17
Mijn koffer besluit om niet met me mee te gaan naar Yosemite. Geen enkele verrassing dus. Wat me wel verrast, is de dramatische verandering in het weer. Ik vertrok vanuit LA bij een prachtige roze zonsondergang, maar ik ben ervan overtuigd dat we tijdens onze één uur durende vlucht vanaf de kust een omweg via Lapland hebben gemaakt.
Het begon met een direct temperatuurverschil toen ik vanuit het vliegtuig op het asfalt stapte, maar ik had toen nog geen idee van de sneeuwstorm die aan het broeden was. (Ik weet zeker dat Enterprise me geen witte auto had gegeven als ze hadden geweten dat ik onzichtbaar zou worden op de weg.)
Eerst genoot ik van de rit langs plastic ketens als Days Inn en Dairy Queen die langzaam plaatsmaakten voor de wat pittoreskere etablissementen als Elk Lodge en The Ol’ Kettle Café, waar met grote letters aan de weg wordt geadverteerd dat er weer ‘Wild Konijn’ is. Ik kom ook langs een paar winkels voor buitenkleding, maar ze zijn gesloten. Wie zou ooit hebben gedacht dat ik smachtend zou kunnen kijken naar een puffajas? En ik zou echt alles geven voor kasjmier handschoenen! Het enige wat ik heb is de verwarming in de auto, die mijn ogen bijna droog blaast. Nog even en ik kan bijna niet meer ademen van de claustrofobische hitte. Mijn bevroren vingers zitten als adelaarsklauwen om het stuur geklemd. Een adelaar met prachtig gelakte nagels, mijmer ik, terwijl ik de glanzend rode klauwen bekijk.
Het begon te sneeuwen toen ik door Coarsegold reed; een bocht in de weg en het landschap veranderde van frisgroen in een winters wonderland. Het was alsof ik een andere dimensie binnen reed. Hoe kon ik zomaar de herfstscène overslaan? Ik had het wel kunnen raden toen ik vijftien kilometer eerder langs een bord reed waarop sledetochten werden aangeboden. Terwijl de sneeuw zachtjes tegen de voorruit tikt, begin ik te lachen – het is surreëel – om de dennenbomen waar op de takken een vijf centimeter dikke laag poedersuiker ligt, de omliggende heuvels die lijken op hoopjes gedroogde kokos en het ijs op de wegen die perfect zouden zijn voor in de wodka. Ook al ben ik helemaal alleen, toch zucht ik hardop ‘Dit is zo mooi!’ me afvragend of dit ongeveer is hoe het zou zijn binnen in een sneeuwbol.
Mijn pessimistische alter ego ziet het helaas heel anders: ‘We gaan dood!’ gilt ze. Ze heeft gelijk: de wegen worden steeds gladder, de hellingen steiler en de sneeuw steeds dikker. Het voelt net alsof de auto wordt gebombardeerd met vuurwerk. Ik zie in de achteruitkijkspiegel in de verte een pick-uptruck aankomen en besluit dat ik aan de kant ga om hem te laten passeren. Weer heeft het stemmetje in mijn hoofd andere ideeën: ‘Ben je gek? We moeten ze zo lang mogelijk achter ons houden, zodat als we van de weg glijden, er iemand is om hulp te halen!’
‘Jezus!’ hijg ik wanneer de truck me inhaalt, gevaarlijk dicht langs de afgrond scherend. Ik vraag me af of het gebrek aan concentratie bij de chauffeur iets te doen heeft met mijn nogal wildernisonvriendelijke uiterlijk? Ik moet eruitzien als een verdwaalde travestiet in een kerstspecial. Misschien moet ik gewoon de knipperlichten aan doen om mensen alvast te waarschuwen. Niet dat er auto’s in de buurt zijn… Ik ril weer. Ik heb het ijskoud! Ik zou dankbaar moeten zijn dat ik niet heb gekozen voor een korte negligé uit Cat on a Hot Tin Roof, hoewel ik Liz Taylors pruik nu best kon gebruiken; dat matje van synthetische vezels zou mijn hoofd in elk geval warm houden.
