat als Limahls pruik hier en daar uit het woestijnzand piekt. Plotseling zie ik overal om ons heen vreemde gele gestapelde rotsformaties.

‘Is dit niet surreëel?’ Ik draai me om naar Zoë. Ze is helemaal uitgeteld. Ik vond haar al vreemd stil.

De treinconducteur heeft echter iets erg interessants te vertellen: ‘In de restauratiewagen wordt een late lunch geserveerd.’

Nog interessanter is dat deze restauratiewagen uit een ander tijdperk lijkt te komen. Ergens eind jaren zestig, zou ik zeggen. De aankleding is authentiek retro met zachte bruinleren stoelen en ruwe oranje gordijnen. Ik zou willen dat ik een polyester jurk aan had met een achterovergekamd haarstuk. Maar dan zou ik wel absoluut niet passen tussen alle mensen om me heen. Tegenover me zit een krachtpatser met een sikje en dikke ringen om zijn knokkels, naast hem zijn slonzige vrouw en tegenover haar weer haar moeder, die lijkt op Anne Bancroft, allemaal een kippenpasteitje te eten.

Wanneer ik ook heb besteld, wil ik Joel bellen om hem te vertellen over wat voor gekke verjaardag ik eigenlijk heb vandaag. Maar dan realiseer ik me dat ik dat helemaal niet kan, omdat ik zijn nummer niet heb. Ik weet niet eens waar hij werkt of waar hij woont. In de hectiek om bij Sasha te komen, heb ik het traditionele uitwisselen van telefoonnummers en beloven dat we elkaar snel weer zullen zien overgeslagen. Ik vraag me af of ik hem via de mensen van de filmpremière zou kunnen vinden. Ja, tuurlijk, de volgende keer dat ik bij de Arclight-bioscoop kom, zal ik de ouvreuse vragen of ze Joels nummer heeft.

Ik rol met mijn ogen en probeer de hysterie die ik voel opwellen te temperen. Ik neem aan dat hij altijd via Zoës restaurant contact met me zou kunnen opnemen. Ze is er nog twee hele dagen. O nee! Hoe heb ik dit kunnen laten gebeuren? Tenzij… hij misschien zijn nummer aan Zoë heeft gegeven toen hij de tickets kwam brengen en zij me dat gewoon vergeten is te vertellen. Ik betaal snel voor mijn pasteitje, neem afscheid van mijn vreemde disgenoten en haast me terug naar mijn stoel, waar Zoë nog steeds in coma ligt, nu overdwars over mijn stoel en de hare.

Ik haal diep adem en berust me in het feit dat ik het aan het lot moet overlaten wat er met mij en Joel gebeurt. Misschien is het wel beter zo. Que sera, sera. En gebeurt het niet, dan niet.

In mijn zoektocht door de wagons naar een plek om te gaan zitten kom ik door de panoramawagon. Vergeleken met de restauratiewagon lijkt deze uit de toekomst te komen. De stoelen zijn van modern voorgevormd plastic en zijn naar de ramen gedraaid, die omhoog rond lopen tot in het plafond. Ik nestel me in een stoel en kijk uit op de glinsterende blauwe oceaan. Dus daarom noemen ze deze trein de Coastliner. Het licht dat over de golven danst, schittert alsof alle vissen kleine spiegeltjes vasthouden en de zon weerkaatsen. Wie heeft diamanten nodig; dit is pas echt bling bling.

Ik sluit mijn ogen om even te dagdromen, en geniet van het gevoel van de zon op mijn gezicht. Bijna direct moet ik denken aan Elliot en ons afscheid bij het Ahwahnee. Door al het gedoe met Joel, Ty en het gefeest met Zoë heb ik nog maar weinig tijd gehad om mijn gevoelens voor hem te verwerken. Ik realiseer me nu dat zijn openbaring over dat hij me mist en het gevoel had hij me kwijtraakte ons nog dichter bij elkaar heeft gebracht. Het is alsof we een moment van eerlijkheid hebben gedeeld, tussen alle tegenstrijdige berichten door. In het begin was hij wat verontwaardigd over Joel, alsof hij kwaad was om als nummer één aan de kant te zijn gezet, terwijl ik dreigde een deel van mezelf voor hem af te sluiten, omdat ik zo doordraafde met Joel, alsof ik hem wilde straffen voor het feit dat hij niet zo van me hield als ik dat wilde. Maar sinds hij zichzelf zo kwetsbaar opstelde, heb ik het gevoel dat we onbewust bezig zijn een nieuwe manier te verzinnen om bij elkaar te zijn, die past bij hoe ons leven er nu uit gaat zien.

