24
‘Kijk voor je!’ blaft Joel, die genoeg heeft van mijn gestaar in de achteruitkijkspiegel.
‘O, dit is ondraaglijk!’ kreun ik, terwijl ik in de stoel onderuit zak.
We zijn nog niet eens het parkeerterrein af en ondanks ons strikte schema heb ik al twee keer geprobeerd om Joel tot omrijden te verleiden – één keer om de Grizzly Giant te bekijken, een zevenentwintighonderd jaar oude sequoiaboom, en een keer om via de Sugar Pine Railroad te rijden – alles in de hoop dat we ergens Elliot tegen zullen komen.
‘Je geeft me het gevoel dat ik een kleine bosbewoner heb ontvoerd!’ klaagt hij, om daarna het gas in te trappen. ‘We gaan naar de grote boze stad, zodat ik jouw onschuld kan bezoedelen!’
‘Sorry Joel!’ Ik krimp ineen van schaamte. ‘Je bent echt een ster, dat je mij naar de stad wilt rijden. Zonder jou ben ik echt niks.’ Ik knijp even in zijn hand die op de versnellingspook ligt, staar vooruit en slik mijn verdriet in wanneer we langs Erna’s Vlierbessenhuisje racen. Zou het een nog schattigere naam kunnen hebben?
Veel te snel zijn we weer terug in de platte, moderne wereld, ofwel Fresno, met zijn betonnen winkelcentra en pretzelrestaurants.
Het is vreemd om te bedenken dat ik hier nog geen twee dagen geleden aankwam met één man in gedachten en nu vertrek met een andere.
‘Wat?’ vraagt Joel.
Mijn gezicht moet iets hebben verraden.
‘Ik zat alleen maar te denken hoe troosteloos het hier is,’ lieg ik.
‘Vind je?’ vraagt Joel.
‘Jij niet dan?’
‘Ik weet iets wat jij niet weet.’ Joel wiebelt met zijn wenkbrauwen.
‘O, echt?’ Ik begin te glimmen.
‘Hebben we tijd voor een kleine omrit van een halfuurtje?’
O, ik snap het. Nu vindt hij wat vertraging niet erg. Niet dat ik klaag, anders.
‘Kom maar op!’ roep ik enthousiast.
Joel wil dat ik mijn ogen dichthoudt tot we er zijn, dus zie ik de komende tien minuten aan de binnenkant van mijn oogleden beelden van goedkope schoenenwinkels en hotdogverkopers voorbij schieten.
Eindelijk stoppen we.
‘Nu?’ vraag ik.
‘Nog niet!’ waarschuwt Joel.
Ik hoor hoe hij de autodeur dichtslaat en dan de mijne open doet.
‘Hou ze dicht,’ zegt hij, terwijl hij me over de ongelijke grond leidt.
‘Wat is die heerlijke geur?’ ik adem een verfijnde maar overweldigende parfumlucht in die op een zacht warm briesje onze kant op komt waaien.
‘Oké… nu!’ fluistert Joel.
Eerste zie ik niets – om me heen zie ik alleen maar een roze wolk.
‘Waar zijn we?’ zeg ik met open mond.
‘Het bloesempad.’ Joel glimlacht wanneer hij mijn verrukking ziet. ‘De boomgaard is kilometers groot. Amandel, perzik, abrikoos…’ Joel noemt een hele lijst fruit op. ‘Appel, sinaasappel…’ Hij steekt zijn hand uit en schudt aan de boom waar ik onder sta waardoor allerlei zachte roze kusjes op me neerdalen. Ik begin te lachen wanneer de dunne zijdezachte blaadjes tussen mijn vingers door dwarrelen. Zover ik kan zien, zijn de kleine kronkelboompjes en de grond eronder bedekt met roze en witte bloemblaadjes. Ik voel alsof ik me in een droomscène uit een MGM-film bevind en alsof elk moment een tiental met linten zwaaiende danseressen in suikerzoete tulerokjes voorbij kunnen komen zwieren waardoor de laag confetti omhoog wervelt.
‘Wat doe je toch?’ Ik begin te huilen wanneer hij me naar zich toe trekt en warm omhelst.
‘Niets,’ zegt hij glimlachend tegen mijn haar. ‘De inzet iets verhogen!’
Ik draai me om, zodat ik zijn gezicht kan zien.