Terwijl ik me afvraag wanneer ik echt buiten zinnen zou moeten raken van angst kruip ik verder, met mijn ogen knipperend naar de witte eeuwigheid. Ik heb geen idee hoe ver het nog is, en ik durf mijn ogen ook niet van de weg te halen om op de kaart te kijken. Ik moet stoppen. En ik moet Elliot bellen. Ik kom langs een bord (hoeraaa!) voor Wawona en parkeer in de eerste de beste parkeerhaven. Oké. Even kijken of ik kan zien waar ik ben. Moccasin, Bootjack, Cedar Crest, ah, daar zijn we… Wawona. Bijna. De ramen beginnen al te beslaan dus zet ik de motor af. Ik schat dat het nog minstens vijfenveertig kilometer is naar het kamp. Met een snelheid van drie kilometer per uur zou dat… o hemel, daar wil ik dus gewoon niet aan denken. Ik pak mijn telefoon en zie tot mijn grote schrik dat de batterij leeg is. Natuurlijk zit de oplader in mijn koffer. Aaaaaaaaaaaaaaaaa! Ik moet gewoon maar verder rijden. Hoe sneller hoe beter.
Ik draai het sleuteltje om. Niets. Ik probeer het opnieuw. Geen reactie. Mijn hart begint hard te bonken. Dit is erg.
‘Nee. Nee. Neeeeeeeeeeeeeeeeee!’ huil ik, terwijl ik de gedachte probeer te verdringen van Elliot die dagen later mijn bevroren lichaam vindt. Ik zie hoe hij probeert mijn onbuigzame lichaam uit de auto te halen, waarbij mijn arm in zijn hand afbreekt. Niet grappig. Ik moet overleven.
Mijn enige hoop is een barmhartige Samaritaan, maar het lijkt erop dat niemand mij ooit zal zien. De auto valt gewoon weg in de sneeuw. Was hij maar rood.
Wacht even. Ik ben rood. Rood en glinsterend. Een menselijk lichtbaken. Ik moet gewoon proberen een auto aan te houden – maakt niet uit wie. Ik gooi de deur open en trek hem direct weer dicht. Het is stervenskoud buiten! Oké. Plan. Ik wacht tot er een auto aan komt en spring er dan voor. Maar dan rijdt hij mij en zichzelf dood. O god!
Ik probeer het contact nog een keer. Niks.
Oké. Visualiseren. Ik lig op een tropisch strand, helemaal glimmend van de vochtigheid. Nou ja, dat is misschien net wat te ver. Eens kijken. Sunset Strip: Zoë en ik zitten te nippen aan een smoothie… Aaaaa, mijn hoofd bevriest! Nee. Opnieuw proberen. Ik eet een warme kom Thaise soep. Met een wollen trui aan. Warm! In één snelle beweging spring ik de auto uit en gooi ik de deur achter me dicht, om zo weinig mogelijk van de ijskoude lucht de auto binnen te laten komen. En nu?
Ik ijsbeer heen en weer. Niet zo snel als ik zou willen, omdat mijn lange jurk door de sneeuw sleept. Ik besluit dat ik maar gewoon op de plaats moet gaan joggen; dat lukt niet zo goed in hoge hakken… Dus flapper ik met mijn armen heen en weer. En dan dans en zing ik ‘We’re Just Two Little Girls from Little Rock’. Twee keer. Even ben ik niet bang. Dit is leuk. Gek. Koud. Maar leuk. Ik ben halverwege Jane Russells solo ‘Is There Anyone Here For Love?’ wanneer er een zwarte Cherokee achter mijn auto tot stilstand komt. Ik ben gered! Ik krabbel naar het verduisterde raam, dat omlaag wordt gedraaid. Achter het stuur zit een man van in de dertig met brede schouders. Ik kan zijn gezicht niet zien omdat hij een basketbalpetje op heeft, maar denk dat ik Tony Curtis’ kin voor Zoë heb gevonden.
‘Alles in orde?’ vraagt hij.
Ik weet niet wat ik had verwacht, maar zeker, gezien de omstandigheden, had hij wel met iets originelers kunnen komen?
‘Mevrouw?’ zegt hij weer.
De hoogte moet mijn hersenen hebben aangetast, omdat ik begin te kirren: ‘Alles is goed meneer, ik ben slechts ingehuurd door de Parkautoriteiten om de automobilisten langs dit bijzonder saaie stuk weg te vermaken.’
