Schaduwhaven

SASHA BOOG ZICH OVER DE RELING EN braakte. Ze haatte zeereizen. Het rollen van een schip onder haar voeten maakte haar in het beste geval misselijk en deze reis, waarbij ze op het dek van de Fortuin van de Dame omlaag stond te staren naar de massa opgezwollen lijken die lag te rotten in de Schemerbaai, lag een heel eind uit de buurt bij het beste geval.

      Het schip was de vorige dag uitgevaren uit de haven van Thelassa en uitgezwaaid door een monsterlijk grote menigte. De Witte Dame zelf, de geliefde heerseres van de stad, had zich aan het hoofd gesteld van een reddingsmissie naar de overstroomde resten van Schaduwhaven om overlevenden te zoeken. Wat een bijzonder nobele geste had kunnen zijn, als hij drie maanden eerder was gekomen.

      Sasha veegde zuur braaksel van haar kin en probeerde niet al te cynisch te kijken. Ze dacht aan de doden die in de haven van Dorminia waren aangespoeld in de weken na Salazars grootste misdaad aller tijden. Weinig kans dat iemand het overleefd had, nadat er een miljard ton water op de stad was gegooid. En helemaal geen kans dat iemand het hier maanden had volgehouden, zelfs als hij de catastrofale magische aanval in eerste instantie had overleefd.

      Ambryls stem klonk over haar schouder. ‘Gaat het, zusje van me? Misschien moet je je heil benedendeks zoeken als de aanblik van de dood je zo van je stuk brengt.’

      ‘Het komt niet door de aanblik van de dood, maar door dat onophoudelijke gedein.’

      En het maanstof dat ik vanochtend heb gesnoven, dacht ze, maar dat laatste zei ze er niet bij. Ze voelde zich nog steeds schuldig over de sieraden die ze had gestolen in de Sirene. Willard lag straalbezopen te snurken in de gelagzaal en de kans was te mooi om te laten liggen. De zilveren ketting en armband hadden aardig wat goud opgebracht en het was lachwekkend makkelijk geweest om een dealer te vinden. In Thelassa gingen narcotica blijkbaar net zo grif van hand tot hand als geld.

      Er was nog steeds geen spoor van Willards vrouw Lyressa, die op de avond van het feest was ontvoerd. Sasha voelde zich ontzettend schuldig dat ze zo schandelijk misbruik had gemaakt van Lyressa’s afwezigheid, maar dat snuifje hashka op het Zaaifeest had al haar oude hunkeringen weer op scherp gesteld. Ze lag volkomen overhoop.

      Ambryl keek met opeengeperste lippen naar de naderende kustlijn. ‘Ik begin in te zien hoe dom ik was,’ zei ze verbitterd. ‘Salazar was geen god. Hij was een tiran. En net als alle mannen gebruikte hij geweld als hij niet kreeg wat hij wilde. Hoeveel lichamen zouden hier onder water liggen, zusje? Duizenden? Tienduizenden? Onschuldige slachtoffers van de hebzucht en de gekrenkte trots van één man.’

      Achter Ambryl was de vrouwelijke bemanning druk in de weer, nu er land in zicht was. De dienaressen van de Witte Dame stonden erbij als standbeelden en de Oppermagiër zelf stond op de voorsteven uit te kijken naar de geruïneerde stad voor hen. Als het waterige kerkhof dat ze doorkruisten haar al iets deed, gaven haar betoverende paarse ogen daar geen enkel blijk van.

      ‘Waar hebben jullie over gepraat in het paleis?’ vroeg Sasha haar zus. De aanbidding in Ambryls ogen als ze naar de Witte Dame keek zat haar dwars. Net als de menigte die bijeen was gekomen om hen uit te zwaaien leek Ambryl de onsterfelijke magiër te adoreren. Bijna alsof ze een godin was.

      Van moordplannen tot persoonsverheerlijking in één week, dacht Sasha. De omslag in Ambryls houding was ronduit griezelig.