‘Als je goed kijkt, vind je wat je zoekt,’ bevestigt hij.
‘Ben je zo geboren?’ lach ik, me even zeer verwonderend over Joel als over de omgeving.
‘Hoe bedoel je?’ vraagt Joel.
‘Met zo veel energie voor… ik weet het niet, de wonderen van de wereld?’
‘Ik zou jou hetzelfde kunnen vragen.’
‘Ik zou niet echt een antwoord hebben.’
‘Kom nou, jij neust toch altijd rond in antiekwinkels? Op zoek naar verborgen schatten?’
‘Dit is toch op iets grotere schaal.’
‘Doe dan je ogen wat verder open,’ zet hij schouderophalend. ‘Zoals ik al zei, als je goed kijkt, vind je wat je zoekt.’
Ik kijk om me heen. Mijn hart zwelt nog meer op. En dan bedenk ik me iets.
‘Probeer je me te laten zien dat er meer is in het leven dan Elliot?’
‘Ik had gehoopt dat je dat al wist.’
‘Ik weet het ook wel, alleen… Ik weet het.’
‘Hoe voel je je nu?’ vraagt Joel.
‘Wat ik voor hem voel?’ Ik denk even na. Het doet niet meer zo’n pijn als toen in de auto, het voelt meer als een diepe wens dat hij hier bij me kon zijn, om al dit moois met hem te kunnen delen.
‘Beter,’ hoor ik mezelf verbaasd zeggen. ‘Rustiger.’
‘Oké, als je weer het gevoel krijgt dat het allemaal te veel wordt of als je je gewoon helemaal leeg voelt van binnen, dan heb ik een tip voor je. Probeer die leegte te vullen met iets anders. Je kunt niet altijd alles hebben op liefdesgebied, maar de wereld zit vol fantastische alternatieven.’
Ik zie Joel plotseling als een verloren hart, als iemand die zijn ware liefde niet kon krijgen en, omdat niets ermee te vergelijken was, sindsdien andere en extremere passies nastreeft. ‘Is dat wat je me probeert te vertellen. Dat ik mijn hart op andere manieren moet vullen?’ probeer ik. Maar hij negeert mijn vraag.
‘Jij bent een visueel iemand,’ gaat hij verder. ‘Je moet schoonheid zoeken in kunst, het landschap…’
‘Jouw gezicht,’ ga ik verder.
Hij begint te glimlachen. ‘Als ik verstandig was, zou ik Elliot uitdagen tot een duel en jou voor mezelf winnen.’ Dan voegt hij daar verdrietig aan toe. ‘Maar zo verstandig ben ik niet.’
‘Het is goed,’ zeg ik. Ik begrijp het, ook al kan ik alleen maar gissen naar de reden. ‘We genieten gewoon van het hier en nu. En ik vind het fantastisch.’
Grappig, hoe mensen zo intens en zo kort even je leven kunnen binnenvallen. Natuurlijk wil ik niet dat het straks al weer voorbij is, dat we elkaar nooit meer zien, maar er is iets eindigs aan Joel. Iets wat zegt: ‘Kom niet te dichtbij. Geniet van mij, want ik kan je niets beloven. En dat is goed. Het is nu goed, omdat ik bij hem ben. Ik weet niet hoe ik me straks voel als ik afscheid van hem moet nemen.
‘Ik kan je één ding zeggen,’ zeg ik, wanneer we weer teruglopen naar de auto. ‘Ik ben dankzij jou nu echt gek op Fresno!’
Twee uur later zijn we in Cholame, waar we even uitrusten naast het monument dat de plek markeert waar James Dean in 1955 zijn Porsche Spyder te pletter reed. Ik mijmer even wanneer Joel me eraan herinnert dat ik had beloofd Elise vandaag te bellen.
‘Moet dat?’ klaag ik.
‘Je weet maar nooit, misschien zegt ze wel dat je Elliot mag hebben,’ gist Joel. ‘Je zei dat ze wat onzeker klonk.’
‘Ik denk dat ik dat alleen maar zo heb geïnterpreteerd. Hé! Misschien kun jij haar verleiden en zo Elliot vrijmaken voor mij?’ Ik kijk Joel aan met een blik van: Ga je gang!
‘Ik doe niet aan liefdadigheid,’ antwoordt hij.