Na een milliseconde aarzeling kijkt hij me breed lachend aan met een gebit waar de tandarts van Matt Damon vast iets me te maken heeft. ‘Doe je ook verzoeknummers?’
‘Nee, maar ik heb zelf wel een paar verzoekjes?’ ril ik, deels van de kou, deels van de enorme aantrekkingskracht van zijn mond.
‘Ik neem aan dat je een lift wilt?’
‘Een lift. Een jas van nepbont tot op mijn enkels. Een paar yetilaarzen en iets warms en lekkers om te eten,’ begin ik.
‘Pak je spullen en stap in,’ beveelt hij.
Dat laat ik me niet twee keer zeggen. Terwijl ik weg dartel, roept hij me na: ‘Heb je nog ergens hulp bij nodig?’
‘Nee hoor, dat lijk laat ik wel even in de kofferbak liggen!’ roep ik terug, om dan snel te kijken of ik niet ergens een lawine heb veroorzaakt. Nee. Alles is goed. Ik pak mijn handtas en autosleutels en spring op de bijrijderstoel van zijn jeep, terwijl ik wanhopig probeer de hoge split in elk geval tot op mijn knieën dicht te houden.
‘Ik ben Joel,’ zegt hij, terwijl hij zijn hand uitsteekt.
‘Lara,’ zeg ik, genietend van het ontdooiende gevoel van zijn aanraking.
Zijn auto is heerlijk warm zonder dat mijn ogen van droogte uit elkaar spatten, en nog beter is de grijze fleecetrui die hij van achter de bijrijderstoel tevoorschijn trekt.
‘Hier, trek deze maar aan,’ zegt hij terwijl hij de eerste bocht iets sneller neemt dan ik had gewild, zeker omdat hij maar één hand aan het stuur heeft.
‘Heb je ook iets roods?’ vraag ik. ‘Ogen op de weg!’ gil ik wanneer hij me iets te lang blijft aankijken. ‘Grapje hoor!’
Ik trek de fleece aan, rits hem dicht tot aan mijn neus en trek de mouwen over mijn vlekkerige paarse handen. Deze vreemdeling daagt me continu uit tot speelsheid, maar ik wil hem niet bang maken: hij heeft misschien mijn leven gered, dus nadat ik heb uitgelegd waar ik naartoe moet, blijf ik stil zitten.
‘Ik weet dat ik geen duidelijke antwoorden hoef te verwachten, maar waar kom jij vandaan?’ vraagt hij, duidelijk brandend van nieuwsgierigheid.
‘LA,’ antwoord ik heel eenvoudig.
‘Logisch. Maar is dit wat jullie daar dragen als je in deze tijd van het jaar de bergen in trekt?’
‘Ja hoor, deze hakken zijn geweldig als ijskrap gebruiken,’ zeg ik.
Hij gniffelt geamuseerd.
‘En het zijn perfecte moordwapens,’ zeg ik dreigend, terwijl ik er eentje uittrek zodat ik kan voordoen hoe ik zijn hersens in zou slaan.
‘Oké, ik vraag al niets meer. Blijf lekker zitten en doe maar lekker je ding als liftende psychopaat of wat je ook bent.’
Ik glimlach tevreden: de levensbedreigende omgeving ziet er ineens veel minder angstaanjagend uit met iemand naast me.
‘En jij?’ Ik draai me om naar Joel.
Hij haalt zijn schouders op. ‘Bij lange na niet zo intrigerend als jouw verhaal. Ik ben hier voor een bruiloft. Ik vond het een goed idee om een extra nachtje bij te boeken om van tevoren even een beetje te klimmen.’
‘Ben jij bergbeklimmer?’ Ik kijk hem met open mond aan.
‘Nou ja, ik zou er niet mijn brood mee kunnen verdienen, maar ja, ik vind het leuk. Weet je, de bruid is pas echt gek op El Cap…’
‘El wat?’ onderbreek ik.
‘El Capitan, je hebt er vast wel van gehoord. De grootste granieten monoliet ter wereld?’
Ik staar hem niet-begrijpend aan.
‘Zesennegentig procent steile wand... Je hebt vast wel eens foto’s van Ansel Adams gezien, niet waar?’
Ik kuch neutraal en vraag in een poging hem van mijn onwetendheid af te leiden of hij hem heeft beklommen.