Ook al is hij niet meer exclusief van mij, ik weet nu hoe belangrijk ik voor hem ben. Het lijkt dom, gezien alles wat we allemaal hebben meegemaakt, maar ik begon eraan te twijfelen. Sinds Elise op het toneel verscheen, voelde ik me aan de kant gedrukt. Nu voel ik me niet meer bedreigd door haar, of wie er ook na haar zou komen. Ik heb het gevoel dat hij me de garantie heeft gegeven dat er voor mij altijd een plekje is in zijn hart, en daardoor voel ik me minder behoeftig, meer geliefd. Niet dat ik hem nodig heb voor bevestiging, maar hij is zo belangrijk voor mij dat het een groot verschil maakt of hij er ook zo over denkt. Tot op zeker hoogte in elk geval!

Ik doe mijn ogen weer open en zie dat de zee plaats heeft gemaakt voor een stoffig landschap vol mysterieuze planten die donzige strepen maken in het zand, een beetje te vergelijken met de borstelrand van een stofzuiger. Waar zouden we zijn? Ik kijk op mijn horloge, nog een halfuur te gaan. Ik kan Zoë beter wakker maken.

Dit keer ligt ze tegen het raam geplet, dus kan ik weer op mijn eigen stoel gaan zitten. Ze beweegt wat en vraagt slaperig hoe laat het is.

‘Half zes,’ antwoord ik.

‘Oké! Tijd om ons op te tutten!’ Plotseling is ze klaarwakker. ‘Jij kunt ook wel een crèmepje gebruiken.’

‘Moet ik doen alsof ik je impresario ben of zo?’

‘We zien wel. Ben zo terug!’

Terwijl Zoë het toilet in duikt, trek ik mijn make-uptasje tevoorschijn en kijk in het spiegeltje naar mijn gezicht. Waarom zijn mijn neusvleugels altijd de eerste plek waar mijn foundation weg is? Ik smeer wat beige over het roze en dep wat glitters op mijn oogleden, lipgloss met meloensmaak op mijn lippen en smeer mijn wimpers nog wat voller om Zoë tevreden te stellen. En nu? Ik staar weer naar buiten.

‘Hé, kijk die oude roestige olieboren eens!’ Zoë is er weer. ‘Het lijkt net alsof ze de hele tijd ja staan te knikken tegen de grond.’

‘Denk je dat de film over olie gaat?’ vraag ik.

‘Het is allemaal geheim.’ Zoë haalt haar schouders op. ‘Mij is niets verteld. We horen het wel als we er zijn.’

‘Vast,’ stem ik in, verbaasd over hoe Zoë er toch weer in is geslaagd om haar buste zo in haar topje te wurmen dat ze lijken op twee rotsblokken die van een helling af dreigen te vallen.

‘San Luis Obispo! Hier moeten wij eruit!’ ze wiebelt heen en weer op haar voeten.

Terwijl Zoë een taxi roept, kijk ik om me heen in het oude zendingspostachtige station. Amper het soort plek waar je Hollywooddiva’s en coke snuivende filmbonzen zou verwachten. Er stuift een tiener voorbij op een skateboard, gekleed in een beige boxershort en wit T-shirt, ongetwijfeld op weg naar de set om een Gap-reclame op te nemen. Plotseling krijg ik de neiging 2,4 kinderen te baren en te gaan wonen in een van de zoet mintgroene houten huisjes die ik aan de overkant zie.

‘De taxi is er!’ roept Zoë.

Ik kan zien dat ze opgewonden begint te raken, de adrenaline slaat toe. Misschien zou het helpen om wat morfine bij de hand te houden voor het geval de casting op de bank plaatsvindt.

‘Zenuwachtig?’ vraag ik haar.

‘Een beetje!’ grijnst ze, helemaal hyper.

In de taxi merk ik dat ze me maar blijft aankijken.

‘Wat is er?’ vraag ik.

‘Niks!’ kwettert ze.

‘We zijn er bijna…’ De chauffeur kijkt Zoë even aan via de achteruitkijkspiegel.

‘Ogen dicht!’ Zoë steekt haar handen uit en legt ze voor mijn ogen.

‘Wat doe je?’ schrik ik.

‘Ssst!’

Ik voel dat de auto langzaam een bocht om rijdt.

‘Oké, nu!’ hoor ik de chauffeur zeggen.

Zoë haalt haar handen weg.

‘Wat is er… O, mijn god!’ Met open mond staar ik naar het roze bord voor ons: ‘DE MADONNA INN!’

Zoë giechelt tevreden, blij met mijn reactie.

Ik heb mijn mond nog steeds wagenwijd open, alsof ik halverwege een tandartsafspraak ben: ‘Ik kan niet geloven dat ik er echt ben! Dit is mijn grootste droom!’

‘Gefeliciteerd met je verjaardag!’ roept Zoë.

‘O, Zoë!’ Ik barst in tranen uit. Tranen die in haar decolleté terechtkomen.

Ze omhelst me stevig.

‘En je auditie dan?’ mompel ik tegen haar schouder.