‘Bij mij toch wel?’
‘Jij was een eer en een privilege.’
‘Echt?’ straal ik.
‘Bellen.’
Ik toets het nummer in en mompel een ‘Hallo?’ in de hoorn.
‘O, Lara! Kun je later even terugbellen? De Ho’oponopono-les begint zo!’
Ik frons mijn wenkbrauwen. Ofwel ze heeft sarcasme tot een kunstvorm verheven of ze is echt geïnteresseerd in zelfontplooiing. Hier klopt iets niet.
‘Pardon?’
‘Ho-oponopono,’ herhaalt ze, alsof ik met opzet doe alsof ik dom ben. ‘Een oude Hawaiiaanse manier om problemen op te lossen. Blijkbaar kun je pijnlijke herinneringen genezen zonder ze weer te moeten herbeleven.’
Ik vraag me af waarom ze zo’n haast heeft om naar de les te gaan. Ik zie Elise als het type mens dat anderen pijn doet, in plaats van dat ze de pijn ondergaat. Wat voor herinneringen wil ze uitwissen?
‘De les begint over vijf minuten,’ jengelt ze. ‘Ik wil het neutraliseren van de negatieve energie niet missen.’
‘Natuurlijk niet. Ga maar!’
Ik kan mijn oren niet geloven. En ik word een beetje bang. Ik wil Elise haten. Ik moet Elise haten. Maar het is moeilijk mensen te haten die proberen zichzelf te verbeteren. O nee! Wat als ze zich ontpopt tot een engelachtig wezen en net wanneer Elliot begint te twijfelen haar nieuwe, pure kant laat zien en hij weer opnieuw verliefd op haar wordt? Dat zou ik niet kunnen verdragen!
Ik zet de telefoon uit zodat zij mij niet kan bellen, en herhaal zwijgend mijn nieuwe mantra: ‘Bloesem, bloesem, bloesem’, in een poging mijn voormalige gevoelens van hoop en verwondering weer tevoorschijn te roepen. Maar steeds weer komt Elise in beeld en verwelken de zijden bloemblaadjes tot een bruine pulp.
Eindelijk komen we aan in LA.
‘Ik denk dat we maar de gewone wegen nemen, zodat je wat van de stad kunt zien,’ besluit Joel, die op de snelweg een afslag eerder neemt. ‘Iedereen zegt dat Los Angeles geen centrum heeft, maar dit komt volgens mij aardig in de buurt. Hier heb je Farmer’s Market en The Grove, en daar zie je het Beverly Centre-winkelcentrum.’ Hij wijst naar links en slaat dan een rustige straat in met alleen maar woonhuizen.
‘De huizen zijn hier zo mooi!’ Mijn mond valt open. ‘En zo anders,’ valt me op wanneer we verder rijden. Spaanse haciënda’s staan hier naast Frans aandoende kasteeltjes met torentjes, koloniale huizen met zonnige veranda’s, met daar tegenover een huis met twee balkons en houtsnijwerk dat zo uit Hans & Grietje kon komen, met daarnaast weer een huis dat Marokkaans blauw is geschilderd. Andere huizen lijken eerder op grijze, betonnen motelkamers, hoewel sommige zijn versierd met prachtige authentieke letters en stermotieven uit de jaren vijftig, waardoor ze me aan Bewitched doen denken. Naast de verplichte palmbomen staan hier ook netjes gesnoeide ligusters, en worden de witgeschilderde muren opgesierd door welig tierende klimop, kleurige heliconia’s en flinterdunne bougainvillea’s.
‘Ze houden hier zeker van kerstverlichting?’ zeg ik, wanneer ik zie in hoeveel tuinen er lampjes om de takken zijn gewikkeld.
‘Wat was Zoës adres ook alweer?’ Joel fronst zijn wenkbrauwen, ietwat afgeleid.
Ik lees het briefje nog een keer voor. De deuren klikken op slot.
‘Hollywood was de andere kant op, stond er.’ Ik wijs naar een bord dat we zonet voorbij zijn gereden.
‘Ze zit niet in Hollywood.’
‘Maar…’
‘Ze werkt er, ja, maar ze woont in Korea Town.’
‘En is dat slecht?’
‘Dat moet je zelf beslissen.’