      ‘We hebben over van alles en nog wat gepraat, zusje. Over het onrecht dat ons beiden is aangedaan. Voor de val van de goden was de Meesteres de hogepriesteres van de Moeder.’

      ‘Dus je noemt haar nu ook al “Meesteres”?’

      Ambryl keek haar verstoord aan. ‘Het kwam door een mán dat ze de kerk en de Alliantie de rug toekeerde en zich bij het Verbond voegde. Ze was de grootste magiër van haar tijd en ze had de kerk misschien kunnen verzoenen met de magicratie. Maar die man vergiftigde haar hart. In wezen heeft hij de Eeuwen van Verval ingeluid.’

      Sasha sloeg haar armen over elkaar en tuurde in de verte. Nog maar kort geleden zou het in de Schemerbaai gekrioeld hebben van de handelsschepen en vissersboten. Nog maar een jaar geleden was er een vloot oorlogsschepen uitgevaren vanuit Schaduwhaven om een zeeslag om de Hemeleilanden uit te vechten met Dorminia.

      Nu was de baai een desolaat niemandsland. Ze had niet één vis zien spartelen tussen de wrakstukken van de stad. Sasha bedacht dat het alleen nog een kwestie van tijd was voor de cartografen de naam Schemerbaai doorkrasten en er Dodenbaai van maakten.

      ‘Lyressa is nog steeds niet terug,’ fluisterde ze zo zacht dat alleen Ambryl het kon horen. ‘Volgens Willard hebben de dienaressen van de Witte Dame haar meegenomen. Hij wil niet zeggen waarom.’

      Ambryl haalde haar schouders op en nam een hap van een appel die ze ergens had opgeduikeld. ‘We hoeven dat gejammer van die vent niet lang meer aan te horen. Ik dien de Witte Dame nu, zusje. Nog even en ik maak deel uit van de stadsraad.’

      Sasha keek Ambryl geschrokken aan. ‘Maar we zouden teruggaan naar Dorminia zodra we de boodschap van de Halfmagiër hadden overgebracht!’

      ‘Pff. Dorminia heeft ons niets meer te bieden.’

      ‘Maar daar horen we thuis.’

      ‘Daar hoorden we vróéger thuis. Maar we zijn niet meer wie we waren. Het is buigen of barsten. Mannen barsten, vrouwen buigen mee en passen zich aan. Dit is mijn kans om de enige overgebleven Oppermagiër in het Drieënland te laten zien dat ik haar net zo goed kan dienen als ik Salazar heb gediend.’

      Sasha wilde haar tegenspreken, maar de kapitein van de Fortuin van de Dame schreeuwde net een waarschuwing. Er klonk een akelig schurend geluid onder hen, gevolgd door het geluid van barstend hout. Het schip helde vervaarlijk over naar bakboord en richtte zich toen weer op met een gigantische plons die de twee zussen tot op de draad doorweekte.

      De Witte Dame schreed naar het roer en zette haar volmaakte handen in haar slanke zij. ‘Wat heeft dit te betekenen, kapitein?’ wilde ze weten. Haar stem klonk als kwinkelerende vogeltjes op een warme lenteochtend, maar er zat een ondertoon van dreiging in, als onweerswolken die zich samenpakten aan de horizon.

      ‘We hebben een ruïne geraakt,’ zei de kapitein. Het was een trotse vrouw van middelbare leeftijd, maar onder de ontstemde blik van de Witte Dame kromp ze ineen van schaamte, als een oude jachthond wiens darmen het op een inopportuun moment lieten afweten en de baas duidelijk maakten hoezeer hij was afgetakeld.

      ‘Is er acuut gevaar voor kapseizen?’ vroeg de Oppermagiër zacht.

      ‘Nee, Meesteres. De haven ligt vlak voor ons. We meren aan en dan kan ik de schade opnemen.’

      ‘Goed.’ De Witte Dame schreed naar Ambryl en Sasha, die moeizaam slikte, omdat ze ineens bang werd. Bij al haar bovenaardse schoonheid had deze vrouw iets diep verontrustends.