‘Tuurlijk! Jen en ik hielden vroeger elke maand een wedstrijdje wie het eerst boven was!’
‘Is dat je ex?’ vraag ik. Kijk, dat zijn pas belangrijke details.
‘Ja. We zijn een jaar samen geweest, dat is voor mij echt lang!’
‘Dus wat is de kans dat je in de kerk “Doe het niet, kies mij!” gaat roepen?’
‘Nihil,’ glimlacht hij. ‘Wij zijn verleden tijd.’
Hmmm. Moet fijn zijn om te weten dat iets voorbij is, dat het genoeg is geweest, denk ik bij mezelf. Ik loop altijd van tafel weg met een onverzadigd gevoel.
‘Weet je, ze wilde eerst halverwege de berg trouwen, hangend aan een richel,’ gaat Joel verder.
‘Kan dat?’
‘Ja hoor! Maar haar negentig jaar oude oma zag dat niet zo zitten.’
‘Goh, onbegrijpelijk,’ zeg ik. ‘Maar waar houden ze de ceremonie nu dan?’
‘In het Ahwahnee Hotel. Ken je dat?’
Ik schud mijn hoofd.
‘Het is een prachtige oude berglodge in de Twenties. Helemaal ingericht in de stijl van de Amerikaanse Indianen; als eerbetoon aan de lokale Miwoks en Paiutes.’
‘Klinkt geweldig.’
‘Sommige mensen vinden het een beetje bedriegerij. Weet je, dan zoek je de wildernis op, maar zit je in een luxe hotel. Maar aan het eind van de dag heb ik graag wat warmte en comfort!’
‘O, ik ook! Ik ga vannacht kamperen in een tent, maar als ik het weer zo zie…’ Ik ril.
‘Ga je iemand opzoeken?’
‘Ja,’ knik ik, terwijl ik met moeite mijn hele verhaal over onbeantwoorde liefde weer inslik. Ik weet niet zeker of ik het niet vertel om hem al dat meidengeneuzel te besparen of omdat ik hem leuk vind en de kansen open wil houden. Interessant…
Joel wacht een paar tellen en zegt dan: ‘Heb je er niets meer over te vertellen?’
‘Niet echt,’ antwoord ik ongemakkelijk, terwijl ik me probeer te concentreren op de rivier de Merce, die links van ons voorbij snelt. Even kijk ik gefascineerd naar het ijzig groene schuim dat omhoog spat waar het water over de rotsen stroomt, maar ik weet niet hoe lang ik dat kan volhouden.
‘Zullen we twintig vragen gaan spelen?’ stelt hij voor.
‘Ik geef je er vijf,’ zeg ik.
‘Oké, maar je moet wel de waarheid vertellen,’ eist hij.
‘Toe maar,’ zeg ik, een beetje bedachtzaam.
‘Is het een jongen?’
‘Ja.’
‘Dacht ik al. Vriendje?’
‘Nee.’
‘Maar je zou wel willen dat het je vriendje was?’
Ik aarzel. Vergooi ik mijn kansen, hoe microscopisch klein ze ook zijn, als ik ja zeg?
‘Ja of nee?’ dringt hij aan.
‘Ja,’ gooi ik eruit.
‘Maar er staat jou iets in de weg?’
‘Ja,’ bevestig ik.
‘Een groot obstakel?’
‘Ongeveer zestig kilo, schat ik.’
‘Aha, zestig kilo zou voor mij honderddertig pond zijn, dus we hebben het hier over een mens. Waarschijnlijk een vrouw.’
‘Wil je een ja of een nee?’ controleer ik.
‘Nee, wacht even, ik moet mijn laatste vraag vestandig gebruiken. Is ze ook in Yosemite?’
‘Nee.’
‘En jij wilt hem jaloers maken?’
‘Dat zijn er zes.’
‘Eigenlijk is het een heel andere soort vraag. Ik bied je mijn diensten aan…’ Hij kijkt me sluw aan.
Ik bekijk hem wat beter. Als je een man zoekt die een andere man jaloers kan maken, is hij erg geschikt. Sterk en lang, vol zelfvertrouwen, de juiste kleren, grote auto. Hij is perfect.
‘Het zou niet lukken.’ Ik schud mijn hoofd.