Veel te snel maken de mooie huizen plaats voor vaag uitziende appartementen en veranderen de glimlachende dames met hond aan de lijn in jongeren met bandana’s.
‘Zitten we hier in gangland?’ vraag ik rillend.
‘Grenzend aan Gangland, zou een makelaar zeggen,’ grijnst Joel.
Ik vertel mezelf dat het er bohemien uitziet. ‘Ik wed dat hier veel kunstenaars wonen.’
‘Het is zeker goedkoper als je hier iets huurt, ja,’ zegt Joel nog ietwat positief. ‘Wat was het huisnummer?’
‘722,’ zeg ik.
‘Het zou nine-one-one moeten zijn,’ mompelt hij.
‘Hier is het!’ Ik tuur naar een stenen gebouw dat ik eerder in New York had verwacht. Hier geen cement met glinstertjes.
‘Ik kom mee.’ Joel loopt mee tot aan de voordeur en kijkt om zich heen of er mogelijk personen rondlopen die ons kunnen lastigvallen terwijl ik aanbel. Ik druk en druk, maar geen reactie.
‘Probeer haar op haar werk te bellen,’ stelt Joel voor.
‘Lara!’ Zoë is buiten adem wanneer ze opneemt. ‘Ik probeerde je al te bellen, maar je nam niet op!’
Dat is Elises schuld. Ik was vergeten de telefoon weer aan te zetten.
‘Ze hebben mijn dienst verschoven. Ik moet werken tot zes uur, kan echt niet eerder weg,’ zegt Zoë geïrriteerd.
‘Geen probleem. Nou ja, vervelend voor jou, maar ik amuseer me wel.’
‘Waar ben je nou?’
‘Bij je appartement.’
Stilte.
‘Zoë?’
‘Is het niet cool?’ zegt ze opschepperig. ‘Het is echt dé buurt voor wie straks trendy wil zitten!’
‘Ben je nooit bang?’ Ik krimp ineen wanneer ik iemand hoor rochelen en een automotor terugslaat. Hoop ik.
‘O nee! Zo blijft het een beetje realistisch. Er wonen heel veel beroemdheden in die buurt.’
Een man met een haarnetje op en een demonisch snorretje kijkt verdacht naar ons terwijl hij het gebouw uit komt lopen. Ik kan me niet eens voorstellen wie hij volgens Zoë zou kunnen zijn.
‘Ik denk dat ik via Hollywood naar je toe kom,’ stamel ik, bang bij het vooruitzicht dat ik hier vannacht bij haar zou moeten blijven. Dit is niet LA zoals wij ons dat hadden voorgesteld. Ik wil aan het zwembad liggen, geen moeite doen om een druppel water uit een roestige douchekop te schudden. Misschien kunnen we twee nachten in het Viceroy logeren. Ik heb gehoord dat dit hotel echt indrukwekkend hip is, en dat is ongeveer het niveau van ongemak wat ik ongeveer voor ogen had. Niet dit!
‘Je moet echt naar het Fredericks of Hollywood Lingeriemuseum gaan.’ Zoë vult alvast mijn middag in. ‘Boris heeft me erover verteld. Ze hebben daar die zachte negligés die de fembots droegen in Austin Powers, Ava Gardners prachtige nachtjapon uit Showboat en ook Tom Hanks boxershort uit Forrest Gump!’
‘Oké!’ onderbreek ik haar.
‘Het leukste zijn de ondergoedcatalogi uit de jaren vijftig. Ze hadden toen opblaas-bh’s met de naam Belle Air en er is ook een bh die Tidal Wave heette en die je onder een badpak…’
‘Ja, daar ga ik zeker…’ probeer ik ertussen te krijgen. Volgens mij heeft Joel al genoeg gezien hier.
‘O! En ze hebben ook dat korset voor Tony Curtis uit Some Like It Hot, en het is zo grappig, want de bh-bandjes zitten vast met van die clips die je bij beugels ook hebt, in plaats van haakjes. En je weet hoe onhandig mannen..’
‘Zoë!’ roep ik.
‘Wat?’
‘Ik moet gaan. Ik vraag Joel of hij me kan afzetten…’
‘Joel!’ gilt Zoë. ‘Joel is bij jou?’
‘Ja!’
‘Oké, dan heb je helemaal geen tips nodig om jezelf te vermaken!’
