Koning Krazka de Slachter

HET STADJE STONK ALS DE DOOD.

      Yllandris liep haastig naar de westelijke poort met haar paarse omslagdoek strak om haar hoofd getrokken. De zijden doek was vies, vol spatten oud bloed en nog steeds nat van haar tranen. De geluiden van de veldslag werden hoorbaar toen ze de poort naderde. De kreten van stervenden en het gebrul van de Broederschap galmde op van achter de muren van Hartsteen.

      Zelfs met haar omslagdoek op moest Yllandris een hand voor haar mond slaan toen ze om de diepe kuil vlak buiten de poort heen liep. Er lagen stapels kadavers in, Hooglanders en vee en zelfs een paar demonische gruwelen, smerige wezens met de kleur van rauw vlees die een paar uur na hun dood al begonnen te rotten. Er hingen zwermen dikke zwarte vliegen om de lijken van de gevallen krijgers en Broeders heen, maar zelfs die bleven hardnekkig uit de buurt van de slijmerige resten van de gruwelen.

      Yllandris ving een glimp op van het kleine stapeltje botten in de hoek van de kuil en kon nauwelijks een snik onderdrukken. Ze wendde haar blik af en probeerde een nieuwe golf van tranen te bedwingen. De gezichtjes van de drie kinderen die ze had moeten optrommelen voor de Heraut verdrongen zich voor haar geestesoog.

      ‘Huil je?’ vroeg een jong stemmetje. Yllandris veegde snel haar gezicht af en zag dat het Corinn was, een meisje van pakweg twaalf winters dat een week geleden wees was geworden, toen haar vader was gesneuveld in een gevecht tegen het leger van de Sjamaan.

      ‘Stofje in mijn oog,’ loog Yllandris. ‘Wat doe je hier? Het is hier niet veilig voor kinderen.’

      ‘Ik ben geen kind,’ zei Corinn. ‘Ik ben bijna een volwassen vrouw.’

      Je bent een kind, dacht Yllandris boos. Je hebt geen idee wat het inhoudt om een vrouw te zijn. De offers die we moeten brengen.

      ‘Heb je je eerste bloeding al gehad?’

      Corinn schudde aarzelend van nee en Yllandris wees naar het zuidoosten. ‘Dan ben je nog een kind. Ga terug naar de Smederij.’

      De oude smidse was een soort wijkplaats geworden voor het groeiende aantal wezen in Hartsteen. De smeltovens brandden dag en nacht om wapens en pantsers te smeden voor de krijgers die nog steeds in groten getale naar Hartsteen kwamen vanuit het Merengewest. De wezen hadden een nieuw doel gevonden binnen de beroete muren van de Smederij en hielpen de smeden die daar zo hard aan het werk waren. Het was zwaar, gevaarlijk werk, maar ze kregen ’s avonds in elk geval iets te eten en ze konden er slapen op de vloer. Zelfs in de korte zomermaanden kon het in het Hart van het Land na zonsondergang nog bijna vriezen.

      ‘Ik wil onze mannen helpen,’ zei Corinn. Ze sloeg haar blauwe ogen neer en beet op haar onderlip. ‘Ik heb van mijn moeder geleerd hoe ik wonden moet schoonmaken en hechten.’

      Yllandris staarde het meisje aan en zag het bloed op haar jurk, die vol rafels en scheuren zat. Toch was Corinn een mooi meisje, met haar warme ogen en haar blonde haar. Ze herinnerde Yllandris aan haar jongere zelf. ‘Laat het genezen liever over aan de tovenaressen,’ zei ze streng.

      Corinn duwde een pluk haar uit haar gezicht en fronste. ‘Niemand heeft mijn vader geholpen,’ zei ze met een bibberig stemmetje.

      Yllandris wist wel wat het meisje dacht. De mannen die Krazka heeft gespaard toen hij Hartsteen innam, zijn erop uitgestuurd om te creperen. Het zijn offers, pionnen, een afleidingsmanoeuvre om de mannen van de Sjamaan op te houden, terwijl Krazka de Gewesten die zich achter hem hebben geschaard verzamelt.