      ‘Jullie twee gaan straks mee aan land. Ik ben benieuwd wat voor geheimen deze ruïnes kunnen prijsgeven over de heerser van deze stad. Marius is altijd een enigma voor me geweest. Ik wil met eigen ogen zien of jullie waarschuwing steek houdt.’

      ‘Waarschuwing?’ echode Ambryl, duidelijk verbaasd dat haar meesteres hierover begon. ‘Bedoelt u de boodschap van de Halfmagiër?’

      De Witte Dame knikte. Haar platinablonde haar viel als een volmaakte krans om haar sublieme gezicht, maar er schemerde vaag iets van... bezorgdheid?... door in haar unieke violette ogen. ‘Mijn bronnen in Dorminia bevestigen jouw omschrijving van deze “Halfmagiër” als een paranoïde figuur die wel vaker onwaarschijnlijke uitspraken doet. Maar er waren bepaalde aspecten van de recente successen van Schaduwhaven, voor het ten onder ging, die me zorgen baarden. Evenals een andere kwestie.’

      ‘Meesteres?’

      ‘De eerste schepen die naar de Hemeleilanden zijn uitgevaren hadden vorige week terug moeten keren, maar ze zijn nog niet gesignaleerd.’


Na de lugubere, maar voorspelbare taferelen in de Schemerbaai waren de overstroomde straten van Schaduwhaven een nachtmerrie van kleinere details die de gruwelijke afstraffing die de stad had getroffen in heel zijn omvang aantoonde.

      Sasha stapte voorzichtig om een troebele plas in het midden van de straat heen en staarde naar het dode stel dat erin ronddobberde. De lijken waren verstrengeld en vormden één grote kluwen van rottende ledematen en zacht, grijs vlees dat van de botten viel. Zo te zien hadden ze hun laatste paar ogenblikken in elkaars armen doorgebracht.

      Een van de benen van de man stak in een vreemde hoek boven het water uit door een oude breuk die nooit goed was genezen. Vlak bij hen lag een ijzeren pan tussen het puin van verwoeste huizen. Zo ver het oog reikte zagen ze verpletterde gebouwen, een eindeloze lappendeken van neergehaalde muren, omringd door puin en grote poelen stinkend zeewater dat nog steeds niet was opgedroogd in de maanden na de kolossale golf die door Schaduwhaven was geraasd. Wat ooit de grootste, welvarendste stad van het Drieënland was, was nu een waterig kerkhof. De zielen van de vijftigduizend gevallenen zouden nooit weten wat hen overkomen was.

      De Witte Dame hield halt toen ze het dode stel passeerden, zodat de rest van de groep ook moest stoppen. Het handjevol uitverkoren bemanningsleden van de Fortuin van de Dame keek verbijsterd rond. De rest van de bemanning was het schip aan het repareren. De schade aan de scheepsromp was minder ernstig dan gevreesd en de kapitein leek vol vertrouwen dat het schip binnen een paar uur weer zeewaardig zou zijn. Desondanks had de Witte Dame ‘gesuggereerd’ dat het wellicht een goed idee zou zijn als de grijsharige kapitein zich bij de expeditie voegde en het toezicht op het werk overliet aan haar eerste stuurvrouw. De vrouw was op slag verbleekt en Sasha had het gevoel dat er een onuitgesproken boodschap was overgebracht tussen de Oppermagiër en de gezagvoerster. Een bedreiging, misschien. Of wie weet een veroordeling.

      ‘Er is hier krachtige magie verricht,’ zei de Witte Dame, nadat ze de straat had geïnspecteerd. ‘Niet de catastrofale bezwering van Salazar, maar een ander type magie. Een verbindingsspreuk.’

      ‘Een andere magiër die ten tijde van de ramp in de stad was, wellicht,’ zei een van de dienaressen op vlakke toon. ‘Schaduwhaven verwelkomde mensen met de gave.’