‘Hé, ik kan best de knappe, oplettende minnaar-streep-liefdesrivaal spelen hoor!’ Joel kijkt me uitsloverig aan.
‘Hij ziet me gewoon niet zo. Wat je ook zou doen, het zou niets aan zijn gevoelens veranderen.’
‘Maar daar ben je hier toch voor?’ probeert hij.
Ik kan het niet ontkennen.
‘Is dit…,’ hij wuift richting mijn glitterkostuum, ‘een poging om zijn beeld van jou te veranderen? Of heb je dit normaal ook aan?’
Ik moet wel lachen. Joel is zo aardig en geduldig. Als hij het niet over zijn ex had gehad, had ik gedacht dat hij homo was.
‘Als ik iets anders had om aan te trekken, had ik dat gedaan,’ zeg ik. ‘Maar mijn koffer ligt nog in LA.’
‘Ach, ik kan je gemakkelijk wat lenen, maar persoonlijk denk ik dat je het er gewoon zo op moet wagen, je weet het nooit.’ Joel knipoogt naar me.
Tot op dit moment had ik alleen maar gedacht aan hoe gênant deze jurk is, niet aan het sexy potentieel ervan. Maar ik ben nog niet overtuigd. ‘Hij lacht me uit,’ protesteer ik.
‘Dat weet ik nog niet zo zeker. Je ziet er echt sexy uit! Denk je dat ik was gestopt als je gewoon een spijkerbroek aan had gehad?’
Ik stomp hem speels aan.
‘Eerlijk, ik denk dat elke man jou in deze jurk amper kan weerstaan.’
Mijn hart doet een klein sprongetje. En ik voel nog steeds de supergespierde biceps tegen mijn knokkels. Ik weet geen enkel sarcastisch antwoord te geven en kan alleen maar denken aan dat gevoel dat ik nu heb: ‘Neem me!’
‘Geweldig! Ze zijn nog open!’ Joel wordt afgeleid door een factorij aan de kant van de weg. ‘Dit is mijn favoriete winkel. Ik moet even wat dingen halen. Kom je mee?’
Ik kijk naar mijn benen en dan naar hem.
‘Oké, blijf jij maar zitten. Ik ben zo weer terug.’
‘Met wat te eten?’ vraag ik hoopvol.
‘Zoveel gedroogde rundvleesreepjes als je op kunt!’ antwoordt hij plagerig.
‘En kruidenthee. Ik moet echt kruidenthee hebben!’
‘Als ze dat hebben, neem ik het mee!’
Wanneer hij veilig in de winkel is, rits ik de fleecetrui los en kijk naar binnen. Zou deze outfit kunnen helpen? In mijn dromen. Ach, in elk geval heeft het geholpen bij Joel. Ik vraag me af op welk type meisjes hij gewoonlijk valt. Ik hoop dat Jen niet zo’n stereotype is; ze klinkt me net wat te Pepsi Max. Wat voor soort vrouw zou willen trouwen hangend aan een klimkoord? Ik begin net door zijn cd-verzameling te bladeren wanneer ik een vlaag van kattenkwaad voel, uit de auto spring en me achter de auto verschuil, zonder precies te weten waarom.
Vijf minuten later komt hij naar buiten. Ik hoor hoe hij de autodeur opent en dan blijft staan.
‘Lara?’ Hij draait zich om om mij te zoeken. Doink! Raak! Recht in zijn mond. Ik kijk handenwrijvend toe hoe hij de sneeuw staat uit te spugen.
‘Ooooo, daar krijg je spijt van,’ zegt hij, waarna hij de bruine boodschappenzak op de autostoel laat zakken en op me af rent.
Voordat hij een sneeuwbal kan maken, heb ik hem al weer geraakt, op de borst dit keer: linkerborst, tien punten. Ik heb al een heel arsenaal klaar liggen en ben zeker in het voordeel, maar dat weerhoudt me niet te gillen als een keukenmeid wanneer hij een sneeuwbal naar mij gooit.
‘Raak!’ joelt hij, lachend omdat hij mijn filmsterrenhaar al met zijn eerste gooi heeft geruïneerd.
De tweede bal van Joel raakt me zo hard dat ik omval. Ik zie hoe de sneeuwbal zelf op de grond valt, nog helemaal heel en rood van mijn lipgloss. Ik veeg verbaasd de rest van mijn gezicht.