      Ze zocht naar woorden, iets om het zichtbare verdriet in de ogen van de jonge vrouw te lenigen. Dit was onbekend terrein. Ze had nooit echt stilgestaan bij anderen en hoe die zich voelden. ‘Je vader was een dapper man,’ zei ze op goed geluk. ‘Eer zijn nagedachtenis door zo ver mogelijk bij het gevaar vandaan te blijven.’

      Yllandris haastte zich langs Corinn en de woest kijkende krijgers die de poort bewaakten en beklom de heuvel vlak achter de hoge houten palissade. Dit oponthoud had te veel tijd gekost. Ze zou zwaar gestraft worden als ze te laat aankwam na Shranrees oproep. De leidster van de Koningskring, tevens de machtigste tovenares in de Hoogtanden, greep elke kans om Yllandris te berispen met alle plezier aan.

      De heuvel was steil en rees op naar het beste uitkijkpunt over het Koningsgewest dat er in de omgeving te vinden was. Hartsteen strekte zich onder haar uit naar het oosten en het water van het Dragurmeer daarachter fonkelde als goud in de zon. Glooiende dalen liepen uit naar het zuiden en gingen uiteindelijk over in het Groene Gewest, waar de winters korter en minder streng waren dan elders in de Hoogtanden.

      De vrouwen op de heuvel richtten zich nu op het noordwesten. Er woedde een veldslag tussen de legermacht van de Sjamaan en de verdedigers van Hartsteen, die gesteund werden door demonische gruwelen die op last van hun gigantische meester waren afgedaald van de Duivelsgraat. De gevechten concentreerden zich op dit moment in het Koningsgewest, maar de burgeroorlog die was uitgebroken nadat Krazka Magnar van de troon had gestoten woedde bijna overal in het Hart van het Land.

      Toen ze de heuvel beklom rees de kolossale gestalte van de Heraut plotseling uit boven het Hoge Huis en bleef daar dreigend in de lucht hangen. Vleermuisvleugels die een heel weiland omspanden sloegen een fluisterend ritme en twintig voet aan angstaanjagende schubben draaide zich langzaam om en keek haar recht aan met een triumviraat van gloeiende ogen die haar hele ziel bloot leken te leggen. De slangachtige staart van de opperdemon zwaaide tastend door de lucht. De kwijlende muil, vol tanden die eruitzagen als ivoren dolken, leek bijna tegen haar te grijnzen en Yllandris wilde alleen nog maar rechtsomkeert maken en gillend de heuvel af vluchten.

      Na een blik over de stad schoot de opperdemon recht omhoog naar de hemel en scheerde naar het oosten. Hij wierp een kolossale schaduw over de aarde. Niets kon hem tegenhouden, niets zou het wagen om hem te tarten. De Sjamaan zelf had de macht van de Heraut gevoeld tijdens hun korte gevecht in de lucht, ten noorden van de stad, en zelfs die onsterfelijke godenmoordenaar was niet sterk genoeg gebleken.

      Yllandris had een minuut of twee nodig om op adem te komen en haar tocht voort te zetten, op wankele benen die aanvoelden als pudding. Weer was er kostbare tijd verstreken, wat niet onopgemerkt bleef bij het bolle vrouwtje dat heerste over de tovenaressen op de heuveltop.

      ‘De verloren dochter heeft eindelijk besloten ons gezelschap te vereren met haar aanwezigheid,’ zei Shranree pompeus, toen Yllandris aan kwam hollen om zich bij haar zusters te voegen. De dertig tovenaressen die de Koningskring vormden draaiden zich naar haar om. Yllandris moest haar best doen om niet ineen te krimpen onder hun blikken.

      ‘Mijn nederige excuses,’ zei ze. ‘Ik was de tijd vergeten.’

      Shranree trok een volmaakt gevormde wenkbrauw op. Die leek erg slecht op zijn plek op dat vlezige, blozende gezicht. ‘Je komt de laatste tijd wat afwezig over. Heb je soms ernstiger zaken aan je hoofd?’