      De Witte Dame kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Zo’n bezwering als hier is uitgesproken gaat de meesten boven hun macht. Zelfs Brianna had het niet kunnen presteren.’

      Sasha dacht aan Brianna’s laatste ogenblikken voor de poorten van Dorminia, toen het bloed uit haar ogen stroomde door de verscheurende kracht van Salazars magische offensief. Ze had Brianna graag gemogen en haar enorm bewonderd.

      De aandrang om de hashka die ze in haar mantel had tevoorschijn te halen werd haar bijna te veel. Haar handen begonnen te zweten en het duister dat altijd op de loer lag in haar hoofd dreigde haar op te slokken.

      ‘Zusje,’ zei Ambryl, die naast haar stond. ‘Blijf het de baas. Het is heel goed van je dat je je zo dapper aan je belofte houdt.’

      Het leek wel alsof er iets warms doorklonk in de stem van haar zus en dat schokte haar zo dat de afgrond ineens iets verder weg leek. Ik heb mijn belofte allang verbroken, wilde ze roepen. Zoals ik al mijn beloften verbreek.

      De expeditie ging verder door de verdronken straten van Schaduwhaven. Toen de avond begon te vallen, rees er een wolk van insecten op uit de ruïnes, een zoemende horde die de twee zussen en de bemanning van de Fortuin overdekte met rode muggenbulten, maar de Witte Dame en haar dienaressen met rust liet. Het leek wel alsof ze onzichtbaar waren voor de muggenzwerm. Sasha zag lijken die krioelden van de zwarte torren. Op zeker moment zag ze een enorme duizendpoot uit de neus van een tienerjongen kruipen en er kwam gal omhoog in haar keel.

      Ze volgden de brede boulevard vanaf de haven nog een uur verder, tot ze eindelijk bij de resten van het Paleis der Duizend Genietingen aankwamen. De residentie van Oppermagiër Marius was ooit omringd door een fantastische tuin, een botanisch wonder vol bomen en bloemen uit alle hoeken van het continent. Nu was het een moeras vol rottende plantenresten en zwermen insecten.

      ‘Nu zijn we dan beland in het hart van de woekering die deze stad verziekte,’ verklaarde de Witte Dame. Ze fluisterde een paar woorden en de lucht begon te trillen. Meteen barstte er een woeste wervelstorm los rond het groepje, een kring van wind die met hen mee bewoog alsof ze in het oog van een orkaan zaten. De wind beukte op Sasha in, liet haar haren om haar hoofd wapperen en hield de bijtende insecten op een afstand. ‘Blijf dicht in mijn buurt,’ beval de Witte Dame.

      Ze zochten hun weg naar het paleis langs grote brokken kapot metselwerk. De dienaressen van de Witte Dame sprongen met angstaanjagende behendigheid van steen tot steen om ver van de drassige grond te blijven. De meesteres zelf zweefde vlak boven het smerige water, sereen als een godin, alsof de slijkerige drab waar Sasha en de anderen doorheen moesten waden niet eens bestond. Ze waren al snel doornat en overdekt met viezigheid, maar de Oppermagiër dacht er niet aan om haar pas te vertragen en ze moesten zich haasten om niet buiten haar magische beschermingssfeer te vallen. Toen ze de tuinen door waren, maakte de Witte Dame een nonchalant gebaar en de windhoos verdween.

      Kort daarop betraden ze het geruïneerde interieur. Zelfs met de magische verwoestingen die Salazar er had aangericht was de voormalige glorie van het Paleis der Duizend Genietingen nog duidelijk zichtbaar. Gouden standbeelden lagen her en der op de grond. Overal lagen de verbrijzelde resten van verfijnde meubelstukken. Onbetaalbare tapijten waren onherkenbaar aangetast door het zeewater. Een paar zalen hadden het overleefd en stonden nog stevig overeind, hoewel de inrichting overal in puin lag. Sasha was zo fortuinlijk geweest om op te groeien in Garretts herenhuis in Dorminia, maar zelfs de luxe waarmee haar pleegvader zich omringde, stak flets en boers af bij wat ze in deze zalen aantrof.