‘Was er niet!’ piept ze.

‘Jij kattenkop!’ Ik trek me los en kijk haar aan. ‘Dit alles…’

‘Bedacht om jou te verrassen. Zie je wel wat een actrice ik ben?’

Ik kijk haar breed glimlachend aan, overdonderd. ‘Dit is de mooiste verrassing die ik ooit heb gehad.’

‘En het wordt nog beter,’ knipoogt ze. ‘Wacht even!’

Terwijl ze naar de incheckbalie rent, stap ik uit de taxi en probeer ik de mengeling van elliptische blokken in me op te nemen – waarvan sommige glad zijn gezandstraald en andere nog hun scherpe oesterrandjes hebben – rondom een aantal getijdenpoeltjes en kabbelende fonteintjes. Het gebouw waar ze voor staan loopt als een soort heksenhoed uit in een puntige toren en is precies dezelfde kleur roze geschilderd als die wordt gebruikt voor eclairs. Ik krijg een enorme glimlach op mijn gezicht bij het zien van deze kruising tussen Bedrock en een elvengrot, met hier en daar wat Quality Street erbij gegooid (wat ouderwetse lampen en paard-en-wagendetails).

Ik wil dolgraag naar binnen, maar Zoë komt al terug met een sleutel en plattegrond.

‘Ik moet nog even de registratiekaart invullen, maar jij kunt alvast naar kamer 139 gaan.’

‘Zeker?’

‘Ja hoor, je cadeau ligt daar op je te wachten.’

Ik krijg ook nog een cadeau? Dit is niet te geloven.

Ik ren de heuvelachtige oprit op, een inspanning waarvan ik gewoonlijk al na een paar passen buiten adem zou raken. Apart hoeveel energie geluk je kan geven. Maar het gebouw boven beneemt me de adem: het is helemaal wit geschilderd, heeft drie verdiepingen met veranda’s en balustrades met houtsnijwerk dat me doet denken aan een theaterboot op de Mississippi. Met een paar duiventillen aan weerszijden. Ik kijk op de plattegrond. Kamer 139 is op de begane grond in het midden. Ik loop door een donkere gang en zie dan het deurplaatje met mijn kamernummer erop: Jungle Rock. O, mijn god! Deze kamer is legendarisch!

Ik steek trillend de sleutel in het slot en val een enorme grot binnen, met heerlijk tapijt en twee kingsize bedden die verborgen gaan onder beddenspreien met een zebraprint. Hoewel het één grote open kamer is, lijken het er door de bedden wel twee. Ik werp me als een dierenhuid op het dichtstbijzijnde bed en huppel dan naar de badkamer. Daar is hij: de douche waarbij het water als een waterval vanuit een uitgehouwen rots naar beneden valt! Ik loop naar binnen en streel met mijn handen over het patchwork van gelakt graniet: bloedrood, antracietgrijs, bladgroen en auberginepaars, allemaal met beton aan elkaar gelijmd. Ik ruik aan de Madonna Inn-douchegel en dans weer terug naar de kamer. Welk bed zal ik nemen? Het bed dat ik al in de war heb gemaakt of het bed hier bij de… Ik doe geschrokken een sprong achteruit. Er ligt iemand in het andere bed.

Eerst denk ik dat ik de verkeerde kamer heb en draai me in paniek om naar de deur. Maar dan bedenk ik me dat de sleutel paste en het erg raar is dat iemand om zes uur al ligt te slapen. Denkend aan wat Zoë zei besluit ik te zien of de hoop is ingepakt.

Au contraire. De hoop is naakt.

En het eendenblonde haar en de sproeten op de schouders komen me wel erg bekend voor.

Mijn hart doet een sprongetje. Het is Elliot.

‘Mijn cadeautje…’ verzucht ik vol ongeloof.

Ik loop op mijn tenen naar het bed. Is het echt waar? Misschien had Joel gelijk; had hij gewoon een zetje nodig en wat tijd om na te denken. Ik kniel neer naast het bed en koester deze kans om zo dichtbij hem te zitten dat ik met mijn adem zijn haar kan laten bewegen. Ik bekijk zijn gezicht, zijn donkerblonde wimpers, de lichte stoppeltjes onder zijn jukbeenderen, de zachte, ingedeukte halvemaanvorm van zijn onderlip. Ik inhaleer zijn geur – buitenlucht vermengd met gebrande vanille. Ik kan de hitte van zijn lichaam voelen. Kan ik echt die honingkleurige huid op zijn rug gewoon aanraken? Met mijn vingers door zijn haar kroelen, zijn lichaam tegen het mijne voelen? O, Elliot, ik wil je zo graag, al zo lang. Is dit het begin? Het begin van een geweldig nieuw leven? Al mijn fantasieën die op één dag uitkomen. Eén perfecte dag.

Ik leun voorover, zodat ik hem wakker kan kussen…