      Ernstiger zaken aan mijn hoofd, dacht Yllandris. Ze hebben mijn minnaar verminkt. Alle beloften die me toelachten zijn wreed weggerukt. De wezen... Yllandris slikte weer een snik weg en dwong zichzelf om niet in te gaan op Shranrees provocatie. ‘Nee, zuster. Het spijt me oprecht dat ik zo laat was.’

      Shranree keek ietwat teleurgesteld. Yllandris dacht al dat ze het hierbij zou laten, maar de kleine, kogelronde tovenares wenkte haar met een dikke vinger. ‘Kom eens hier.’

      Yllandris deed wat haar gezegd werd. Ze voelde de blikken van de andere vrouwen.

      Shranree nam haar nauwlettend op. ‘De laatste paar weken hebben je niet echt goed gedaan, hè?’

      ‘Pardon?’

      ‘Kind, kijk eens naar die wallen onder je ogen. Je haar lijkt wel een vogelnest. En je huid... Ik begin me zowaar af te vragen wat de mannen ooit in je gezien hebben.’

      Yllandris’ onderlip begon te trillen. Ze hief haar hand op en liet haar afgebeten vingernagels over haar gezicht glijden. Ze had haar ogen en lippen in geen dagen geverfd. Waarom zou ze nog? Haar vingers gingen langs de ruwe plek op haar wang. Die jeukte de hele tijd. Soms lag ze ’s nachts wakker en krabde eraan tot het bloedde.

      Shranree klakte zachtjes met haar tong. Er blonk een schaduw van een glimlachje in haar harde ogen. ‘Arm kind. Je bent net een sneeuwbloem die verlept in fel zonlicht. Ik zou maar wat taaier worden als ik jou was. Er is tenslotte geen hitsige idioot van een koning meer om je te beschermen.’

      Yllandris deinsde achteruit alsof ze een klap in haar gezicht had gehad, diep geschokt door het venijn in Shranrees woorden. In gedachten zag ze Magnars verminkte lichaam weer voor zich. Eerst had ze hem gewild vanwege de macht die hij vertegenwoordigde, maar ze besefte nu dat ze diep in haar hart toch van hem gehouden had. In elk geval een beetje. Hoe had Shranree hem genoemd? Een hitsige idioot van een koning.

      ‘Valse heks,’ fluisterde ze. ‘Ik haat je.’

      Shranree deed geen moeite meer om haar minachting te verhullen. ‘Dom kind. Dat hoerige gedoe van je was een schande voor de hele kring. Maar die dagen zijn voorbij. Ik zal je leren te gehoorzamen.’

      De kringoudste hief haar handen op. Yllandris week een stap achteruit, plotseling overmand door angst. Er hing op slag een vertrouwd tintelend gevoel in de lucht. Iedereen met de gave kon voelen dat er magie werd opgeroepen. ‘Wat ben je van...’

      Haar woorden werden uit haar mond gerukt door een hese kreet van pijn. Haar gewrichten voelden aan alsof ze in brand stonden. Elke spier in haar lichaam leek elk moment dwars doormidden te kunnen scheuren. Ze viel op haar knieën, klauwde in de aarde, trok grote pollen gras uit de grond met haar vuisten. Ze opende haar mond en schreeuwde haar keel rauw.

      ‘Zuster... Moet dit echt?’ vroeg een van de tovenaressen uit het Zwarte Gewest bedeesd.

      ‘Ze moet leren gehoorzamen. Ik doe dit niet voor mijn plezier.’

      Yllandris wrong haar hoofd omhoog en keek in Shranrees tevreden gezicht, dat haar leugens duidelijk tegensprak. Ze kon bijna niet ademen. Haar lichaam voelde aan alsof het elk moment kon imploderen.

      Tel na tel ging voorbij en de magische aanval hield niet op. Yllandris bereidde zich er wanhopig op voor om haar eigen magie op te roepen en die los te laten op Shranree. Ze wist dat de kringoudste dat niet over zich heen kon laten gaan en dat ze Yllandris dan zou moeten doden, maar ze ging liever strijdend ten onder dan zich als een mak schaap bij haar eigen dood neer te leggen.

      ‘Wat is hier aan de hand?’ bulderde een mannenstem.

      Shranree kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Dat zijn jouw zaken niet, Koningsman.’