      Achter de resten van de troonzaal was een stenen trap die naar de kerkers van het paleis leidde. De Witte Dame hield even halt op de bovenste trede en tuurde in de donkere diepte. ‘Marius was een man met een heel scala aan hartstochten,’ zei ze. ‘Vanuit de verte hadden we gemakkelijk kunnen concluderen dat hij een verlicht heerser was, maar dat zou een grote vergissing geweest zijn. Diep vanbinnen is elke man een beest, wat voor kleren hij ook aantrekt, wat voor woorden hij ook spreekt en op wat voor idealen hij zich ook laat voorstaan. Laat ons nu achter het masker van dit specifieke beest kijken.’

      De Witte Dame ging de trap af, met haar dienaressen achter zich aan. Sasha en Ambryl vormden de achterhoede, samen met de bemanningsleden van de Fortuin. De kerkers waren ondergelopen, net als de rest van het paleis, maar het water was weer weggelopen via een afvoer ergens in de diepte, zodat er alleen nog wat ondiepe plassen waren, naast het eindeloze geluid van vallende druppels dat het gezelschap overal volgde. Al gauw zagen ze geen hand voor ogen meer, tot de Witte Dame een woord uitsprak en er drijvende bollen van licht uit het niets verschenen, die hun pad verlichtten. Niet lang daarna kwam er een ijzeren deur in zicht aan de linkerkant van de gang. Hij bleek op slot te zitten, maar op een gebaar van de Oppermagiër rukten haar drie dienaressen hem uit zijn hengsels met een brute kracht die zelfs de sterkste man niet had kunnen evenaren. Sasha vroeg zich voor de zoveelste keer af wat die bleke vrouwen precies waren. Ze had mensen horen fluisteren die ze op bedekte toon de ‘Ongeborenen’ noemden, en dat had haar ongerustheid niet bepaald weggenomen.

      De Witte Dame stapte over de drempel van de pikdonkere kamer. Twee tellen later dansten haar magische lichtjes de kamer in en wierpen hun licht op een grote, luxueus ingerichte cel. Sasha ging ook naar binnen en haar blik bleef maar heel even op de inrichting hangen, tot ze de naakte, uitgemergelde lijken zag die achter in de cel aan de muren geketend waren.

      De dode gevangenen waren allemaal vrouwen en ze waren allemaal jong. Op een rek vlak bij hen lagen wreed uitziende metalen instrumenten, waarvan een flink aantal was gebruikt, te oordelen aan de obscene verwondingen van de vrouwen. De gevangenen bleken in het licht van de zwevende bollen uit verschillende uithoeken van de wereld te komen. Er waren twee bleke Hooglandvrouwen bij, een roodharig meisje van Andarraanse herkomst, een tenger donkerharig meisje uit Tarbonne of misschien Espanda in het zuidelijk gelegen Versplinterde Land, en zelfs een zwarte Sumnische.

      ‘De seksslavinnen van Marius,’ verklaarde de Witte Dame. ‘Blijkbaar verzamelde hij ze met dezelfde passie waarmee hij exotische flora voor zijn tuinen verzamelde. Ze zijn in hun ketenen gestorven, vastgebonden als honden.’

      Sasha moest zich afwenden, want haar maag draaide zich alweer om.

      Ze gingen verder door de kerkers en passeerden vergelijkbare kamers vol verminkte lichamen. Hier was een ronduit zieke geest aan het werk geweest. ‘Hoe kan iemand zoiets doen?’ fluisterde Sasha.

      De blik die Ambryl haar schonk, leek bijna triomfantelijk.

      In het diepst van de kerkers leidde een lange, smalle gang naar een laatste ijzeren deur, die dof rood was geschilderd. De Witte Dame wendde zich tot de kapitein van de Fortuin van de Dame. ‘U gaat eerst,’ beval ze.