‘Dat is geen bloed, toch?’ Joel wordt bleek en komt op me af rennen.
Ik knik, en sta op het punt in huilen uit te barsten.
‘Laat me eens kijken,’ zegt hij bezorgd, terwijl hij mijn gezicht in zijn handen neemt. Terwijl hij mijn mond bekijkt, steek ik mijn hand uit en duw ik een handvol sneeuw achter in zijn kraag.
‘Jij kleine gemene heks!’ brult hij, terwijl ik me loswroet.
Het sneeuwballengevecht loopt nu echt uit de hand: we scheppen armenvol van de poedersneeuw op, en het lijkt meer op een watergevecht. Terwijl ik achteruit strompel om me te verstoppen, struikel ik over mijn jurk en val ik plat in de sneeuw, waarbij ik hem boven op me trek. Per ongeluk, echt waar. Ik probeer los te komen, omdat ik weet dat hij zijn ijzige wraak zal nemen.
‘Nu heb ik je!’ Hij torent boven me uit.
Ik begin als een gek te schoppen en gillen. ‘Ga van me af! Help!’ Ik vecht met hem. ‘Aaaaaaa!’ piep ik wanneer hij ook mij een ijskraag bezorgt.
‘Stop!’
Plotseling is zijn gewicht weg en ik zie hoe hij bij zijn nekvel van me af wordt gesleurd. Ik hoor een bekende stem roepen: ‘Wat is hier in hemelsnaam aan de hand?’
Hijgend ga ik rechtop zitten en veeg ik mijn natte, verwarde haar uit mijn ogen.
‘Elliot!’ hijg ik.
‘Lara?’ Hij kijkt woest.
Joel kijkt nog geïntrigeerder dan eerder en trekt zichzelf los uit Elliots greep.
‘Ik kom je opzoeken!’ stoot ik uit. ‘Wat doe jij hier?’
‘We kregen bericht dat er een auto was achtergelaten bij Wawona. Ik was bang dat jij het was.’
‘Dat was ik ook. Was je op weg om mij te redden?’ vraag ik, terwijl ik me dromerig of licht misselijk voel, niet zeker welke het is.
Zijn blik verzacht. ‘Ik dacht dat ik je maar een wederdienst moest bewijzen.’ Hij glimlacht. Ik denk weer aan het surfdrama en Elliots missende zwembroek en word al weer duizelig van verlangen. Een milliseconde lang had ik kunnen zweren dat hij precies hetzelfde voelt, maar dan ziet hij pas hoe ik eruitzie. ‘Lara, wat is er met je gebeurd?’ Hij fronst zijn wenkbrauwen en kijkt mijn potige aanvaller woest aan.
‘O, dit is Joel.’
‘Kennen jullie elkaar?’
‘Elkaar kennen? Heb je het nog niet gehoord dan? We zijn verloofd!’ Joel springt op me af en zwaait de robijnen ring aan mijn ringvinger onder zijn neus langs.
Elliot kijkt me stomverbaasd aan.
‘Niet echt!’ zeg ik, terwijl ik mijn hand uitsteek naar Elliot. Zijn blik verandert echter niet. Voordat ik het verder kan uitleggen, staat er een echte ranger naast Elliot.
‘Alles in orde, jongen?’
‘Ja, meneer Gediman. Dit is Lara.’
Ik schud zijn hand en verontschuldig me: ‘Normaal zie ik er niet zo uit.’
‘Het is haar auto,’ gaat Elliot verder. ‘De auto die was achtergelaten.’
‘Gaat het, mevrouw?’
‘Het gaat prima. Joel heeft me gered.’
Elliot kijkt ietwat beschaamd.
‘Prima, nou, dan zal ik die kant op en de auto van de weg halen. Elliot, waarom ga jij niet met je vrienden mee naar het kamp?’
‘Eh, nou…’
‘Het is al goed,’ verzekert Joel hem. ‘Er is genoeg ruimte in de jeep.’
Toch wil hij nog niet: ‘Als het niet te veel moeite is… Waar ga je naartoe?’
‘Ik ga naar het Ahwahnee,’ zegt Joel, terwijl hij achter het stuur kruipt.
‘Natuurlijk,’ hoor ik Elliot mompelen terwijl hij
zich de auto in wurmt –
alleen, op de achterbank.