      Een grote krijger die Yllandris wel kende – hij heette Yorn – was de heuvel op gekomen en bekeek het tafereel voor hem met een diepe frons op zijn bebaarde gezicht. Ze had hem nooit echt gemogen, want hij had nooit het soort aandacht aan haar besteed dat ze gewend was van mannen, maar nu leek Yorn wel een geschenk van de geesten. ‘Alsjeblieft,’ probeerde ze te zeggen, maar de pijn was zo gruwelijk dat er geen geluid uit haar mond kwam. ‘Help me... Alsjeblieft.’

      ‘Het laatste wat de koning nodig heeft is dat je zijn tovenaressen verspilt,’ bromde Yorn. ‘Laat haar gaan.’

      Shranree sputterde nog wat tegen, maar uiteindelijk knipte ze toch met haar vingers. De magische druk was op slag verdwenen. Yllandris hapte wanhopig naar lucht en veegde haar bloedende neus af met haar omslagdoek. Yorn kwam naar haar toe en stak een verweerde hand uit. Yllandris greep hem en hij trok haar verrassend zachtzinnig overeind. Haar ledematen voelden aan als lood.

      ‘Ik vertrouw erop dat je deze les zult onthouden,’ zei Shranree. De leidster van de Koningskring depte de zweetdruppels van haar gezicht met de mouw van haar gewaad en wierp Yllandris een blik toe die haar tot op het bot verkilde. ‘Dwing me niet nog eens tot een berisping. De volgende keer ben ik niet zo vergevingsgezind.’

      Het schrille geluid van een hoorn kwam donderend de heuvel op. Yorn legde een hand op het gevest van zijn slagzwaard. ‘De koning is in aantocht.’

      De verzamelde tovenaressen lieten zich op hun knieën vallen toen de zelfverklaarde koning van de Hoogtanden de heuveltop betrad. Hij bewoog zo gracieus als een danser en zijn schitterende witte mantel golfde achter hem aan.

      Koning Krazka legde een gehandschoende hand op het gevest van het zwaard op zijn heup en grijnsde. Zijn dode linkeroog traande en rolde woest heen en weer in de oogkas, maar het rechteroog joeg Yllandris veel meer angst aan. Het loerde naar de verzamelde vrouwen alsof ze stukken vlees waren in plaats van de machtigste beoefenaars van magie in het land.

      Achter koning Krazka de Slachter kwamen zijn Koningsmannen. Krazka’s kampioenen leken bruut de spot te drijven met een eeuwenoude traditie. De Zes waren van oudsher de standvastigste mannen in het Hart van het Land, vermaarde krijgers die zichzelf talloze malen hadden bewezen op het slagveld. Het moordzuchtige zootje uitschot dat de onrechtmatige koning op sleeptouw had genomen vanuit het Merengewest zag er ontzagwekkend uit, maar zo te zien zouden ze de koning net zo lief een mes in de rug steken als dat ze een zwaardhouw voor hem zouden opvangen. Ze droegen niet eens het ceremoniële pantser met de gesloten helmen. Hoogstwaarschijnlijk wilde Krazka er zeker van zijn dat de gewapende wachten die talloze uren in zijn kielzog doorbrachten altijd te herkennen waren. Hij had de troon tenslotte veroverd met een vergelijkbaar staaltje misleiding.

      De rillingen liepen over Yllandris’ rug toen het rondzwervende oog van de koning op haar viel. ‘Huh. En jij was vroeger nog wel zo’n leuk ding om te zien. Een schurftige hond ziet er inmiddels beter uit.’

      Shranrees stem klonk mierzoet. ‘Het spijt mij als haar gegil u onwelgevallig was, mijn koning.’

      Krazka trok zijn zwaard en bekeek zijn spiegelbeeld in het grijze metaal. Er dropen een paar streepjes bloed over de scherpe kant, die zo te zien onlangs nog gebruikt was. ‘Niet de eerste keer dat ik een vrouw hoor gillen,’ zei hij bijna weemoedig.