‘Hij heeft een vergadering,’ zeg ik blozend. ‘Maar hij brengt me naar een garage waar ik een auto kan huren en dan kom ik jouw kant op.’
‘Hebben jullie…?’
Ik weet precies wat Zoë bedoelt, maar Joel staat binnen gehoorafstand.
‘Ja, dat klopt,’ zeg ik zo neutraal mogelijk alsof ik het ergens anders over heb.
‘En?’
‘Spectaculair!’ roep ik uit.
Zoë giechelt van plezier. ‘Je mag me er straks alles over vertellen!’
‘Ik haal je om zes uur op bij het restaurant,’ besluit ik.
Ik klap de telefoon dicht en draai me om naar Joel. Hij lijkt nog steeds niet te begrijpen waarom Zoë in zo’n vreselijke buurt woont.
‘Hebben jullie plannen voor vanavond?’ vraagt hij wanneer we weer naar de auto lopen, die verbazingwekkend genoeg nog gewoon op vier wielen staat.
‘Ik denk het niet.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Waarom?’
‘Och, ik bedacht me ineens iets wat jullie misschien wel leuk vinden. Ik moet even wat telefoontjes plegen, maar als je wilt, kunnen we vanavond samen een hapje eten?’
‘Dat klinkt perfect!’ Ik ben zo opgelucht dat dit nog niet het afscheid is. Ik kreeg al wat moeite met het idee dat ik zonder hem verder zou moeten.
‘Prima. Kom, we gaan even een auto voor je regelen.’
Joel slaagt erin om de man achter de balie van Enterprise over te halen mij een cabrio te geven. Ik kan mijn ogen niet geloven. Wat jammer dat het maar een paar blokken is naar Hollywood. Met zo’n wagen wil ik over de snelweg scheuren! Ik pak de kaart erbij en bekijk hem goed. Ik heb vier uur. Verder dan een uur kan ik niet weg… Santa Monica moet leuk zijn, of Hermosa Beach? Palm Springs is misschien net wat te ver. Wacht even… wat als ik Sasha eens ging verrassen? Ik word al blij als ik eraan denk. Waarom niet? Ze kan wel een opkikker gebruiken, denk ik. Zoë en ik hebben twee hele dagen om LA te verkennen. En als ze even pauze kan krijgen van Ty, kan ik haar helpen met het inzamelen van geld voor Project Paradise. Ik weet zeker dat er iets te versieren valt.
Ik druk het gaspedaal in. Nadat ik Joel heb zien rijden, durf ik vol vertrouwen door oranje te rijden en rechtsaf te slaan bij rood, en zodra ik op de snelweg ben, rijd ik net zo hard en onvoorzichtig als de rest. In mijn enthousiasme rijd ik mijn afslag voorbij en ben ik al in San Bernardino, maar ik heb genoeg tijd om terug te rijden en te genieten van een kopje thee met Sasha. Ik kan niet wachten en ben benieuwd hoe ze gaat reageren!
Maar. Het gaat absoluut niet zoals gepland. Wanneer ik bij Tiger Tiger kom, is het complex uitgestorven. De katten zitten alleen in hun kooien en er is niemand in de keuken. Ik probeer Sasha’s slaapkamer. Op slot.
Ik klop op de beur.
Een doodsbange stem piept: ‘Ga weg!’
‘Sasha!’ Ik buig me naar de deur. ‘Ben jij dat?’
Plotseling wordt de deur open getrokken en trekt ze mij naar binnen, om hem dan achter mij weer op slot te draaien.
‘Wat is er aan de hand? Is Freddie ontsnapt? Waarom huil je?’
Ik kijk naar het betraande gezicht en zie hoe ze trillend probeert adem te halen.
‘Het is Ty,’ hikt ze. ‘Hij is helemaal doorgedraaid. Ik weet niet wat ik moet doen!’
Ik zet haar op een stoel en probeer haar te kalmeren.
‘Nina is naar de dierenarts en ik ben hier alleen.’
Ik hoor het geluid van vallend glas en een vloekende mannenstem.
‘Wat was dat?’ vraag ik in paniek.
‘Hij is vast in de keuken.’ Ze kijkt me met grote ogen aan.
Er valt nog iets – het klinkt alsof hij een keukenla los heeft getrokken.
Ik denk maar één ding. Hij pakt een mes.