      De grijze kapitein slikte en salueerde. Daarna liep ze alleen de gang in. Ze was pas op een derde toen een onzichtbaar compartiment in de linkermuur ineens openvloog en er een flits van staal te zien was. Er was een val geactiveerd. Toen lag de vrouw op de grond en greep naar de restanten van haar benen, terwijl het bloed alle kanten op sproeide.

      De Witte Dame knikte tevreden. ‘De magische barrières die deze gang ooit versperden zijn niet meer. Maar wat er in die kamer daar is, moet van grote waarde zijn. Deze primitieve mechanische vallen vormen een aanval op de goede smaak.’

      Ze maakte een gebaar en haar dienaressen kwamen terstond in actie, en vlogen zo snel de gang in dat ze nauwelijks te volgen waren. Er werden nog meer vallen geactiveerd, die de bleke vrouwen met hun bliksemsnelle reflexen stuk voor stuk ontweken. Er verscheen plotseling een geheime valkuil in de vloer en de dienaressen leken zonder de vloer te raken van richting te veranderen en langs de muren veilig naar de andere kant te rennen. Uiteindelijk bereikten ze de deur en draaiden zich om, om de komst van hun meesteres af te wachten.

      ‘Kom,’ zei de Witte Dame. Ze schreed de gang door, stapte gracieus over haar verminkte kapitein heen en ontweek de valkuil, die aan beide zijden via een smalle richel te passeren was. Sasha en de anderen volgden, hoewel twee bemanningsleden achterbleven om hun zwaargewonde gezagvoerster te helpen. Ze konden niet veel voor haar doen, behalve de rafelige resten van haar benen oprapen en een poging doen om het bloeden te stelpen.

      ‘Waarom heeft ze haar niet geholpen?’ fluisterde Sasha tegen Ambryl, maar die haalde alleen haar schouders op.

      Ze voegden zich bij de Witte Dame en haar dienaressen in de kamer aan het eind van de gang. De zwevende lichtjes schoten naar binnen en Sasha zette zich schrap voor wat voor gruwelijks haar nu weer te wachten stond.

      Maar er waren alleen twee naakte skeletten. Ze zaten rechtop, stevig aan hun zetels gebonden met brede riemen en kettingen. Wie de skeletten ook ooit geweest mochten zijn, ze waren al heel lang dood.

      Toen Sasha iets beter keek, zag ze dat beide skeletten erg vreemd van vorm waren: ze zouden extreem lang zijn als ze rechtop zouden staan. Hun botten waren ongelooflijk lang en dun en fijn. Bijna onmenselijk.

      De Witte Dame staarde enige tijd naar de skeletten, waarna ze zich weer tot haar dienaressen wendde. ‘Verwijder de ketenen en berg de resten. We gaan direct terug naar het schip.’ Het leek absurd, maar Sasha dacht dat ze een glimp van verontrusting op het gezicht van de Oppermagiër zag.

      Toen ze het vertrek verlieten, kwam een van de bemanningsleden hen tegemoet in de hal en wees met een trillende vinger naar haar jammerende kapitein. ‘Meesteres,’ zei ze met bibberige stem. ‘Ze heeft een genezende hand nodig. Alstublieft.’

      De Witte Dame keek even naar de zwaargewonde vrouw die languit in een steeds grotere plas bloed lag. ‘Ik heb geen behoefte aan dwaze of achteloze mensen. Zeg mijn voormalige kapitein dat de Fortuin van de Dame haar niet langer welgezind is.’

      ‘Maar dan sterft ze, Meesteres.’

      De Oppermagiër knikte alleen maar. ‘Ik neem aan van wel. Ik heb geen behoefte aan dwaze of achteloze mensen, en ook niet aan invaliden.’


Sasha kroop weg in haar krappe hut aan boord van de Fortuin van de Dame en bracht haar vinger naar haar neus. Ze inhaleerde diep en hard, en voelde hoe het zoete poeder haar wezen vulde. Straks zou het haar meevoeren naar een betere plek – net zoals het eerste beschikbare schip in de haven van Thelassa haar terug zou voeren naar Dorminia, zodra ze haar bezittingen had opgehaald in de Sirene.