      Een paar vrouwen in de kring hapten naar lucht, waarna er een ongemakkelijke stilte viel. Shranrees glimlach bleef onwankelbaar op haar gezicht zitten, maar daar stond nu ook iets van angst op te lezen. Yllandris dacht terug aan het afgehakte hoofd van de tovenares Thurva, dat eindeloos over de grond leek te rollen voordat het tot stilstand kwam. Krazka’s dodelijke zwaard had haar magie opgeslokt als een hongerige wolf. Het had met gruwelijk gemak door haar keel gesneden.

      ‘We staan klaar om uw bevelen op te volgen,’ zei Shranree zachtjes. De bazige leidster van de grootste kring van tovenaressen die ooit was samengekomen in Hartsteen leek geïntimideerd, als een jonge maagd die voor het eerst oog in oog staat met het ontblote zaakje van haar minnaar.

      ‘Ik zal het kort houden,’ gromde Krazka. ‘Ik heb zojuist ongunstig nieuws ontvangen.’

      ‘Mijn koning?’ zei Shranree vragend.

      Krazka fronste stuurs zijn wenkbrauwen en wees met zijn zwaard naar het noorden. ‘De Sjamaan heeft de steun van het Zwarte Gewest verworven.’

      Er klonken geschrokken geluiden op in de kring. ‘Maar de Strijdknots had zich toch voor u uitgesproken,’ zei Shranree. ‘Hij heeft zes van zijn tovenaressen gestuurd.’ Ze wees achter zich, waar verscheidene vrouwen ineens erg angstig begonnen te kijken.

      ‘Hij heeft zich blijkbaar bedacht.’

      Er ontplofte iets in het westen en er steeg rook op uit een diep gat dat in de grond was geslagen. De lijken lagen verspreid rond het gat, hoewel van deze afstand moeilijk te zien was aan welke kant die hadden gestaan. Krazka bleef even naar het bloedbad staren. ‘Hoeveel tovenaressen heeft Carn Bloedvuist?’ vroeg hij op luchtige toon.

      ‘Ik geloof dat dat er wel een stuk of twintig kunnen zijn in het Westelijke Gewest,’ antwoordde Shranree.

      Krazka knikte. ‘En hoeveel zitten er nu daarzo, denk je?’

      Shranree schudde haar hoofd. ‘Dat kan ik niet met zekerheid zeggen. Ze verhullen zich met magie. Samaya, de leidster van hun kring, is heel vaardig met illusies.’

      Krazka draaide zich om naar de kring en stak eindelijk zijn magieverslindende zwaard weer in de schede, tot grote opluchting van iedereen. Yllandris zag het met doffe ogen aan. Ze voelde zich volkomen uitgehold. Het zou haar niet eens echt meer uitmaken als de Slachter op haar af zou komen om haar de keel af te snijden.

      ‘De Heraut is weer op weg naar de Graat,’ bromde Krazka. ‘Het zal even duren voor hij terug is.’

      Shranree leek ineens behoorlijk van haar stuk. ‘Maar, mijn koning, de Sjamaan...’

      ‘Jawel, die zit daar ergens buiten onze muren.’ Krazka liet terloops zijn vingers knakken. ‘En onze voormalige Oppermagiër ziet dit vast als een goed moment om zijn lelijke kop weer eens te vertonen.’

      Shranrees onderkin blubberde zenuwachtig op en neer. ‘Dat is slecht nieuws. Wij tellen dertig leden, de grootste kring die ik ooit in mijn leven bijeen heb gezien. Maar de Sjamaan en Samaya’s kring zouden best eens te veel voor ons kunnen zijn. Ik vrees dat ze hun krachten zullen bundelen voor een grootscheepse aanval, zodra ze horen dat de Heraut is vertrokken.’

      De Slachter grijnsde ineens breed. ‘Daar reken ik wel op.’ Hij draaide zich om en wenkte zijn Koningsmannen. Ze kwamen naar voren en Yllandris zag dat een van hen een klein, in stof gewikkeld bundeltje bij zich droeg. Krazka wenkte hem en de Koningsman – een bleke krijger met bloeddoorlopen ogen die Yllandris vaag bekend voorkwam – maakte het bundeltje open. Er zat een verzameling ringen in. Ze glinsterden grijs in de zon.

