De Doler

DE REIZIGER DOOLDE ALS EEN GEEST DOOR de grijze, verlaten straten en zijn zoekende ogen kleurden rood van de hoeveelheid lijken op de stoepen, hoog opgestapeld tegen uitgebrande gebouwen die zachtjes nasmeulden in de vroege ochtendschemering. Het bloed van hen die niet verbrand waren riep naar hem, maar hij negeerde het. Hij zou later wel de tijd krijgen om zijn honger te stillen. De reis was zwaar geweest en had veel van zijn krachten gevergd, maar de Meester zou geen uitstel dulden.

      Hij snoof de lucht op terwijl hij door het puin liep van een stad die eerst was verscheurd door oorlog en vervolgens door oproer. De stank van alchemie drong in zijn neusgaten. Deze stad had zo veel dood en verderf gekend, hij voelde het in elke porie van het donkere graniet onder zijn voeten.

      Een eindje verderop was iets loos. Een groepje mannen en vrouwen trok door de straat, aan de andere kant van de weg. Hun kleren waren verschroeid, hun gezichten zaten onder het zwarte poeder, en hij wist dat het fanatici waren, die de straten afschuimden als jakhalzen, op zoek naar slachtoffers die niet zo verstandig waren geweest om zich op te sluiten in hun huizen en de luiken te sluiten. Hij ving iets op van de merkwaardige technologie die in ze zat, hoewel die hem volslagen vreemd voorkwam.

      Het groepje passeerde hem zonder hem op te merken. De reiziger bewandelde paden die anderen niet konden zien. Hij voelde aan de sleutel die aan het kettinkje onder zijn mantel hing en vroeg zich af wat er gebeurd was met de verwoestende entiteit die hij had bevrijd uit de diepten van het vergeten koninkrijk. De gholam zou dwars door zijn waas van onzichtbaarheid heen zien, dat wist hij best. Hij zou hem gepakt hebben en zijn as in de wind hebben verstrooid als hij niet zijn uiterste best had gedaan om geen doelwit te worden. Het was een enorm risico geweest om dat vreselijke wapen van de goden te activeren, maar de Meester had het bevolen en Wolgred had gehoorzaamd. Zoals het de laatste driehonderd jaar was gegaan.

      Het was niet ver meer. De stem in zijn schedel werd luider en maande hem voorwaarts, steeds dichter naar de haven toe, waar een vloot pas gearriveerde schepen van een type dat zelfs hij nog nooit had gezien zich verdrong voor de kade. Het waren prachtige vaartuigen, massief en sierlijk tegelijk, en het ontwerp was zo veel geavanceerder dan dat van alle schepen die ooit door mensenhanden gebouwd waren, dat het wel leek of hij naar een andere tijd was gereisd. Hij was zelf oeroud, volgens de standaarden van zijn volk, en de macht die hij bezat werd alleen overtroffen door de Meester en zijns gelijken, voor zover nog in leven, maar hij voelde zich nederig bij de aanblik van die vloot. Hij versnelde zijn pas, want als de Arbiters op die schepen merkten dat hij hier was, wist hij dat zelfs zijn magie hem niet zou redden.

      Het gebouw dat hij zocht lag aan een onopvallende straat. Het leek een soort boekenmagazijn te zijn, te oordelen naar het bord aan de gevel. Hij hief een hand om aan te kloppen, maar voor zijn knokkels de deur raakten, ging die naar binnen toe open en hoorde hij de woorden van de Meester rechtstreeks in zijn schedel.

      Kom binnen.

      Hij deed zoals hem werd bevolen. Het interieur van het gebouw was duister en onverlicht en hoewel zijn ogen net zo makkelijk in het donker zagen als bij klaarlichte dag, was er een poel van diep duister in de hoek van de goed onderhouden winkel waarin zelfs de blik van iemand die was onderwezen in de negende school niet kon doordringen.

      Wolgred. De stem in zijn hoofd sprak weer. Er leek iets te bewegen in dat afgrondelijke zwart, een diepere tint van duister die iets bewoog om hem beter te kunnen zien. Je brengt nieuws.

      ‘Natuurlijk, Meester. Het is mij een eer om u te dienen.’

      Er volgde een stilte en Wolgred de Doler werd vervuld van een plotselinge angst, bang dat hij per ongeluk iets verkeerds had gezegd. Maar een ogenblik later drong die stem weer in zijn schedel.

      Breng verslag uit.

      ‘De Naamloze roert zich onder de Graat. De greep die zijn Heraut op de koning heeft is zo goed als compleet. Mithradates is stervende en zal onze plannen niet dwarsbomen.’

      En de gholam?

      ‘Die is nog ergens in de ruïnes.’

      Twee kleine puntjes kwaadaardig rood licht flikkerden op in het diepst van het duister. Je hebt goed werk verricht.

      Wolgreds hart sprong op van vreugde bij de lovende woorden van de Meester, maar hij durfde zijn blijdschap niet door te laten klinken in zijn stem. ‘Het Oude Volk is gearriveerd. We moeten spoedig vertrekken. Bent... Bent u sterk genoeg om een portaal te creëren, Meester?’

      ‘Nog niet. Spoedig. Ik heb voedsel nodig.’

      ‘Uiteraard, Meester. Ik zal ervoor zorgen.’

      Wacht. Er is nog iets. Er is een onverwacht nieuw baken opgedoken in het Patroon. Een baken dat ik niet had voorzien.

      ‘Zeg me wat er moet gebeuren, Meester.’

      Ga naar Thelassa. Zoek de man die Davarus Cole heet en dood hem. Zorg dat de Witte Dame geen lucht krijgt van je aanwezigheid, anders breng je onze plannen in gevaar en riskeer je een afwijking in het Patroon. Dat mag niet gebeuren.

      ‘Natuurlijk, Meester.’ Wolgred wilde iets vragen over Schaduwhaven, hij wilde vragen hoe lang het nog zou duren voor Heer Marius zijn eigen vorm weer kon aannemen. Maar hij durfde het niet. Hij boog alleen diep en verliet toen het magazijn om de offers te halen waarom zijn meester had gevraagd.

      Het geluk was met hem, want er kwam net een jonge Wachter aan bij het magazijn toen Wolgred het gebouw verliet. De man zei iets over een hond en een belofte aan iemand die hij de Halfmagiër noemde. De Doler liet hem met een hartelijke glimlach voorgaan naar binnen.

      Hij floot een toonloos deuntje toen er een hoge gil opklonk uit het boekenmagazijn, die bruusk werd afgebroken door een dierlijk gegrom en het gekraak van bot. Nu de skaemr-schepen de haven blokkeerden moest hij een andere manier zien te vinden om het Dodemanskanaal over te steken. Maar dat zou het onvermijdelijke hoogstens vertragen.

      Zoals hij al honderden keren eerder had gedaan, zou Wolgred de Doler die Davarus Cole weten te vinden, en hij zou hem zonder een spoor van wroeging doden.