      De harteloosheid van de Witte Dame had haar diep geschokt. Ze vermoedde al weken dat er iets ernstig mis was in de Stad der Torens. Haar achterdocht was alleen maar erger geworden na het Zaaifeest en de vreemde gebeurtenissen van die avond. Het vreemde gedrag van de Thelassanen, de verdwijning van Lyressa... Zelfs de plotselinge bekering van haar zus tot de sektarisch aandoende aanbidding van de heerseres van de stad. Het leek wel alsof heel Thelassa onder een soort betovering verkeerde. Ze dacht aan de woorden van de Oppermagiër in het Paleis der Duizend Genietingen.

      Laat ons nu achter het masker van dit specifieke beest kijken.

      Marius was inderdaad een sadist geweest, maar Sasha begon zich af te vragen of de Witte Dame zo veel beter was. Ze moest alleen haar zus nog zien te overtuigen van de ware aard van de Oppermagiër.

      Ze ging zo op in haar hashkaroes dat ze de deur niet eens hoorde. Ze merkte niet dat het onderwerp van haar gedachten achter haar in de hut stond, tot ze Ambryls nagels pijnlijk in haar schouder voelde klauwen.

      ‘Vuile, leugenachtige hoer.’

      Sasha draaide zich met een ruk om en strooide haar maanstof alle kanten op. ‘A... Ambryl! Wacht, het spijt me...’

      ‘Niet hier. Als we weer in de Stad der Torens zijn, zusje van me, heb ik een hartig woordje met je te wisselen.’

      ‘Ik ga naar huis.’

      ‘Wat zei je daar?’

      ‘Ik ga naar huis. Terug naar Dorminia.’

      Ambryl kneep haar kille ogen tot vervaarlijke spleetjes. ‘Daar hebben we het al over gehad. We hebben daar niets meer te zoeken.’

      ‘Jij misschien niet, Ambryl.’

      ‘Ik heet Cyrééna, verdomme. Waarom wil je terug naar de Grijze Stad, zusje? We hebben geen familie. Geen vrienden. Geen enkele reden om ook maar een moer om die stad te geven.’

      ‘Cole leeft misschien nog...’

      ‘O, hou toch op met je absurde gedoe. Ik heb die jongen ooit ontmoet, die Davarus Cole. Het was een opschepper, een charlatan en een enorme stommeling. Zijn verdwijning was een zegen.’

      Sasha staarde haar zus ongelovig aan. ‘Dat heb je me nooit verteld! Waarom heb je dat niet verteld?’

      ‘Waarom zou ik?’ wilde Ambryl weten. ‘Je moet eindelijk eens vooruit gaan kijken, zusje, en het verleden achter je laten.’ Haar stem werd iets milder. ‘Nu we in de gunst van de Witte Dame zijn gekomen, zal niemand ons ooit nog kwaad doen.’

      ‘De Witte Dame is een monster.’

      ‘Ze is alles waarvan we zelf alleen maar kunnen dromen, stom kind! Ingesloten tussen een wolf in het noorden en een wolf in schaapskleding in het zuiden, twee mannen met hun legers en hun grote bekken en hun perversiteiten – en toch heeft ze gewonnen.’

      ‘Ik hoef niet zo nodig te winnen. Ik wil alleen maar overleven.’

      Ambryl pakte Sasha bij haar kin en draaide haar hoofd hardhandig opzij. ‘Het enige wat ik ooit gewild heb is jou beschermen,’ zei ze zachtjes. ‘Ik sluit je op in een cel, als het moet, tot die demonen van je hun klauwen eindelijk uit je hebben getrokken en ik mijn eigen zusje weer terug heb.’ En met die woorden draaide ze zich om en stormde de hut uit.

      Sasha liet zich achterover tegen de muur zakken en begroef haar hoofd in haar handen. De hashka viel op de vloer.