      ‘Die heeft de Heraut me gebracht,’ zei Krazka. ‘Gemaakt van abyssium, net als mijn zwaard. Ze kunnen maar een beperkte hoeveelheid magie opnemen voor ze breken, maar ik denk wel dat ze het doel dat ik in mijn hoofd heb zullen dienen.’

      Yllandris keek toe hoe de Zes van de Koning elk een ring pakten. Er zat nog iets in de bundel, een groter voorwerp van staal met een vreemde, cilindrische loop, maar Krazka vouwde de doek snel dicht en het ding verdween uit het zicht.

      Yorn liep naar de Zes toe. Yllandris zag dat Vard er niet was en herinnerde zich dat die naar het Zwarte Gewest was gestuurd en elk moment terug werd verwacht. Ze keek weer naar Krazka, dacht aan het verse bloed op zijn zwaard en besefte toen wat er was gebeurd. Die gestoorde schoft heeft zijn eigen Koningsman vermoord, dacht ze. Vard kwam terug met het nieuws over de Strijdknots en hij heeft hem in een vlaag van woede aan mootjes gehakt. Yorn is zijn vervanger.

      De koning had zich tot zijn mannen gewend en stond nu met zijn rug naar de tovenaressen. De zon begon onder te gaan en de heuvel baadde in bloedrood licht. ‘Als de Sjamaan aanvalt,’ zei Krazka, ‘hebben we een akelige verrassing voor hem klaarliggen. Als de Strijdknots zijn zwaard zo nodig bij dat van die klootzak wil voegen, dan brand ik zijn hele Gewest plat. Zodra ik klaar ben met Carn Bloedvuist.’ Hij draaide zich langzaam om en de blik in zijn oog drong zelfs door de apathie die over Yllandris was gekomen.

      ‘Eerst moeten we kijken of die ringen werken,’ kondigde Krazka aan. ‘Tovenaressen uit het Zwarte Gewest, steek allemaal je hand op.’

      Niemand van de vrouwen deed het. Krazka zuchtte en wenkte Shranree. ‘Wijs jij ze anders even aan. Dat scheelt waarschijnlijk een hoop tijd.’

      Shranree aarzelde maar heel even, draaide zich toen om en begon vrouwen aan te wijzen en namen op te noemen. ‘Henetha. Marella. Quinell...’

      De Zes van Krazka kwamen met geheven wapens naar voren. De kring week uiteen en de tovenaressen strompelden naar achteren, zodat de vrouwen uit het Zwarte Gewest weerloos achterbleven.

      Niet kijken, zei Yllandris bij zichzelf. Haar blik kruiste die van Yorn. Was dat walging wat ze daar zag op zijn gezicht? Ze dacht aan zijn woorden. Het laatste wat de koning nodig heeft is dat je zijn tovenaressen verspilt.

      Een monster van een man beende haar voorbij, langer dan Yorn en bijna zo breed als een os. Hij had een brede grijns op zijn gezicht. Hij kreeg gezelschap van een ander van de Zes, een al wat oudere man met een zwaar, plaatmetalen harnas aan, zoals de ridders uit de Laaglanden waarover haar moeder haar ooit verhalen vertelde.

      Twee tellen later begon het gegil, toen de Zes aan de slag gingen. Yllandris hield haar blik op Krazka gericht, op de bloeddorstige glans in dat ene oog. Ze had de Sjamaan gehaat, had plannen gesmeed om een eind aan zijn leven te maken, zodat zij en Magnar konden heersen, vrij van het grillige juk van een meedogenloze onsterfelijke. Wat een kinderachtig idee was dat geweest. Nu ze Krazka zo zag, de man die haar geliefde had gemutileerd, zijn troon had gestolen en onschuldige kinderen had opgeofferd aan een demon, zou ze haar leven willen geven om de Oppermagiër deze krankzinnige koning te zien verpletteren.

      Krazka ving haar blik op. Hij knipoogde obsceen naar haar. ‘Ze krijgen in elk geval een snelle dood,’ zei hij zelfvoldaan. ‘Beter dan het lot van die kerel van jou.’

      Yllandris zwoer ter plekke dat Krazka zou sterven.

      Wat er ook voor nodig was.